Met interim der Kerk Was dat „ernst"? Onduidelijk Krampachtigheid negende jaargang No. 46 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 14 mei 1954 ZEEUWSE KERKBODE Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Berichten en opgaven Predikbeur- Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half- ten tot Dinsdagsmorgens te zenden Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. jaar (bij vooruitbetaling). aan de drukkers Littooij Olthoff.Afzonderlijke nummers 12 cent. Spanjaardstraat 47, Middelburg. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Advertentiën 10 cent per mm. I. We weten, in welke betekenis het woord „interim" wordt gebruikt. Als er een toestand is ingetreden, die we niet als een blijvende toestand kunnen aanmerken. In zulk een toestand verkeert de kerk in deze wereld. Ze leeft tussen twee grote gebeurtenissen in. Daar is éérst geweest: de openbaring van Jezus Christus in de vernedering. Deze is uitgelopen op Zijn offerande en overwinning. Die gekruisigd is, is na drie dagen opgestaan van de doden. In de kracht van Zijn opstanding is Christus aan de Zijnen verschenen en bij die ver schijningen heeft de Heer hen ingeleid in de verborgenheden van het Koninkrijk Gods. De discipelen zagen het nu anders dan vóór de kruisiging. Tegelijk hebben zij in die dagen verstaan, dat er een grote wijziging zou komen in het verkeer met Jezus. Het was al anders dan in de dagen van Zijn vernedering. Plet was telkens de verschijning voor enkele ogenblikken, soms met 'n wonderlijk binnenkomen, ter wijl de deuren gesloten waren. En de ver dwijning is weer even plotseling als de komst. Op de vraag: waar was Jezus de ove rige momenten van de veertig dagen tot aan de hemelvaart geeft de Schrift geen antwoord. We krijgen wel uit enkele plaatsen de indruk, dat die dagen met meer arbeid zijn gevuld geweest dan ons beschreven staat. B.v. Joh. 20:30 zegt ons, dat Jezus nog vele andere tekenen deed in de tegenwoordigheid van Zijn discipelen, die niet beschreven zijn in dit boek. Ook Joh. 2125 spreekt in dezelfde geest. Dit staat beschreven na de Opstan ding. We moeten dus geloven, dat er na de Opstanding, evengoed als in de dagen van Jezus' leven in de vernedering, meer gebeurd is, dan ons is geopenbaard. De dagen zijn niet ledig voor de Christus- Overwinnaar voorbijgegaan. Verder zou ik op de vraag: waar was Jezus....? ten antwoord willen geven: bij Zijn jongeren, waar dat nodig was, om hen in te leiden in het blijde weten van het rijk Gods als het rijk der over winning; en verder in de stilte, waarin Hij Zich, anders dan voorheen, kon te rugtrekken, om Zich voor te bereiden op de grote verandering, welke nu volgen zal. Verleden week heb ik iets vermeld over wat er gaande is geweest in een. ker- keraad over de kwestiekort-lang, de pre ken betreffende. In tal van bladen komt de naam van bedoelde kerkeraad naar vo ren, wat ik maar niet deed. Intussen, na een „poëtische" ontboeze ming van de scriba van de betreffende kerkeraad, komt nu aan het slot een zeer „prozaïsche" onthulling. Het blijkt nu, uit een verklaring van de kerkeraad, dat het zó niet gegaan is, gelijk het berichtje het aangaf. Het was zo maar een „losse" opmerking, verder is de kerkeraad er niet op ingegaan. Die „losse" opmerking heeft tot gevolg gehad, dat in de Utr. Kerkbode bedoelde kerkeraad een afstraffing heeft gekregen in een artikel van de Eind-re dacteur, die niet mals was. Nu blijkt, dat dit ten opzichte van de kerkeraad onverdiend is geweest. De scriba, poëtisch van aanleg zoals reeds bleek, heeft zich „enige dichtelijke vrij heid" veroorloofd bij het geven van het kerkeraadsverslag. En, deze dichterlijke vrijheid bracht nu zijn kerkeraad in op spraak. In de Utr. Kerkbode van j.l. Za terdag spreekt hij daarover zijn leedwe zen uit, om zó de kerkeraad te rehabili teren. Daarbij, rijst de vraagis dat „ernst" Pinksterfeest Zendingslcest Als er in de Schrift van een periode van 40 jaar of 40 dagen sprake is, dan houdt dat in: een tijdperk, lang genoeg om te overtuigen, dat er een diepingrij pende wijziging op komst is. Om hiervoor een enkel voorbeeld te noemen. Elia wordt 40 dagen in de woes tijn geleid (1 Kon. 19), als Isebel hem heeft bedreigd. In die periode wordt de véél te menselijke gedachte, dat zijn werk mislukt is, van hem weggenomen, en Elia wordt voorbereid op de bijzondere ont moeting met God, en op de vervulling van een nieuw taak. De 40 dagen voor Jezus in de woestijn betekenden ook: de afsluiting van Zijn leven in het verborgene en de inleiding- tot Zijn optreden onder de schare. Zo heeft de Heer in die 40 dagen na de Opstanding gekend: de voorbereiding- voor Zijn optreden in de laatste ure dei- geschiedenis. Hij zal Zijn taak als Pries ter-Vorst in heerlijkheid gaan volbrengen. Tot deze voorbereiding is ook de stilte en de afzondering in die 40 dagen dienst baar geweest. De heerlijkheid van het Koninkrijk en de zekerheid van de overwinning, wordt de gemeente dichter bij gebracht. Straks zal zij met deze boodschap moeten leven, als de Heer zichtbaar van haar is wegge nomen. Dan moet het Woord, dat de Hei land heeft nagelaten, de kracht der kerk zijn. En, hoe meer zij zich in dat Woord verdiept, des te duidelijker wordt het haar, dat het een interimstoestand is, waarin wij in dit leven verkeren. Het blijft zo niet. Het gaat naar de finale. Verschil is er echter, wat interims ver houdingen in het gewone leven betreft. Dan worden de lopende zaken afgedaan, maar van verdere ontwikkeling is geen sprake. Maar, in het interim der kerk ligt er juist een belangrijke opdracht, die zij heeft te vervullen. Behalve meditatie over het Woord, dat Jezus heeft nagelaten, moet de activiteit gezien worden. De Heer heeft de kerk in Zijn dienst gesteld. En zij zal de taak vervullen, waartoe zij in deze wereld moest blijven. Welke die taak is, gaan wij zien uit de opdracht, welke Jezus ten afscheid gaf, toen de kerk met Hem op de berg was. Het treffende slot van Matth. 28. C. St. Mag een scriba, of welk kerkeraadslid, zó te werk gaan, dat een kerkeraad in een verkeerd daglicht komt? Inderdaad, het was een „losse" opmerking, maar dan in de zin van „ijdel" en „zeer lichtvaardig". Haast zou men nu uit heel de zaak af leiden, dat er in het hart van bedoelde scriba wel enige bewegingen zijn in de richting van „lange preken". Wat uit zijn dichtersader voortkwam, doet dit ver moeden groeien. Maar.... laat hij toch nooit meer zó zijn kerkeraad „te kijk" zettenStel voor, dat men in de gemeente, op grond van zijn „korte" en „losse" opmerkingen, eens zou gaan zeg gen: maakt U het, in deze arbeid, maar niet „te lang" meerC. St. Er is een uitgave verschenen voor de Evangelisatie in België, genaamd Vlaams-Kerkblad. Oplaag 69.000 exem plaren. Het is de bedoeling, hiervan een maandblad te maken, en dit huis aan huis in Vlaanderen te verspreiden. Hier valt niets tegen in te brengen, en we zouden bij eerste opwelling zeggente hopen, dat het mag „slagen". Toch komt het mij voor, dat in deze uitgave één en ander onduidelijk is. Via UITERSTE KRACHTSINSPANNING ons Kerkelijk Bureau in Utrecht kunt U intekenen. Dat „lijkt" nogal officiéél. Ook vermeldt een circulaire, dat we via Deputaten voor de Evangelisatie in Bel gië binnenkort meer zullen horen over de voorgenomen bouw van een zesde Geref. Kerk in België te Boechout. Ook deze berichtgeving doet nogal „officiéél" aan. Echter, of deze genoemde Deputaten met deze uitgave sympathiseren, kunt U noch uit het eerste nummer, noch uit de bijgevoegde circulaire, opmaken. U leest géén van hun namen. U vindt in dit eer ste nummer, geen enkel openingswoord van een redactie, die zich royaal aandient. Dat zulk een uitgave in de kerkelijke kring in België werd voorbereid, was niet bekend. Slechts één naam komt U tegen. Die van de Heer K. Sluys, te Boechout. Verder wordt er geen redactie-staf ge presenteerd. Bij het doornemen van dit nummer trof mij een artikel van Dr F. J. Krop, zonder verdere aanduiding, een citaat uit het Vertelboek van Anne de Vries, en verder enkele pagina's, die deze uitgave helemaal niet rechtvaardigen. Duidelijk wordt, dat genoemd adres van het Vlaams Kerkblad monopoolhouder is voor België, voor de uitgaven van J. H. Kok, N.V., te Kampen. Mijn vraag is: wat is hier toch aan de hand? Men krijgt de indruk van een „zaken-mans-opzet"in hoever de kerke lijke wereld in België hier buiten staat, moet men volledig gissen. Feit is, dat we hier niemand uit de kerken tegenkomen, behalve de Heer Sluys. Intussen worden kerkeraden en Evan gelisatie-Commissies in Nederland wel gevraagd, om zich te abonneren, teneinde deze uitgave te steunen. Ik zou met nadruk willen adviseren: laat niemand in onze gewesten dit doen, vóórdat we eerst eens nader en duidelijk te horen krijgen, wat hier nu eigenlijk aan de hand is. Is dit helemaal een par ticuliere aangelegenheid, dan rijst de vraag, welke zaak men zó denkt te dienen. Enis dit op een of andere manier „kerkelijk", dan zeggen we: presenteert Uzelf dan ronduit. M.i. ware het zelfs beter, dat het Kerkelijk Bureau hierin ook voorzichtig te werk ga. Meer licht èn openheid, dat is onze wens, bij deze vrij onbegrijpelijke uitgave. C. St. In een interkerkelijk gezelschap kwam onlangs het gesprek op de Bijbelse op dracht „gij zult mijn getuigen zijn". Dit woord van de Heiland werd aangehaald door iemand, om daarmee onze christe lijke roeping te onderstrepen, die wij heb ben in deze wereld, om rekenschap af te leggen en verantwoording van de hoop, die in ons is. M.a.w. onze roeping tot evangelisatie. Als wij niet spreken en ge tuigen van Christus als de enige hoop en redding voor deze wereld, wie moet het dan doen? Aldus de bedoelde spreker. Het is niet alleen onze opdracht, maar wij plegen een misdaad en vergrijpen ons aan onze naaste, als wij dit getuigen nalaten. Precies op dezelfde manier als wanneer iemand een drenkeling in het water ziet liggen, en hij steekt geen hand uit, om die drenkeling te redden. Zo iemand is reeds strafbaar voor de Nederlandse wet. Wat dan te zeggen van wie niet doet voor wie ten dode wankelen? Deze opvatting kon geen genade vinden in dat gezelschap in de ogen en oren van een Hervormde collega. Niet dat hij tegen evangelisatie was, vanzelfsprekend niet. Maar hij had er bezwaar tegen, dat dit als een opdracht, een bevel, een moeten werd voorgesteld. De uitspraak van Je zus: „gij zult mijn getuigen zijn", aldus deze tweede spreker, moest niet worden gelezen als een bevel, een mandaat, maal ais een vanzelfsprekend, natuurlijk ge volg van het christen-zijn. Dus niet het „gij zult" in de zin van de tien geboden gij zult niet stelen, gij zult niet echtbre ken enzovoort, maar het „gij zult" als een eenvoudige verklaring, zoals je tegen iemand die voor een examen zit kunt zeg gen: gij zult slagen, als ge uw best doet. Zodra het „gij zult mijn getuigen zijn", een gebod wordt, iets wat je moet doen, dan wordt het zo was de gedachten- gang van deze opponent een „kramp houding". Het spontane is er dan uit, en alles wordt vervlakt tot een wettisch moe ten. Dit gevalletje staat niet op zichzelf. Het zal daarom goed zijn, dat wij daar eens over doordenken en over doorpraten. Vergis ik mij niet, dan staat het in het nauwste verband met wat men tegenwoor dig met een lelijk woord noemt „het le vensgevoel". Er is dan een Hervormd levensgevoel en een Gereformeerd levensgevoel (om van andere maar te zwijgen), en als ik het goed begrijp ligt het Hervormde le vensgevoel (naar men zegt) meer in de lijn van het „spontane", terwijl de Gere formeerde mens zich in het algemeen meer thuis zou voelen in de sfeer van de „gehoorzaamheid". Nu is gehoorzaamheid een goed en lof felijk ding, maar de gedachte van de an dere zijde is toch, dat deze gehoorzaam heid, dit nadruk leggen op het „gij zult" een beetje op de ijskast gaat lijken, en men gaat dan heel deze levenshouding onder één noemer brengen van de „krampachtigheid". Dat woord „kramp achtig" heeft, dat voelt u zo maar, een veel minder gunstige klank. Gehoorzaam heid kan een evenwichtstoestand aandui den, maar de mens die zich krampachtig ergens aan vasthoudt, is min of meer uit zijn evenwicht geslagen. En dat zou dan nu de situatie zijn, waar wij, gerefor meerden, zo ongeveer over de hele linie in verkeren. De qualificatie „krampachtig" is 'n beetje een modewoord geworden. Het komt telkens weer opduiken. Toen wij destijds niet direct zo enthou siast waren voor de „souvereiniteitsover- dracht" inzake Indonesië, en revolutie ook revolutie noemden, kwam naast de quali ficatie van „rechtlijnigheid" (dat is ook een erg geval als men „rechtlijnig" denkt) ook die van „krampachtigheid" naar vo ren. Wij hielden ons te krampachtig vast aan versleten koloniale begrippen. Als wij inzake de kerkelijke organisatie en tuchtoefening, de nadruk leggen op het Koningschap van Christus, dan zit daar alweer een groot stuk krampachtig heid in, zegt men. Als wij wél een keuze kunnen doen tussen de openbare en bijzondere school, wat de Synode der Ned. Herv. Kerk des tijds niet kon; als wij nu niet bepaald enthousiast zijn voor de „neutraliteit", en menen dat inzake de pers, de politiek en het sociale leven de christelijke standaard dient geheven, dan zijn wij ook alweer de hopeloos onderwetsen, de lieden die krampachtig vasthouden aan vermolmde opvattingen, de stuggen en keiharden, die maar niet doorgebroken willen worden. En zo kunt u doorgaan. Wanneer ons op de een of andere fout wordt gewezen, of ons een bepaalde on deugd wordt verweten, zullen we wijs doen niet direct een afweer houding aan te nemen, en net te doen of onze neus bloedt. En wanneer ons dus openlijk gezegd wordt, dat wij veel te krampachtig vast houden aan dingen, die feitelijk losgela ten dienen te worden, dan behoren wij ook met aandacht te luisteren. Er is ook in de kerkhistorie al heel wat narigheid ontstaan door het verschijnsel, dat de een naar de ander, of de ene groep naar de andere groep niet luisteren wilde. En als wij het ook menen wanneer we zeggen, dat we geen volmaakte mensen,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1954 | | pagina 1