Jeugdrubriek
KOPPENSNELLEN
Vastheid en ruimte
zalem zulk optreden dulden En wanneer
hij straks fluisteren hoort, dat men Jezus
doden wil, wanneer Hij Jezus Zelf zeg
gen hoort, dat hij veel zal moeten lijden
van de ouderlingen en overpriesters, dan
is er eigenlijk maar één discipel, die dit
goed in zich opneemt: dat is Judas! En
in deze discipel rijpt het besluit zijn toch
verloren Jezus te.... verkopen.... De
onreine geest, die van hem vóór drie ja
ren was uitgegaan, toen hij tot apostel
werd verkozen, is weergekeerd en heeft
Judas' hart leeg gevonden. Daarom neemt
hij nu zeven andere geesten met zich, bo
zer dan hij zelf en doet het laatste van
Judas erger zijn dan het eerste.
Snel, al sneller gaat het nu met hem
omlaag. Dertig lieve zilverlingen draagt
hij bij zich in een speciaal geldzakje op
zijn borst.
Wagenwijd staat zijn hart nu open voor
de Satan zelf. Zó zit hij aan de Paasdis
en zint hoe hij dit Lam Gods, dat de zon
de der wereld bezig is weg te nemen, door
verraad over te leveren
Hij zingt ook hier de liederen Ham-
maaloth meeO Heerred mijn ziel van
de valse lippen, van de bedriegelijke tong.
Hij zingt van de bergen, vanwaar zijn
hulp komen zal en van de Bewaarder Is-
raëls, die niet zal sluimeren noch slapen.
Maar zijn hart slaapt. Het slaapt volko
men Alleen zijn scherp verstand waakt,
is gespannen wakker. Het loert op zijn
kansen.
Wannéér zal hij opstaan?. Wat zal
hij voorwenden
Hoort hij goed?
Wie spreekt daar van verraad?
Is hij ontdekt?
Het is of de grond zich vóór hem opent.
Maar hij is gewoon zich te herstel
len. Hij heeft zich niet voor niet geoefend,
dag bij dag, drie jaar lang. Hij zal 't ook
nu volbrengenben ik het, Rabbi
Hij ziet hoe Jezus, na 'n kort fluisteren
met Johannes, brood doopt in de bittere
saus en het hém overreikt. En terwijl hij
met geveinsde vriendelijkheid de bete
neemt, glinstert zijn oog éven van haat.
Het is Johannes, die deze haatflikkering
opvangt en oud geworden, dat nooit-ver-
geten ogenblik aldus tekent: „En na de
bete, toen voer de satan in hem"
Vól van de onheilige geest, vlammend
van haat, kan hij nu zijn levensspel vol
tooien
Wanneer hij weldra Jezus in de hof
opnieuw ontmoet, nadert dit tot 'n slang
verworden mens, in de vriendelijkste hou
ding, zodat de anderen hem blij herken
nen, tot Jezus en. geeft het teken van
diepste trouw zó echt, datalléén de
Waarheid vol afschuw vragen kan: Ju
das, verraadt gij de Zoon des mensen
met'n kus
Wie van Judas niets ooit zag, dan deze
onbegrijpelijke eindzonde, die leert
van Judas niets.
Voor die is Judas tevergeefs in de
Schrift in beeld gebracht.
Doch wie hem dit volleerde spel ziet
bedrijven als resultaat van veel en her
haalde, al meer geslaagde, tragische oefe
ning, die herkent. óók.zélfs in
Judas.misschien iets van zich zelf.
'n moment van religieuze schijn'n gebed
met de lippen, zonder hart; 'n schuld
belijdenis zonder schuldbesef, zonder op
recht berouw; 'n avondmaalsgang, 'n aal
moes om van de mensen gezien te wor
den. Overal waar ook en hóé ook zonde
én God tegelijk worden aangehouden,
daar gaat men de weg.van Judas, de
toneelspeler op. Spreken, praten, woor
den, woorden, of zwijgen misschien juist,
waar biechten het enig juiste, het redden
de ware geweest.
Ook voor die zonde van de godsdien
stige schijn, culminerend in Judas' spel
van aanbidding, moest Jezus als Borg en
Middelaar lijden. Ook déze walgelijke
zonde deed God op hem aanlopenin
de persoon van Judas.legde God op
zijn Zoon, in Juda's kus. de onheilig
ste, die de Heilige niet afweerde, of zelfs
afveegdemaar die hij méé dróég
heel de smartenweg tot aan het kruis
om ons te waarschuwen èn te bevrijden
Mits wij, niet als Judas zwijgen en voort
gaan te spelente spelen het spel van
vrome schijn en schijn-bekeringdoch
bréken, nu, vandaag, op dit ogenblik
met onze aangehouden, onbeleden zon
de. of dit nu geldzucht, hoogmoed,
zinnelijkheid, luiheid, of wat ook is.
Hoe menig kerkelijk mens verbergt als
Judas zijn motieven en zegt zeer vroom
dit geld had beter zus of zó besteed kun
nen wordenof praat zeer innig over
de totale verdorvenheid des mensen
en houdt die verdorvenheid tevens aan
en wil als Judas nóg niet zo ver.maar
is al verder dan hij wouen eindigt
gelijk Judas, waar hij niet wou wezen.
Om 's levens wil, verbréék uw zwijgen.
Spéél niet langer en spreek u uit, geheel
en al, voor God, die het door Jezus ook
voor de afschuwelijkste valsaard hééft
vol-brachtl D. J. C.
U had misschien gedacht, dat koppen
snellen een wreed gebruik was, dat mis
schien eeuwen geleden nog wel hier en
daar voorkwam, maar in onze beschaafde
tijd volkomen ondenkbaar, maar dit is
toch niet juist. Helaas niet. Op Nieuw-
Guinea wordt dit luguber bedrijf nog vrij
druk beoefend. Verschillende Papoea-
stammen schijnen daar nog steeds geen
afstand van te kunnen doen, en het gezag
van het Nederlands gouvernement reikt
blijkbaar nog niet zóver in de oerwouden,
dat het de kop wordt ingedrukt. Volgens
inlichtingen die ik hierover heb, loopt het
aantal dat jaarlijks een kopje kleiner ge
maakt wordt, nog altijd zo rondom de
duizend.
Hoe ik hier in onze Kerkbode zo in
eens op dat koppensnellen kom, zal u aan
het slot duidelijk worden.
Over het feit zelf ga ik u eerst nog
een paar bijzonderheden meedelen.
Het is niet zo, dat wanneer u een wan
deling gingt maken door een oerwoud op
dit eiland, en u kwam bij geval een Pa
poea tegen, dit aanstonds uw hoofd zou
kosten. Deze' Papoea's zijn niet wild op
koppen, zodat ze bij elk hoofd dat ze
zien, aanstonds een mes trekken, en den
ken: dat hoofd wil ik hebben.
Het is wél erg, die duizend koppen per
jaar, maar zó erg is het nog niet.
Dit koppensnellen heeft een bepaalde
achtergrond, en de stam, die zo'n „snel-
tocht" onderneemt, doet dat alleen bij be
paalde gelegenheden. Zo'n gelegenheid
doet zich o.a. voor, als er bij de stam
enige baby's geboren zijn. Die kindertjes
zijn er nu wel, maar ze hebben geen naam.
Die kinderen gewoon de naam te geven
van ouders of grootouders schijnt buiten
de gezichtskring van deze Papoea's te lig
gen. Nee, dat kind moet een naam krij
gen van een ander, maar dat kost die
„ander" dan z'n hoofd, want anders zou
den er twee met dezelfde naam rondlo
pen, en dat kan niet. Er moet dus een
naam geroofd worden, en natuurlijk
zoekt men voor zo'n geval z'n slachtoffer
niet in eigen stamverband, maar gaat men
op zoek bij een naburige stam, waarmee
men toch al permanent in vijandschap
leeft. Is het slachtoffer die z'n naam, en
daarmee z'n leven moet afstaan, gevon
den, dan wordt hij gegrepen, en naar z'n
naam gevraagd. Natuurlijk weigert de
man z'n naam te zeggen, want hij weet
waar het om gaat. 't Is hier maar niet
een gevalletje van een bekering, waarbij
de politie uw naam vraagt. Dat kost u
hoogstens wat geld. Hier gaat het om het
leven. De man zwijgt dus, maar ook daar
weet men raad op.
Als je iemand met een kapmes op je
af ziet komen, 0111 het hoofd van je romp
te scheidendan stoot je altijd wel een
klank uit.
Welnu, de laatste klanken die er komen
uit de mond van dat „gesnelde" hoofd, is
dan de naam van het kind.
BOODSCHAPPER
ZONDER BENEN.
In vroeger tijd was een renbode een
belangrijk persoon.
We kennen uit de Bijbel verschillende
geschiedenissen waaruit de waarde van
zulk een bode duidelijk naar voren komt.
Twee eisen zijn er in ieder geval die
aan een renbode gesteld werden: aller
eerst dat hij goed lopen kon en verder,
dat hij de boodschap goed overbracht.
Het is niet te veel gezegd, dat het hier
bij kon gaan om een kwestie van dood of
leven.
Nu staat er een merkwaardige spreuk
in hoofdstuk 26 vers 6
Wie een boodschap zendt door een
„dwaas, kapt zich de voeten af en drinkt
„bitterheid"
De betekenis van deze spreuk is deze,
dat indien iemand een belangrijke bood
schap te verzenden heeft, dan moet hij
niet gebruik maken van een dwaas.
Want als hij dat doet dan berooft hij
zich als het ware van het extra stel benen
dat hij zich gehuurd heeft om een bood
schap op de juiste wijze en zo snel moge
lijk te bezorgen. Alle zorg en moeite is
dan vergeefs en het resultaat is, dat de
ongelukkige afloop voor hem betekent een
volle teug van bitterheid.
Misschien is deze spreuk in staat het
tweede gebod wat dichter bij te brengen.
De kern van dit gebod handelt over de
neiging van de mens om God en Zijn be
tekenis voor de mensen naar beneden te
halen en voor te stellen in eigengemaakte
beelden en denkbeelden.
Zich dus een voorstelling maken van
God en Zijn eigenschappen en voor die
zelfgemaakte beelden neer te knielen en
daar de hoogste waarde aan te hechten.
We zien voor ons die galerij van stom
me beelden in sommige kerken, maar la
ten we vooral niet vergeten te denken aan
De heer van Eechout, Nieuw-Guinea-
kenner bij uitnemendheid, die ik dit hoor
de vertellen, sprak in dit verband van de
„religieuze" achtergrond van het koppen
snellen. We kunnen bij deze naams ver
vanging inderdaad aan een soort plaats
vervanging denken, waarbij de dood van
de een het leven van de ander betekent,
maar dit is dan toch wel een verschrik
kelijke caricatuur!
Nu ga ik de „toepassing" maken van
deze koppensnellerij
We gaan even terug naar het artikel
van de vorige week, waarin die brief van
die „gereformeerde" theologische student
besproken werd.
Genoemde student onderwees ons, dat
het uitsluitend van de „vrijzinnigen" uit
de gemeenschap der kerk, een „heel moei
lijk probleem" was, waar veel gerefor
meerden „al te lichtvaardig" over oor
deelden. Wij moesten ons ook eens be
wust worden van onze „verantwoorde
lijkheid voor de vrijzinnigen". En wij
zagen de „tucht" over de vrijzinnigen
veel te veel als „een kruistocht tegen de
Filistijnen". Met dat laatste bedoelt deze
student blijkbaar iets heel ergs, waarbij
ik bescheidenlijk waag op te merken, dat
die „kruistochten tegen de Filistijnen"
ook de „oorlogen des Heren" waren.
Maar dit is slechts een kleinigheid, en ik
weet ook niet of deze theologische stu
dent al tentamen in de Gewijde Geschie
denis heeft gedaan.
In ieder geval is duidelijk, dat door de
bovenaangehaalde opmerkingen van deze
student heel argeloos weg en bijna geruis
loos een aantal eminente koppen gesneld
zijn. Zoals bijvoorbeeld van De Cok,
Brummelkamp, Kuyper, Rutgers. Het is
wel een posthuum koppensnellen, en dus
niet zo bloederig als bij de Papoea's, maar
niettemin zijn ze geveld.
Uit wat ik weet van de geschiedenis
van Afscheiding en Doleantie, hebben
deze mannen aardig goed hun „verant
woordelijkheid voor de vrijzinnigen" be
grepen, inclusief hun verantwoordelijk
heid tegenover hun kerk en de Koning
der kerk. Zij hebben daarmee geworsteld
tot en met, en zij hebben met hun. refor
matorische daden het enig juiste en het
enig mogelijke antwoord gegeven. Zij
vonden, dat men Gode meer gehoorzamen
moest dan de mensen, en het is de ironie
der historie dat een Hervormd man als
Dr Volger, dat weer aan de gerefor
meerden duidelijk moet maken.
In navolging van Thijs Booy gaat deze
student resoluut een streep halen door
heel deze kerkreformatie, en de eerwaar--
de hoofden der toenmalige leidslieden val
len een voor een onder zijn valbijl.
Het Papoea-kindje moet toch een naam
hebben, al was het een bijna niet uit te
spreken klank.
De naam van déze baby, geboren in
de wereld van de gesnelde koppen der
Reformatie zal wel worden het voor ve
len nog moeilijk uit te sprekenoe-ku-
me-neH. V.
al datgene wat we zo voor en na zelf al
voor gevestigde meningen over God en
Zijn boodschap hebben bedacht.
Onze denkbeelden over God zijn even
gevaarlijk en misleidend als de in steen
gehouwen zichtbare gestalten van Gods
werk en Gods wil.
Zodra wij God hebben vastgelegd in de
enge kring van ons beperkte denken dan
hebben we de „beeldendienst" die God
met afschuw van Zich werpt.
Het mag ons niet ontgaan, dat de
HERE er op laat volgen: „want Ik de
HERE uw God ben een jaloers God.
Het betekent dit dat God er de hoogste
waarde aan hecht, dat de mens zich niet
zelf een God fantaseert en dan die fan
tasie eventueel met een stukje waarheid
dooreen kneedt en zich dan zo zijn God
naast zich zet.
God wenst Zich niet te bedienen van
de dwaze mens, want Hij is er zeker van
dat de boodschap niet juist over komt, ja
Hij weet zeker, dat Hijzelf de berichten
moet overbrengen. Hij kan dit niet toe
vertrouwen aan de dwaas, want het zou
zijn, alsof Hijzelf Zich beroofde van be
nen en de grote verwarring als bitterheid
zou moeten drinken.
Dit is de reden waarom de HERE de
mensen bindt aan Zijn eigen Woord en
nog duidelijkeraan Zijn eigen Zoon,
„het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstan
digheid".
Zodra wij als mensen ons aan het
Woord toevertrouwen en dus aan Zijn
Zoon, het vleesgeworden Woord of de
Wijsheid, dan kunnen we er van op aan,
dat we te maken hebben met de betrouw
bare boodschap van God Zelf.
In de spreuken van Agur lezen we:
„Ik tobde mij af, 0 God ik tobde mij
af, 0 God en ik versmacht,
„want ik ben onvernuftiger dan enig mens
en mensenverstand heb ik nauwelijks,
ook heb ik geen wijsheid geleerd, dat ik
de Hoogheilige zou kennen.
„Wie klom op ten hemel en daalde weer
neder?
„Wie heeft de wind in zijn vuist
verzameld?
„Wie heeft de zvateren saamgebonden in
zijn kleed,
„wie heeft al de einden der aarde
vastgesteld?
„Hoe is zijn naam en hoe de naam van
zijn zoon?
„Gij weet het toch?"
En in dit licht lezen we de hoofdstuk
ken 8 en 9 uit het spreukenboek, waarin
de Wijsheid, dat is de Zoon, dat is de
betrouwbare boodschapper van God, zich
verheft en het de mensenwereld toeroept
„Komt, eet van mijn brood en drinkt van
de wijn,, die ik gemengd heb,
„laat varen het onverstand, dan zult gij
leven!"
De schepping kan onmogelijk de bood
schap van God overbrengen.
God doet het Zelf door Zijn Woord.
En daar is God fel op en daarom kan
Hij niet dulden, dat iemand of iets in de
hemel of op de aarde beschouwd wordt
als boodschapper.
Ik zie weer voor mij die galerij van
stomme beelden, ik zie ook de sleur en
traditie op godsdienstig gebied en ik moet
het erkennen, zolang deze drogbeelden de
boventoon voeren, is er geen mogelijkheid
meer voor de verrassing.
Maar, om met de Catechismus te spre
ken wij moeten niet wijzer zijn dan God,
Die Zijn christenen niet door stomme
(denk)beelden, maar door het levende
Woord wil toespreken.
Gods boodschap is te gewichtig dan dat
Hij deze toevertrouwt aan de dwaas.
Het levende Woord is de renbode met
goede benen.
Z. Y. J. T.
Het leven vervluchtigt. Het denken
vervluchtigt. Het denken van de mensen.
Daarom zijn zij zo gauw bewogen, daar
om wordt er zoveel getwijfeld. Jacobus
schreef al over de twijfelaar, die op een
baar der zee gelijkt, van de vloed heen
en weder bewogen. Calvijn merkte in zijn
tijd op, dat het grootste deel der wereld
heen en weer fladdert, maar dat de vrome
zich binnen zijn grenzen terugtrekt om
vast te kunnen staan.
Bedoelde Groen van Prinsterer niet
hetzelfde toen hij het isolement onze
kracht noemde en dat isolement omschreef
als beginsel-vastheid, zelfstandigheeid in
het denken?
Ik houd mij hier aan het woord van
Calvijn.
De vrome(„pietas" schrijft hij) trekt
zich terug binnen zijn grenzen. Voor dat
terugtrekken gebruikt hij in het Latijn
hetzelfde werkwoord, waarvan volgens
sommigen „religio" godsdienst wordt af
geleid. Dat laatste brengt mij weer op
een andere associatie.
Kuyper schrijft ergens in zijn college
dictaten over de dogmatiek, op voetspoor
van Heinrich Bullinger, één der Zwit
serse hervormers, dat de verbondsidee
niet iets is, dat bij de religie bijkomt, maar
daarmede identiek is. In de bijbel, merkt
deze Godgeleerde op, komt de religieuze
idee niet alleen slechts in deze vorm voor,
maar verheft in de verbondsvorm de re
ligieuze idee zich tot haar zuivere en vol
ledige openbaring.
Als we dit met elkander in verband
brengen, vind ik een prachtige omschrij
ving van Calvijns uitdrukking. De gelo
vige trekt zich binnen zijn grenzen terug
om vast te staan. Welke grenzen zijn dat
Wel dat is zijn geloof, zijn godsdienst.
Want door dat geloof staat hij vast in
het verbond, houdt hij zich in zijn den
ken aan het Woord van de God van het
verbond, laat hij zich leiden door zijn ver-
bondshoofd, Jezus Christus.
Geen gevaar dus om als het overgrote
deel van de wereld heen en weer te flad
deren, om licht en luchtig bewogen te
worden op de golven van de tijdgeest, om
ontzet terug te deinzen voor de verschrik
kingen in het wereldgebeuren of enthou
siast zich zonder nadenken te storten in
het optimisme van vooruitgang en we
reldontwikkeling.
Vast staan. Maar dan moet er een
kracht zijn, die ons aan iets vast bindt,
dan moet er een band zijn met een On
wankelbare. Die valsheid vindt de gelo
vige in het verbond.
Zo zien wij het dikwijls niet. Zo wor
den wij niet in ons denken en handelen
bepaald. Maar dat is een gebrek. Ons
geloof, onze godsdienst moet functione
ren naar wat het in wezen is.
God is het, Die ons vasthoudt, ook in
ons denken. Als wij alleen maar reeds
denken aan Zijn Woord, ons gegeven. Als
wij alleen maar reeds denken aan de
noodzakelijkheid om alle gedachten ge
vangen te geven in gehoorzaamheid aan
Jeezus Christus.
Als wij ons aan Jezus Christus onder
werpen, onderwerpen wij ons aan het ge
zag van Gods Woord. Als wij ons aan
het gezag van Gods Woord onderwerpen,