De verdeling van het kind
Alleen voor domine's
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
ZEEUWSE KERKBODE
NEGENDE JAARGANG No. 43
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds J. H. van Halsema, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 23 APRIL 1954
Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
Ik bedoel niet die, welke Salomo 'n
ogenblik voorsteldedoor het zwaard
Ik heb het oog op 'n nog wredere en
door vele ouders uit handen van de
overheid aanvaardde verdeling van het
kind door de scheiding dier ouders.
Natuurlijk is mij niet onbekend, dat het
in Frankrijk anders toegaat dan bij ons
in Nederland.
Daar heeft men eerst recht „le partage
de l'enfant". De rechter bepaalt hoeveel
tijd het kind bij de vader, hoeveel uren
het bij de moeder doorbrengen „mag".
En nu wordt het kind, dat, als het jong
is, vaak nog aan beide hangt, door de één
tegen de ander opgestookt, uitgehoord,
beurtelings 't haatbeeld van moeder door
vader, straks dat van vader door moeder
of verwanten het kind voorgehouden.
Is het 'n aanhankelijk kind, dan wil het
geen kwaad van wie ook aanhoren.
Is het bovenal pienter, dan leert het al
lengs zwijgenóf liegen.
Doch hóé ook: het heeft geen leven
meer in zijn heen en weer gestoten wor
den tussen de één en de ander.
Verlangend, karakterloos, is het spoe
dig al geen kind meer. Vroeg rijp,
vroeg.In het „beste"? geval slaat het
zich wat cynisch door de moeilijkheden
heen en poogt later als 'n beproefd Epi
curist de uitersten te vermijden.
Doch aan liefde en aan 'n hemelse Va
der gelooft niet licht meer dit „verdeelde"
kind met het nóg schrijnender verdeelde
hart, dat van zijn ouders erger dan stenen
voor brood de haat of de liederlijkheid als
dagelijks voedsel heeft meegekregen. In
dien niet in zijn bloed, dan in zijn bleke
geest, waaruit de laatste liefdedrup door
zijn eigen ouders werd weggeperst.
Nooit heb ik dat zó in zyn navrante
gevolgen doorzien, als toen ik het in felle
kleuren voor ogen zag in 'n roman van
Leon Daad-et.
Wanneer het gevoelige kind, dat Dau-
det ons tekent in „Le partage de renfant",
later voor zijn verloofde, die zelf al vroeg
haar moeder door de dood had moeten
missen, zijn hart uitstort, dan zegt deze
Olivier Champdieu, reeds als kind „ver
deeld" tussen dagelijks twistende en
straks gescheiden ouders: „Jij hebt heel
jong je moeder verloren. Maar je vader
heeft haar vervangen. Men „vervangt"
niet wat nog leeft en wat met elkaar 'n
strijd op leven en dood voert". „Er is
iets als 'n snaar van volstrekt vertrouwen
gebróken tussen ons. Ik weet dat vader
noch moeder zich ooit geheel voor mij
zou geofferd hebben. Ik mis het gevoel,
dat ik alles voor hen was!".
Ik weet niet of dit artikel onder ogen
van twistende of ook van reeds geschei
den ouders komt. Ook in onze kringen
is sedert lang de luxe van het scheiden
doorgedrongen.
Maar dan moge 't vooral lien, die op
scheiden staan, 'n ogenblik doen denken
aan hun in zijn hart „verdeelde" kind.
Want dat doet élke twist en scheiding
tussen wie God heeft saamgevoegd tot de
innigst-mogelijke menseneenheidhet hart
verscheuren, in welk land en onder welke
scheidingswetten ook.
En gruwelijker dan de afschuwelijke
verdeling van de kinderen dit aan de
vader dat aan de moeder, ófalle aan
één, de „winnende" partijis die in
nerlijke verdeeldheid, omdat het kinder
bloed blijft kruipen waar het niet kan
stromen, geweld immers uit één vlees
Geen onwaarachtiger en onwerkelijker
opvatting dan die van „de wereld", welke
beweert dat zodra de liefde in 'n huwe
lijk zoek raakt, er slechts 'n schijnhuwe
lijk zou zijn en dus zo spoedig mogelijk
in naam der oprechtheid met dit „huiche
lend" bijeenblijven moet gebroken wor
den.
Indien ooit de leugen zich knap ver
momd heeft als waarheid en de duivel
zich presenteert als engel des lichts, dan
in dit praatje over eerlijke huwelijksver
houdingen.
Het is vooral de spijkerharde Noorse
dichter Hcnrik Ibsen, de man zónder
echte liefde tot het kind, die het vraag
stuk bedorven heeft daar zijn quasi-zuiver
stellen van het moderne huwelijkspro
bleem. De „dichter van de wil" is in den
grond 'n slappeling.
Indien iets niet passief is, nooit passief
wezen mag, dan juist de liefde.
Verliefdheid ondergaat men.
In het liefhebben eerst gelijkt de mens
het meest op God, die sterke liefhebber,
wiens wil louter liefde is!
Naar het schijnt wordt nu en dan nog
Ibsen's beroemde schouwburgstuk Nora
gespeeld.
Zoals de overspelige bioscoop nu en
menige malle opera, de huwelijkstrouw
ondermijnt, zo heeft eens dit knap toneel
heel Europa in beroering gebracht.
Wanneer Nora haar man onthult, hoe
zij zich eindelijk bewust geworden is,
acht jaar lang voor hem niets meer te
zijn geweest dan 'n speelpop, voor wie
hij zijn eer niet offeren wilde, dan zegt
zij„Vaarwel, Robert. De kleinen wil ik
niet eerst zien. Ik weet, zij zijn in beter
handen dan de mijne. Zoals ik nu ben,
kan ik niets voor hen zijn."
Wat 'n moeder!
Ik spreek niet van de vrouw.
Maar wat 'n moeder!
Dat is het soort oprechtheid en „vrij
heid", die de tegen' elk schijn-huwelijk
toornende Ibsen, voor de moderne vrouw
opeist èn.... verkregen heeft: het kind
zelfs niet meer willen zien! Het de dupe
maken. Als zij maar vrij is
Indien iemand mij zou tegenwerpen,
dat er toch ook nog 'n variant is van dit
slot, waarin Ibsen blijkbaar bloed voor 't
hart gekregen heeft en daarin aldus ziin
drama beëindigt
Helmer: Nu dan ga! (vat haar bij
de arm). Maar eerst zul je je kinderen
voor 't laatst zien
Nora: Laat me losIk wil ze niet zien.
Ik kan het niet!
Helmer (drukt haar tegen de deur)
Je zult ze zien! (Opent de deur en zegt
zacht) Zie je, daar slapen ze zo zorgeloos
en rustig. Morgen, als ze wakker worden
en om hun moeder roepen, dan zijn ze.
moederloos.
Nora (bevend): Moederloos!
Helmer: Zoals je 't zelf geweest bent.
Nora: Moederloos! (Strijdt innerlijk,
laat de reistas vallen en zegt)O, ik be
zondig me tegen me zelf, maar ik kan ze
niet verlaten.
In 1880 verklaarde de dichter echter
zelf„Het gewijzigde slot heb ik niet naar
mijn overtuiging gemaaktdoch alleen op
wens van 'n vreemde impressario
Het wordt dan ook steeds gespeeld met
het eerste slot.
Inderdaad, de overtuiging van menig
vader en moeder isik het eerst. Dan de
ander, dan pas het kind.
En al verderft het kind, al verkommert
de ander, als ik mijn „vrijheid" maar heb
Al het andere is onwaarachtig gehui-
chel.
En Europa leerde spotten met de
„Christelijke" huwelijken, waar men bij
een bleef „enkel" ter wille van het kind,
„enkel" terwille van de eenmaal voor God
gegeven huwelijkseed.
Tot binnen de Christelijke gezinnen is
die spot en dit soort eerlijkheid gedron
gen en scheiding op scheiding is aan de
oi de van de dag, tot in Christus' kerk.
En dan „vecht" menig ouder om het
bezit van het kind, waartegen hij of zij
of samen reeds zo zwaar zondigden, door
de vrede niet te bewaren, soms door het
gemeenste overspel.
Niet Nora, doch Maria zij ons voor
beeld.
Maria, die haar Kind wel wou zien, tot
aan het kruis.
Stabat Mater dolorosa
Juxtra Crucem lacrimosa,
Dum pendebat Filius.
Naast het kruis, met schreiend' ogen
stond de Moeder diep bewogen,
daar haar Zoon te sterven hing.
O hoe groot was hare smarte,
toen haar door het moederharte
't scherpe zwaard der droefheid ging.
Ach, hoe streed zij; ach, hoe kreet zij,
en wat folteringen leed zij
bij 't aanschouwen van dien hoon.
Wie die hier niet schreien zoude,
die het grievend leed aanschouwde,
dat Maria's ziel verscheurt?
Wie kan, zonder mee te wenen,
Christus' Moeder horen stenen,
daar zij met haar Zoon hier treurt?
Voor de zonden van de Zijnen
zag zij Jezus zo in pijnen
en in wrede geselstraf.
Zij zag haren Zoon zo lijden,
heel alleen den doodskamp strijden,
tot Hij zijnen geest hergaf.
Ja, dat was 'n vrouw!
Ja, dat was 'n moeder
Jezus, geef ons moeders als Maria was!
D. J. C.
Toen ik, nu bijna 25 jaar geleden nrn
eerste wankele schreden zette op het pad
van de Kerkbode-journalistiek zei een in
de dienst vergrijsde collega tegen me:
denk er om, dat je nooit voor dominees
schrijft. Dat was nergens om, zei hij,
maar je moet het niet doen. Ik heb ge
probeerd mij aan z'n advies te houden,
en heb mij er wel bij bevonden. Blijkens
het opschrift hierboven ga ik nu welbe
wust van deze regel afwijken, en loop dus
om zo te zeggen met open ogen in de val.
Dit zal dan ook wel een van m'n slechtste
artikelen worden die ik ooit geschreven
heb. Gelukkig dat 't alleen door dominees
gelezen wordt. De collega's kennen het
vak, en ze weten hoeveel slechte geestes
producten worden afgeleverd. Daarom
zijn zij mild in hun oordeel.
Dat ik mij ditmaal speciaal tot de col
lega's wend, heeft een bijzondere oor
zaak. Ik las dezer dagen Handelingen 20
eens weer voor mezelf, en heb naar aan
leiding daarvan een poos wakker gelegen
over die vastslapende Eutychus, u weet
wel die knaap helemaal achteraan bij het
raam op de galerij (daar gingen ze toen
dus ook al bij voorkeur zitten) die onder
die lange preek van Paulus in die kerk
te Troas in slaap en uit het raam viel.
Zoals Jubal de vader is geworden van
allen die harpen en orgelen hanteren, la
ten we dus maar zeggen, de geestelijke
vader van de organisten in de kerk, zo
is Eutychus de vader van alle slapers in
de kerk.
„Slapen in de kerk" moest eigenlijk
een uitdrukking zijn die wij niet verstaan,
die ongerijmd is, zoals een vierkante cir
kel ongerijmd en onbestaanbaar is. Je
sukkelt toch ook niet in slaap op een brui
loft, hoewel het daar vaak nog veel latei-
wordt dan bij die kerkdienst in Troas.
En iemand die een interland wedstrijd
bijwoont valt ook niet op de tribune in
slaap. We schieten in de lach als we aan
zoiets denken. Maar bij het „slapen in
de kerk" blijven we doodernstig. We vin
den dat vrij gewoon. Kerk en preek wek
ken min of meer vanzelf slaperige ge
dachten. De fabrikanten van perpermunt
weten dat ook wel, en ze adverteren daar
om nooit in bladen als „Denksport" of
„De Lach", maar vooral in Kerkbode's
en Predikbeurtenbladen met dit „opwek
kende" en „slaapverdrijvende" middel.
In Handelingen 20 worden preek en
slaap al aan elkaar vastgehechthij
(Eutychus) werd door de slaap overmand
„toen Paulus zo lang sprak". Dat is sinds
dien zo gebleven.
Zie, geachte collega's, dit is het wat
mij ontrust en wakker heeft doen liggen.
Dat preken langzamerhand een zekere
beruchtheid hebben gekregendat ze
slaapassociatie's wekken; dat Kingfabri-
kanten het kerkpubliek dringend advise
ren: neem een tegengif mee; dat wij,
verdiend of onverdiend dat laat ik nog
even in het midden, hierdoor „stinkende
gemaakt" zijn, om deze kerhachtige woor
den van de oude statenvertaling nog maar
eens op te halen.
Naar welke kant moet de vermaning
nu gaan, naar de slapers of naar de do
minees
Ten allen tijde is het eerste in zwang
geweest. Ik heb al dikwijls over dit on
derwerp artikeltjes gelezen, en altijd kwa
men de slapers met de kous op de kop
thuis.
Ja, kijk es, Eutychus, als het 's Zater
dagsavonds altijd bij jou zó laat wordt,
en je kruipt dan achteraan in de kerk bij
het raam, waar je zowat niets verstaat,
dan is dat ook geen wonder!
Waarom moet juist op Zondag de
maaltijd zo laat en zo overdadig zijn, dat
je bij wijze van spreken de slaap in de
armen loopt?
U is de hele week zo gespannen, en
dan kom je 's Zondags tot rust en.
dan krijg je dat! Maar is dan uw werk
wel goed ingericht? Ziet u, zo kunnen
we doorgaan om Eutychus te vermanen
vanwege z'n al te vertrouwelijke omgang-
met Morpheus.
Maar we kunnen ook 'n andere kant
uit.
Ziet u eens, collega's, wij nemen nog
wel eens als tekst een figuur uit de Bij
bel, waar het slecht mee afliep, en we
houden die de gemeente voor als afschrik
wekkend voorbeeldeen schip op het
strand, een baken in zee, zeggen we dan.
Zou dit baken hier niet gezet kunnen zijn
voor dominees Laten we nu maar eer
lijk wezendie slaap kwam. niet alleen
door de bedompte sfeer omdat alle lam
pen aan waren, maar óók omdat de preek
zo lang duurde. Daar gaat niets af. We
zullen Paulus dat niet al te kwalijk kun
nen nemen, ofschoon we natuurlijk ook
niet alles wat Paulus en al zulke grote
mannen deden in bescherming hoeven te
nemen.
Maar 't was daar in Troas tenslotte
een afscheidsdienst, waarschijnlijk een
afscheid voor altijd, en zo'n afscheid ga
je natuurlijk rekken. Bovendien: quod
licet Jovi non licet bovi. Dit hoef ik niet
te vertalen (zie opschrift boven dit ar
tikel). Als er bij ons zo'n knaap van de
galerij zou duikelen, zou het niet zo goed
aflopen, en mogen we al blij wezen als
er een dokter in de kerk is die de eerste
hulp bij ongelukken kan verlenen.
Dus broeders, maak het kort, zoals de
ter dood veroordeelde tot de beul zei.
Vroeger stonden er zandlopers op de
preekstoel, en als die leeggelopen was,
moest de preek uit zijn. Er waren natuur
lijk begenadigde preekheren, die zo'n
zandloper niet nodig hadden. Dominees
zijn tenslotte niet geschapen voor zand
lopers, maar zandlopers werden gemaakt
voor langdradige prekers. Paulus vergat
in die dienst in Troas z'n zandloper hele
maal, en ik kan me voorstellen, dat de
meeste hoorders dat fijn gevonden heb
ben. Mensen als Paulus mógen hun zand
loper vergeten, maar de gemiddelde do
minee mag dat niet op straffe van onge
lukken die er gebeuren kunnen. Paulus
heeft z'n preek voor die dienst stellig niet
op papier gehad, en alweer een man
als hij kon zich die weelde veroorloven.
Maar de doorsnee-dominee kan dat niet.
De improvisatie moet onherroepelijk lei
den tot ongewenste dingen.
Luther heeft eens negen deugden op
gesomd voor een goede preek, en een
daarvan was: een dominee moet weten,
wanneer hij moet stoppen. Zelf hield hij
zich er zo goed als nooit aan. Maar daar
was hij dan ook Luther voor. Luther zei
dit ondanks het feit, dat hij nog niet op
de hoogte was van de moderne psycholo-