Jeugdrubriek
OPENBARINGSRELIGIE
Uit de getroffen Kerken
Maar op die kleine rups had deze bood
schap een diepe indruk gemaakt. Vanaf
dat ogenblik voelde de rups zich een an
der wezen. Een wezen met een doel en
met een toekomst. Zij wist dat zij niet
altijd zo'n rups zou blijven, die over de
aarde kruipen zou. Zij klemde zich vast
aan wat die engel haar had ingefluisterd
over die heerlijke gedaanteverwisseling.
Dat was het, waarover zij peinsde, en dat
was het, waarvan zij maar droomde. Dat
was het, waarop zij hoopte de ganse lieve
dag. Het lukt haar wel niet, zich een juis
te voorstelling te vormen, hoe zij er dan
wel precies uit zou zien, en hoe die heer
lijkheid die haar in uitzicht gesteld was,
zijn zou, maar dat hoefde ze ook niet pre
cies te weten. Het voornaamste was maar.
dat er eens aan haar armzalig, kruipend
bestaan een einde zou komen.
Maar toen alles bleef als het was, twij
felde ze wel eens, en dacht bij zichzelf:
het kon wel eens allemaal verbeelding
zijn
Die twijfel werd haar wel eens tot een
pijniging.
Maar ze hield toch vol.
Toen kwamen de nachtvorsten, en de
rups voelde zich verstijven. Ze werd een
cocon.
Het was nu of ze bezig was, haar eigen
doodskleed te spinnen.
Het moest nu toch wel voor haar vol
komen duidelijk zijn, dat alles één grote
en dwaze vergissing was.
En toch hield ze vol.
Ze bleef maar wachten op de beloofde
heerlijkheid.
Met alle nadruk wijzen wij de opvat
ting van de hand, dat de religie uit de
schepping zélf zou moeten worden ver
klaard, hetzij men haar als „natuur"-ver-
schijnsel, hetzij men haar als „cultuur"-
verschijnsel, dat eerst in de loop der his
torische ontwikkeling kan optreden, wenst
aan te dienen.
In beide gevallen miskent men het ka
rakter der religie als een relatie tussen
God, die buiten en boven de wereld be
staat èn ons geschapen- leven.
Naar ons oordeel kan van werkelijke
religie alleen sprake zijn, als men uitgaat
van de tzvee-heid: God en wereld, en te
gelijkertijd het verband tussen die beiden
intact laat, het verband dat in de Open
baring wordt gelegd.
Want het is niet waar wat het Deïsme
leert, dat God wél de wereld geschapen
heeft, maar dat Hij haar nu verder aan
haar eigen immamente krachten over
geeft. God zou geen invloed meer uit
oefenen op haar verdere ontwikkeling.
God heeft de wereld gemaakt, maar is
voorts onverschillig voor haar lot. God
heeft Zijn product „afgeleverd", en daar
mee uit.
Nü volgt de schepping haar eigen his
torie en is daar autonoom in. Zij heeft
alleen te maken met zichzelf. God en we
reld zijn wijkende wegen gegaan.
JAN.
Om de jeugdrubriek wat afwisselend te
houden, heb ik bedacht, moeten we hem
niet altijd even lang maken. Deze keer
dus „een korte". Een kort verhaalhet
verhaal van Jan.
Niet de Jan uit Scharendijke. Die kent
iedereen wel bij ons en over hem hoef
ik geen verhalen te schrijven. Hij is bo
vendien een aardige jongen.
Daarmee wil ik niet zeggen, dat de
Jan uit mijn kort verhaal geen aardige
jongen is. Maar er mankeert toch wat
aan. Enfin, dat zal je straks wel zien.
In ieder gevalJan uit Scharendijke is
het niet. Laten we hem noemen Jan Alle
man uit Overal.
Toen Jan nog maar pas naar school
ging, openbaarde zich bij hem die eigen
aardige gewoonte die bij alle schooljon
gens diep in het hart ligt: hij begon te
spijbelen. Precies zoals clat in alle Zon
dagsschoolboekjes beschreven staat (daar
om kan ik er een kort verhaal van ma
ken) stookte hij met een paar vriendjes
een vuurtje, of ging hij in de bosjes een
hut bouwen. En het zou met Jantje (want
dat zeiden ze toen nog) slecht afgelopen
zijn, als de meester niet naar zijn vader
en moeder gegaan was en ze verteld had,
dat Jantje geen snars leerde en nooit wat
worden zou in de maatschappij en waar
schijnlijk wel in het tuchthuis terecht zou
komen.
Daar schrokken vader en moeder van.
„Daar schrik ik van, meester", zei zijn
vader, „want dat gaat ons aan het hart,
u ziet, wij houden toch veel van die jon
gen". En moeder barstte in snikken uit,
zoals moeders wel vaker doen in een ver
haal. Om kort te gaan (zoals ik beloofd
Toen brak de lente aan.
En zie, daar kwam onverwacht uit de
doornhaag een prachtig gevleugeld wezen
tje te voorschijn.
Dat was onze rups met haar dwaze
hoop". Ze buitelde en tuimelde door de
lucht alsof ze een dans van blijdschap
wilde uitvoeren. En ieder die haar zag,
kwam in verrukking over de pracht van
kleuren op haar vleugels.
Dit was een parabel.
Dat is nog wat anders dan 'n sprookje.
Een sprookje is geen werkelijkheid.
Wat in een sprookje verteld wordt, is
nooit echt. Maar wat van die rups en die
vlinder verteld is, gebeurt wel echt. Niet
natuurlijk dat die rups denken en hopen
kan, ofschoonhet ganse schepsel
verwacht als met opgestoken hoofde, zegt
Paulus, „de openbaring der kinderen
Gods".
Om die „.openbaring der kinderen
Gods" was het mij nu te doen.
Dat hebt u allang begrepen.
Het is nog niet geopenbaard, wat we
zijn zullen. D.w.z.dat is nog niet aan
het licht getreden.
Maar we zullen de Heiland gelijk zijn.
Met Hem leven op een nieuwe aarde.
Zonder zonde, verdriet, ziekte, ongeluk
ken.
Het is haast niet te geloven.
Wij, armzalige zondaars, die in het stof
en de zonde wroeten.
Maar denkt u eens na over de rups en
de vlinder. H. V.
Op dit standpunt is natuurlijk voor
openbaring geen plaatsimmers God
houdt geen relaties meer aan met de we
reld. Wij vinden dit steriele Gods-geloof
bij de duizenden, die niet willen ontken
nen dat God bestaat, maar die intussen
met het bestaan van God in de praktijk
van hun leven geen rekening wensen te
houden. Van een Woord Gods en een
Wet Gods wil men niet weten.
Evenmin-heeft de pan-thëïst gelijk, die,
uit reactie op het deïsme, God en wereld
zó dicht tot elkaar brengt, dat zij prak
tisch worden vereenzelvigd.
„Deus-sive-natura", God-oftewel-de-
natu-ur, wordt daar de leus. Miskent de
deïst het verband tussen God en wereld,
bij alle erkenning van de tweeheid van
beiden, de pantheïst doet het omgekeerde:
hij legt het verband zó nauw, dat de
tweeheid van God en wereld er aan op*
geofferd wordt.
Het is duidelijk, dat ook op dit stand
punt van openbaring geen sprake kan zijn.
Immers de tweeheid ontbreekt, die de
vóór-onderstelling der relatie is. God en
wereld gingen in elkander op.
Voorzover er in dit verband nog van
religie gesproken wordt, is dit toch slechts
de eigenwillige religie van hen, die bewe
ren Ik ben een god in het diepst van
mijn gedachten. Deze mensen leggen de
norm in het eigen hart, ze zijn zichzelf
tot. God. Of ookzij zoeken God in de
„natuur". Het pantheïsme is in de grond
heb), het leven van Jantje veranderde
sinds die tijd. Vader praatte ernstig met
de kleine zondaar en moeder bezwoer hem
onder tranen, dat ze hem te lief had om
hem straks in een tuchthuis te moeten
achterlaten. Meester hielp óók nog mee,
door het op school zo pleizierig mogelijk
te maken. En zo is toen het been weer
in het lid gekomen. Jantje kwam trouw
naar school.
Later werd Jantje dan Jan, zoals hier
boven staat.
En toen hij een keer zo groot was, dat
ze allemaal Jan zeiden, moest hij óók naai
de catechisatie. En als was het om te
loochenstraffen dat men op school iets
heeft geleerd, begonnen bij Jan de symp
tomen van die oude ziekte zich weer te
openbaren. Jan ging spijbelen. Eerst één
keer, bovendien met een reden die een
vriendelijke dominee voor één keer wel
wil accepteren. Toen werd het twee keer
achter elkaar enfin, laat ik dat verloop
niet helemaal schilderen. Dat zou te saai
worden, omdat het voortdurend of één
keer meer wegblijven gaat.
Net als vroeger de meester dat had ge
daan, ging nu de dominee naar de vader
en moeder van Jan. En toen hij de ver
plichte vijf minuten over het weer en de
internationale toestand gesproken had, be
gon hij over Jan te spreken. Of vader en
moeder wel wisten hoe de zaken stonden,
en hoe gevaarlijk dit kon worden voor
hun zoon. Omdat onbekend toch op z'n
minst onbemind maakte, en als Jan de
Heiland niet kende dit straks moest be
tekenen, dat hij Hem óók niet kon be
minnen. Toen de dominee daarover zo'n
tien minuten gesproken had, keek hij de
ouders van Jan eens aan.
Misschien had hij nog even de illusie
gekoesterd, dat vader en moeder nu óók
weer zouden schrikken, en dat vader on
een puur heidens verschijnsel. Theosophie
en antroposophie knopen aan bij de mys
teriën der Oosterse religies, waarin de
natuurkrachten als goden worden ver
eerd. Op de zendingsvelden staat men
permanent in dit conflict.
De christelijke kerk belijdt de trans-
scendente God. Dat is de God, die in geen
enkel opzicht met het werk van Zijn han
den geïdentificeerd mag worden. Hij
heeft de wereld gemaakt, maar mag daar
niet mee worden vereenzelvigd. Hij gaat
daar verre boven uit en is met geen schep
sel te vergelijken. Wat gelijkenis zou men
op Hem toepassen? Daarin onderscheidt
God zich van alle afgoden van het hei
dendom ook van het moderne heidendom
van de moderne mens.
Maar tegelijkertijd belijdt de christe
lijke kerk Gods immanentie. Dat wil zeg
gen, dat God Zijn ganse schepping door
dringt, zónder dat Hij er mede vereen
zelvigd kan worden. Wél wordt het be
staan der wéreld begrensd door het be
staan van God, maar nooit en tenimmer
wordt het bestaan van God begrensd, ook
niet door het bestaan van de wéreld. Aan
God kan nergens een „Halt!" worden toe
geroepen. Maar Hij treedt het rayon van
Zijn schepping binnen als Zijn eigen
rayon. Hij is in Zijn schepping allerwege
present. Hij denkt er niet aan Zijn we
reld aan eigen lot over te laten. Hij houdt
na de schepping de relatie aan. Zelfs na
de zondeval gaat Hij er mee door Zijn
geschapen wereld te betrekken in Zijn
meest intensieve bemoeiingen.
Die goedheid Gods is het geheim van
de religie. Alleen in het kader van Gods
transscendentie èn immanentie is Gods
openbaring mogelijk. Heel het contact
tussen God en mens hangt aan de reali
teit van de openbaring Gods.
Dit te erkennen is wel een streep door
alle menselijke hoogheidswaan. Het is te
vens de scherpst-mogelijke veroordeling
van onze afval en van onze autonomie
pretenties. Wij kunnen, zonder openba
ring van Gods zijde geen enkel contact
met God leggen. Afgezien van de zonde,
staan wij als schepselen machteloos om
dat te doen. Tenzij God Zelf zich aan ons
gééft, Zich aan ons méédeelt en bekend
maakt, is er voor ons godsdienstig leven
geen enkele mogelijkheid. Of we moeten
ons met een schijn van religie tevreden
stellen, zoals de mens in zijn afval in
feite telkens doet.
In werkelijkheid is religie-zonder-open
baring een contradictio in terminis, d.w.z.
een tegenstrijdigheid, die reeds in de term
zélf tot uitdrukking komt.
Hier blijkt, hoe ver de verduistering
van het menselijk hart kan gaan.
Men meent de grenzen der wereld voor
God te kunnen sluiten en dan bovendien
nog godsdienstig te kunnen blijven.
Wanneer echter Gods Woord en Geest
ons hart gaan verlichten, wijkt die ver
duistering en komt er weer de erkenning,
dat religie alleen als openbaringsreligie
mogelijk en zinvol is. A. V.
middellijk zou roepenwat moeten we er
aan doen? En dat moeder zonder meer
in snikken zou uitbarsten.
Maar er gebeurde niets van dat alles.
Blijkbaar vonden vader en moeder dit
spijbelen niet half zo erg als toen Jan nog
-Jantje heette en hij zijn plaatsje in de
maatschappij dreigde te vergooien.
Vader praatte wat over het vele huis
werk, en dat er toch voor zulke knapen
ook ontspanning wezen moest. En moe
der die de dingen wat beter aanvoelde,
bekende tenslotte dat je zulke kinderen
toch niet meer in je hand kon hebben.
Nee dacht Jan, die aan de deur
stond te luisteren, maar ik heb vader en
moeder in de hand
Zo liep dat bezoek van de dominee treu
rig af. Deze keer veranderde er in Jan's
leven niets. Het wegblijven van de cate
chisatie werd alleen maar erger en erger.
Belijdenis-doen is er ook niet meer van
gekomen. En tegenwoordig gaat hij zel
den meer naar de kerk.
Ik betwijfel het of die liefde van va
der en moeder wel zo groot geweest is.
Het kan ook wezen, dat hun geloof niet
groot was. Of beter gezegd: niet levend.
Jan hebben ze niet bij Jezus gebracht.
Dat stond niet als nummer één op hun
program.
En ik ben nu maar- zo bang, dat Jan
nog eens te maken krijgt met het Tucht
huis (met een grote letter), omdat zijn
ouders alleen maar bang waren voor het
tuchthuis (met een kleine letter).
Daarom heb ik, geloof ik, met dit ver
haal één fout gemaakt. Er staat boven
Jan. Maar het is eigenlijk het droeve ver
haal van de vader en moeder van Jan,
die beloofd hadden „hem in de voorzeide
leer te onderwijzen en te doen onderwij
zen".
Sch. H. M. K.
OOSTERLAND
Broeders en Zusters,
Als we wederom naar de pen grijpen,
om iets mede te delen over ons kerkelijk
leven, dan zult U wel verstaan, dat dit
zeer moeilijk is en met bezorgdheid.
Zowel binnen- als buiten onze kerk zijn
er velen, die meeleefden en er bedroefd
over waren, dat tengevolge van de ont
zettende omstandigheden ons ledental zo
sterk is gedaald.
De kerkeraad is bij elkaar geweest om
ook te spreken over het voortbestaan on
zer gemeente. Maar alle broeders waren
het tenslotte hierover eens met elkaar, dat
het niet mogelijk is. We begrepen heel
goed de grote consequenties, die hieruit
kunnen voortvloeien.
Want als ter plaatse geen kerk meel
is, dan moet de toevlucht gezocht worden
tot een genabuurde. En in ons geval was
Nieuwerkerk de meest aangewezene. Het
ligt het dichtst bij Oosterland, ongeveer
2 K.M. Bruinisse wordt moeilijker. Vijf
K.M. is ver, vooral in wintertijd. Dat
stuit werkelijk op bezwaren.
Was nu Nieuwerkerk maar met haar
kerkgebouw klaar, dan waren we al een
eind op stap. Maar helaas is de kerk zo
beschadigd, dat vooreerst er geen sprake
van kan zijn haar als vergader„zaal" te
gebruiken.
Er is nu het denkbeeld geopperd, dat
ook wel doorgang zal vinden een nood
kerk te plaatsen. We hopen van harte,
dat die er komt en dat we spoedig weer
normaal kunnen „kerken".
Een noodtoestand is vreselijk erg. Daar
zijn ook gevaren aan verbonden, n.l. kerk
besef. Dat is heel iets anders dan kerkis-
tisch. Voor de opbouw der leden is het
altijd weer goed en noodzakelijk in eigen
kerk samen te komen.
We zijn dankbaar, dat om de 14 dagen
Ds Bremmer voor onze gemeente preekt.
Maar dat is maar één dienst. De andere
drie diensten zouden we naar Bruinisse
moeten gaan. De praktische bezwaren zijn
van die aard, dat daar niets van terecht
komt. Vervoermiddelen zijn er wel te krij
gen, de kosten echter verhinderen hiervan
gebruik te maken.
Daarom wachten we met spanning op
wat te Nieuwerkerk gaat gebeuren en we
hopen, dat de noodkerk spoedig verrijst
en aan het „gezwalk" een einde komt.
Deze week vertrokken de gezinnen naai
de Noord-Oost-Polder. Met grote wee
moed zien we naast het gezin van br.
Brouwer, ook dat van br. van Hoeve
heengaan.
Vele jaren was laatstgenoemde de prae-
ses en mochten we echt broederlijk sa
menwerken. De leiding was in goede
handen.
Ook nu wil ik als scriba en ook als
gemeente in onze Kerkbode hem zeer
hartelijk danken voor alles wat hij in het
belang onzer kerk heeft mogen doen
voor ons klein aantal was hij een grote
steun en is zijn vertrek een groot verlies.
We danken God voor wat we in hem
mochten bezitten en nu wensen hem en
z'n gezin Gods rijke zegen toe in zijn
nieuwe omgeving.
De Here ga met allen die onze gemeen
te verlaten en blijve allen met Zijn gunst
en zegen omringd.
Beware de Here ons allen verder, die
overgebleven zijn.
Make Hij ons getrouw en bane Hij de
weg, die leidt naar een geordend kerke
lijk leven.
Is hierover meer mee te delen, dan
schrijf ik nog wel.
Allen Gode bevolen en met hartelijke
groeten,
Namens de kerkeraad,
J. M. de Waal, Scriba.
Oosterland, Maart 1954.
SCHARENDIJKE
Lieve Broeders en Zusters,
U hebt wel gezien, dat U een kerke
raad hebt, waarvan de leden stuk voor
stuk de pen kunnen hanteren. Tijdens
mijn afwezigheid heeft br Viergever voor
de Kerkbode-brieven gezorgd, en ik ge
loof, dat de beste lof die men op Schou
wen iemand kan toezwaaien bestaat in het
regeltje: Hij heeft het „netjes" gedaan.
Dat wil ik dan ook aan br. Viergever zeg
gen namens U allen. En als het weer een
keer nodig is, dan weten we waar we in
zo'n geval een schrijver moeten zoeken.
Intussen kan ik nog vertellen, dat
mijn vrouw en ik heerlijk genoten heb
ben, en niet alleen bruin-gebrand thuis
gekomen zijn, maar ook heerlijk uitge
rust. En daar was het om begonnen. Als
frisse mensen stappen we er weer in.
Zelfs een beetje blij, dat we weer thuis
zijnNu, wat wilt U dan nog meer.
Laat ik dan ook meteen maar beginnen
met een aantal dingen, die U in Scharen
dijke of in Holland of in de Westhoek
nodig moet weten.
Eerst iets voor Scharendijke. De bij-