Conferentie
der daemonen
Religie als relatie
Jeugdrubriek
dit niet duidelijk doorzichtig karakter
hóéveel van Calvijn alles ordenende, niets
improviserende geest heeft deze ouder
wetse, tegelijk moderne geleerde, die geen
preek, geen college en geen kerkhervor
ming aan het toeval wil overlaten, doch
alles verzorgt en voorbereidt als 'n groot
veldheer, maar de strijd zelf en al zijn
werk voert alsof het geïmproviseerd
werd, zó fris, zó origineel, zó terug-spe
lend de eenmaal gegrepen compositie, als
betrapten wij hem bij het componeren
zelf! Tot in het: 'n goed Calvinist wordt
niet bij de chocoladeketel groot gebracht,
is hij meer Luther dan Calvijn redivivus.
En moet de gelijkende spreuk voor de
Wittenberger historisch worden betwij
feld, Kuyper hééft het gezegd, wat voor
Calvijn onmogelijk moet worden geacht.
Anders, breder dan Calvijn, wiens ge
vleugelde woorden meestal het streng-
religieuse rakensensus divinitatis, of
het schrikkelijkedecretum horribile,
verraden de talloze spreuken en leuzen,
die Kuyper het aanzijn en vleugelen gaf,
hoe zijn denken naar alle zijden uitschoot
en in alle grond wortelde en voedsel zocht.
In Kuyper vonkte stellig méér uit de
Vader der lichten saam.
Dit weinige van het vele, dat vergelij
kende portretstudie zou naar voren bren-
Dit is een nogal griezelig onderwerp,
maar we moeten u er toch iets van ver
tellen.
Wij voeren niet de pretentie, dat wij
precies weten, hoe het er op zo'n confe
rentie van boze geesten naar toe gaat,
want deze besprekingen plegen strikt ge
heim te worden gehouden. De pers wordt
er in geen geval toegelaten. We kunnen
alleen zeggen, hoe het er met een vrij be
hoorlijke grond van waarschijnlijkheid
kan toegaan. En het is niet van belang
ontbloot, dat we daar eens over gaan na
denken.
Dat de Vorst der duisternis op gere
gelde tijden met zijn staf confereert over
de vraag, op welke wijze het best de zie
len kunnen worden ontredderd, en van
God en Zijn dienst afgetrokken, zal u
stellig niet vreemd voorkomen. Het rijk
der duisternis is een zeer goed georgani
seerd rijk en de Satan is nooit gewend
geweest op zien te komen spelen. Alle
aanvallen op het Koninkrijk Gods zijn
steeds met grote listigheid van te voren
beraamd. Elke onderneming is tot in de
kleinste details uitgebalanceerd. Het ont
breekt de duivel niet aan schranderheid
en bekwaamheid. En hij beschikt over
een groot aantal diplomaten en strategen,
die stuk voor stuk voor hun daemonische
taak berekend zijn. Dit aantal is, zoals
u in de Bijbel zelf kunt nalezen, legio.
„Wij zijn velen" kan de Satan altijd met
een zekere trots beweren. En daarin
spreekt hij eens waarheid.
Het zijn dan deze vaklieden in de boos
heid, die van tijd tot tijd de hoofden bij
elkaar steken, om te overleggen welke de
beste methoden zijn, om de chaos in de
wereld te vermeerderen. Deze chaos
neemt toe naarmate de religie afneemt.
Vandaar dat alles er op gericht wordt de
mensen aan de invloed van Jezus Chris
tus te onttrekken.
Wanneer wij de religie in nauw ver
band brengen met de schepping, moeten
we niet door een onveilig sein heenrijden.
Want hier dreigen zeker ook gevaren.
Er zijn nu eenmaal in de geloofsovertui
gingen der mensen vele onbewaakte over
wegen.
Ook als wij dingen zeggen, die op zich
zelf volkomen waar zijn, moet men toch
altijd voorzichtig blijven. Waarheid en
leugen liggen nu eenmaal bij elkaar. Zo
ook hier.
Er is op zichzelf niets tegen om religie
en schepping met elkaar in verband te
brengenhet is zelfs van uitermate groot
belang, wanneer men dit verband ziet. In
derdaad ligt in Genesis 1 de grondstruc
tuur van de religie en niet eerst in Jo
hannes 1 of Lukas 2.
Maar laat men er nu voor waken om
de religie met de schepping te vereenzel
vigen. Want dan slaat men de plank mis.
Men kan dat alleen doen, wanneer men
uit het oog verliest, dat het in de religie
gaat om een relatie. Voor een relatie heeft
gen, zegt reeds, dat Kuyper geen repetitie
van Calvijn was, kon of wilde wezen.
God, die de veelvormigheid mint, schiep
deze mede-arbeiders Gods elk als 'n eigen
gave aan Zijn gemeente.
Maar al evenmin 'n herhaling van de
soms zo koppige Wittenberger, is de man
van de antithese, veeleer als Calvijn 'n
Unionswiann, die zich tijdelijk terugtrok
om des te beter en te meer te kunnen
verenigenop kerkelijk erf twee kerk-
groepen en op politiek terrein drie par
tijen, die voor héél het volk ten zegen
wilden zijn èn waren.
Zijn pluriformiteitsgedachte is niet ''n
toevallig aanhangsel aan zijn brede leer,
maar 'n integrerend bestanddeel van zijn
brede visie, zijn werkelijkheidszin en van
zijn diepe hunkering naar éénheid van
allen, die Jezus uitroepen als de Heer,
door de Heilige Geest.
Van hém is het woord: deze Gerefor
meerde kerken willen niet de enige zijn,
maar „in de heilige Catholiciteit van de
Doop ons één met heel Christus' kerk
op aarde wetend, koesteren wij geen an
dere pretentie, dan om citadel in de ves
ting, of wilt ge in en van die kerk aller
eeuwen en aller volken, de echt-Sioniti-
sche, de gaafste, de meest gezuiverde en
dus de gereformeerde openbaring te zijn".
D. J. C.
De vraag is nu maar hóé
Wij verbinden u een ogenblik met de
conferentiezaal der daemonen.
Wij zien, hoe de Satan de kring eens
rondkijkt, en de vraag stelt, wie een goe
de methode weet, om de religie uit te
roeien, en zodoende de zielen der mensen
te verderven.
„Ik" roept er een.
„Ik zal de mensen vertellen, dat God
niet eens bestaat."
Er gaat een gemompel van goedkeu
ring door de rijen der daemonen.
Maar de Satan zelf is er niet zó enthou
siast over.
„Het is wel", zegt hij, „een klassieke
methode, en wij hebben hier al grote suc
cessen mee behaald. Ruim een halve eeuw
geleden heb ik iemand bereid gevonden
om te verklaren, dat God dood was. Nooit
heb ik hem zover kunnen krijgen er in
toe te stemmen, dat God niet bestond. Hij
heeft wel heel z'n leven met God over
hoop gelegen, maar het bestaan van God
heeft hij nimmer erkend. Dat was Niet-
sche, u herinnert zich hem nog wel. Mee
door zijn gewaardeerde medewerking zijn
latere geslachten er wel toe gekomen, God
geheel uit te schakelen, en practisch nihi
list te worden, en we hebben hiermee
prachtige successen behaald. Maar geheel
afdoende is deze methode toch niet. Er
zijn nog teveel mensen, vooral kerkmen
sen, in wier ziel het geloof in God on
uitroeibaar schijnt te zijn. We zullen naar
nóg betere methoden moeten omzien.
Wie weet dat?"
„Ik", riep een andere boze geest.
„Ik zal de mensen vertellen, dat er
geen duivelen bestaan."
„Ook dat", zei de Satan, „is een prach
tig hulpmiddel voor ons bedrijf. Als de
mensen niet meer aan ons bestaan gelo
ven, en dus met ons niet rekenen, hebben
wij een rookgordijn gelegd, waarachter
wij ongestoord ons werk kunnen voort
zetten. Alleen vrees ik, dat wij, vooral
in de laatste tijd zó foos zijn opgetreden,
dat wij bezig zijn onze eigen ruiten in
te slaan. Er is zóveel kapot gemaakt in
de wereld, en vooral ook in de kerken,
dat er bijna geen sterveling meer is, die
men aan één niet genoeg. Daarvoor moet
men er minstens twee hebben. Een ver
houding is altijd een verhouding tussen
de een en de ander. Welnu, in de religie
gaat het om de verhouding tussen de we
reld en de Ander, die God, haar Schep
per is.
Wanneer men nu religie en schepping
met elkaar vereenzelvigt, dan toont men,
dat men voor het karakter van de religie
als een relatie geen oog heeft. Dan is het
blijkbaar niet om de band met de Schep
per te doen.
De religie wordt dan een levensuiting
van de mens zonder meerin een wereld,
die de relatie met haar Schepper niet ken
nen en erkennen wil.
Alleen in een wereld, die aan zichzelf
genoeg meent te hebben, is het mogelijk
de religie „natuurlijk" te verklaren. Dan
maakt men de godsdienst tot iets, dat uit
de aarde „aards" is en dat onafhankelijk
van hoger ingrijpen bestaan kan.
Men kan met deze natuurlijke verkla
ring van de religie nog vele kanten uit.
Men kan de godsdienst, naturalistisch,
beschouwen als iets spontaans en van
zelfsprekends, dat nu eenmaal tot de na
tuurbehoort, op dezelfde wijze als de
niet gelooft aan het daemonische. Wel
plegen de mensen een groot deel van wat
zij zelf kapot maken, óns in de schoenen
te schuiven, en daar kunnen we goed mee
werken, met dat gegeven, maar hiermee
is het geloof aan daemonen niet defini
tief uitgeroeid. Dat moet z'n tijd hebben.
Dat moet groeien. Daar moeten eerst rus
tiger tijden voor komen. Daarvoor moet
eerst wat meer „eenheid" komen onder
de mensen, en dat gaat wel aardig goed,
maar het duurt mij toch te lang.
Wij moeten, mijne heren, goed beden
ken, dat wij maar een korte tijd meer
hebben.
Wie van u kan van advies dienen?
„Ik", riep toen een derde daemon.
Aller ogen waren op hem gericht.
Hij hakkelde eerst wat, want wat hij
wou gaan zeggen, kwam hem zelf ook erg
gek voor. Vooral in déze kring!
„Ik heb begrepen", zei hij, „dat wij
ons niet veel meer met de „wereld" be
hoeven te bemoeien, want die hebben we
al aardig vast in onze greep."
Daar was ieder het wel mee eens.
„Wij zullen ons", zo ging deze listige
geest verder, „dus in hoofdzaak met de
kerkmensen moeten bemoeien."
Nu luisterden iedereen gespannen toe.
„Ik zal deze mensen voorhouden", zo
ging de daemon nu voort, nadat z'n eer
ste aarzeling overwonnen was, „dat ze
trouw naar de kerk moeten gaan."
Een geloei van verontwaardiging steeg
op uit de rijen der boze geesten.
De kerk was altijd de grote hinderpaal
geweest op weg naar de chaos, en nu
zou er vanuit de hel het advies komen,
om trouw naar de kerk te gaan?
Haast beschouwden ze deze daemon als
een collaborateur van de vijand, een af
vallige, maar dat kón toch ook niet, wis
ten ze.
„Laat mij uitspreken", zei het duivel
tje, die van alle kanten geïnterumpeerd
werd, „ik ben er nog lang niet."
„Ik zal de mensen niet alleen zeggen,
dat ze trouw naar de kerk moeten gaan,
maar ik zal ze ook zeggen, dat ze het
prachtig moeten vinden, vooral wat grote
kanselredenaars zeggen. Niets mooier,
mijne heren, dan zo'n tjokvolle kerk,
waarin iedereen ademloos toeluistert."
Toen ging er een schok van ontzetting
door de hel.
Satan zelf keek in hoge mate verstoord.
Zulke geluiden had hij nog niet eerder
gehoord.
„Mag ik nog één minuut uw aandacht",
zo ging de spreker onverstoorbaar voört,
„gij moet goed luisteren. Luisteren schijnt
hier in de hel al een even moeilijke kunst
te zijn als in de kerk, ik had u wijzer
willen hebben!
Ik heb alleen maar gezegd, dat ik tjok
volle kerken prachtig vind, en dat ik de
mensen wilde zeggen, hiermee door te
gaan, en de preken vooral erg mooi te
vinden. Verder niets
Daarna, zo wilde ik er nog bijzeggen,
maar gij maakt met uw rumoer mij het
spreken bijna onmogelijk ('t lijkt hier
óók wel een kerk!), daarna za^ ik ze dui
delijk maken, dat ze zich van die preken
niets moeten aantrekken. Ze moeten ge
woon doorgaan. Ze moeten volkomen
zichzelf blijven. Die preken waren er, dat
zal ik ze op de ziel binden, niet om hen
te bekeren, maar voor een prettige sen
satie."
„Dit is hét middel", zei Satan opge
togen. Ga direct naar de aarde. Ge zult
ongemeen succes hebben."
Terstond steeg deze daemon van de
helse krachten op naar de aardse gewes
ten.
„Zorg vooral voor voldoende benzine",
riep Satan hem nog na. H. V.
bloemen en de planten tot de natuur be
horen.
Men wijst er dan op, dat ook de pri
mitieve volken, bij wie het leven nog de
ontwikkeling der beschaving mist, gods
dienst kennen. Bij hen is heel het leven
van de godsdienst doortrokken en door
de godsdienst als het ware ingekapseld.
Naarmate echter de beschaving veld wint,
leert de mens ook in dit opzicht de „na
tuur" beheersen. Op dit standpunt zullen
cultuur en techniek eenmaal die mens
onterende afhankelijkheid van het gods-
dienstig-zijn als een restant van een over
wonnen verleden te boven komen. Waar
de beschaving komt, verdwijnt het oer
woud, waarin ook de bruisende kracht
van de godsdienstige „natuur" bedwon
gen wordt.
Men kan ook dit natuurlijke verklaring
van de religie huldigen in tegenoverge
stelde richting. Ook dan blijft de religie
iets van déze wereld, met afwijzing van
alles wat onze werkelijkheid zou te bo
ven gaan, maar zij wordt nu verstaan niet
als een natuur-gegeven, doch als een cul
turele prestatie.
De godsdienst wordt dan niet als een
spontane vanzelfsheid beschouwd, ze
wordt niet vergeleken met de bloemen en
de planten. Maar zij wordt gezien als re
sultaat van een hoog beschavingspeil,
waarin de mens zich ideële waarden
schept, die aan het leven een hogere zin
geven. -•
Op dit standpunt wordt de religie ge
dacht niet als een natuur-product, maar
als de fine fleur der menselijke cultuur,
als het resultaat van een zich ontsluitend
menselijk zelfbewustzijn, na een lange
historische ontwikkeling. De religieuze
voorstellingen van de primitieve volken
moeten, ontdaan van hun mythisch karak
ter, op rationele basis gebracht worden,
zodat ze voor de moderne mens aanvaard
baar zijn als uiting van zijn cultureel zelf
besef.
Men ziet hoe op deze wijze de religie
wordt opgenomen in het historisch vorm-
proces der menselijke beschavingsontwik
keling, maar intussen even „natuurlijk"
blijft als in het naturalisme.
De mens blijft met zijn godsdienstig
leven besloten binnen de grenzen van het
aardse bestaan. Of men nu de religie ziet
als natuurproduct dan wel als cultuur
product, zij blijft uit de aarde aards. Men
wil van een „hogere" werkelijkheid niet
weten. Van religie als relatie tussen
Schepper en schepsel wil men niet horen.
Het feit, dat religie eerst door Openba
ring mogelijk wordt, wordt hooghartig
genegeerd. Het woord „openbaring", ten
zij dan als symbool of hyperbool gebruikt,
is taboe. Dat is de mens onwaardig, dat
hij met de antenne van zijn geloof de
klanken van Gods eeuwig Woord zou
moeten opvangen.
En toch zal religie geen zelfbedrog
zijn, dan is Openbaring haar enige mo
gelijkheid. Daarover een volgend maal.
A. V.
FLINK ZIJN.
Mijn zoon, als je dit opschrift leest
„flink zijn" waar denk je dan aan?
Ik denk zo, dat er alle mogelijke her
inneringen opkomen aan situaties, waarbij
de grote mensenwereld haar best deed
een flinke jongen van je te maken.
Je bent eens gevoelig met tafel, stoel
of vloer in aanraking gekomen, zodat je
het wel uit kon schreeuwen, maar hoor
die grote mensen„Niet huilen, tanden
op elkaar, flink zijn
Je kwam in een vreemde omgeving,
waar alles anders was dan thuis en je had
de neiging heimwee te krijgen, maar weer
was daar de aanmoediging„wees flink".
Op school was er het tegen elkaar op
bieden wie wel het beste voor de dag kon
komen in spel en gymnastiek, op het door
nige pad van kennis en wetenschap, en
allicht dat er moedeloze buien opkwamen
met maar één verzuchting: ..ik gooi de
boel er bij neer!" Maar weer die grote
mensen, die je vriendelijk of op harde
manier het flink moeten zijn op je af
vuurden.
Veel jongens en meisjes hebben vaak
veel te danken aan deze aansporingen in
hun prille jeugd, op school, onder elkaar
en in baan of beroep, maar dit neemt niet
weg, dat er ook velen zijn, die dagelijks
te kampen hebben met het gevoel dat ze
minder waard zijn dan anderen.
Stuwkracht van medemensen hebben
we nodig.
Aanmoedigingen om niet kinderachtig
te zijn, maar door te bijten, zijn onmis
baar.
Maar toch
Als ik het oude Spreukenboek opsla,
dan lees ik al in het begin:
„De vreze des HEREN is het begin
der kennis;
„de dwazen verachten wijsheid en tucht".
Flink zijn willen we allen wel.
Daartoe aansporen ligt in de lijn van
de goede opvoeding, maar toch moeten
we als ouderen en als jongeren even pra
ten over deze spreuk. Want hier biedt
onze Vader ons iets, waarover we niet
alleen eens nadenken moeten, maar waar
mee we eens rekening moeten houden in
de alledaagse practijk.
Ik weet zeker, dat dit een woord is
zowel voor hen die niets anders weten
dan een krampachtig streven om vooruit
te komen in dit leven, als voor hen, die
menen achter gebleven te zijn en daarover
tobben of narrig zijn.
Het gaat hier over „wijsheid".
Laten we dit woord eerst eens bekij
ken: oorspronkelijk staat er een woord,
dat benaderd kan worden met „vast zijn,
stevig zijn, solide, flink zijn", we kunnen
het dus ook omschrijven door ons woord
inzicht en levenskunst. Het gaat er dus
om, dat dit woord ons voeren wil naar
een vast punt, we moeten een uitgangs
punt hebben, er moet een achtergrond zijn
bij al ons streven, het moet zin hebben