Jeugdrubriek UIT DE „GETROFFEN KERKEN" DEVALUATIE VAN HET WOORD schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here". Maar, gij zoekt meer, gij wilt wijsheid. Herinner u dan, hoe één der grootste wijsgeren van de oudheid, Socrates, ge zucht heeft: „De dood is misschien het grootste goed" en één van de nieuwere historieschrijvers van de wijsbegeerte aan het slot belijdt als met ingehouden tra nen „De grote vragen, die de mens zich stelt, die de mens worden opgedrongen, zodat hij er niet los van kan komen, blij ven vragen; de tegenstrijdigheden, die hem martelen, blijven martelen". Geleerde onwetendheid, ziet daar het eind der wijzen. En ge zoudt die marte ling des harten willen inruilen voor de wijsheid Gods, die reeds in dit moeite volle leven jubelt: „Wij weten, dat, in dien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met han den gemaakt, een eeuwig huis". Maar gij vraagt nog meergij ver langt naar gemeenschap met God! Gij begeert het allerhoogstede aanschou wing GodsEn gij verwacht dié van wereldse mystiek, en wéét niet, dat ook het hart des mensen reeds lang zijn on macht heeft beleden in zijn stamelen over: „Het Onkenbare", of „Het Onuit sprekelijke" of „Het Oneindige" En ge zoudt dié belijdenis van armzaligheid, deze „dosis morfine voor 'n levensmoe geslacht", willen inruilen voor de zalige wetenschap dat „het volmaakte kómt" en „het onvolkomene zal afgedaan hebben" en dat gij dan God zult „zien aangezicht tot aangezicht" en „ten volle kennen, zo als gij zelf gekend zijt"? „Inruilen? inruilen?" zo zegt ge mis- Als wij gaan nadenken over de schade, die de oorlogse- en na-oorlogse jaren heb ben aangericht, dan denken wij gewoon lijk vooral en misschien wel uitsluitend aan de materiele schade. Het moet zonder enig voorbehoud wor den erkend, dat deze schade enorm is, en vrijwel niet te overzien. Tengevolge van de vernietiging op grote schaal die altijd met een oorlog vergezeld gaat, onstaat er een schaarste, die pas op lange termijn weer ingehaald wordt, en die oorzaak is van de stijging van de levensstandaard. Dat het leven zo duur is, is de vrijwel algemene klacht nu nog: bijna 10 jaar na de „bevrijding". De bouw van nieuwe woningen heeft alweer om dezelfde reden geen ge lijke tred kunnen houden met de bevol kingsaanwas, en daarmee heeft een twee de na-oorlogse ramp haar intrede gedaan de woningschaarste, met alle narigheid die daaraan vast zit. Het schaderegister zou aanmerkelijk uit te breiden zijn, maar wat genoemd werd spreekt ons reeds voldoende toe. schien ongeduldig bij u zelf, „wat praat ge toch van inruilen? Ik wenste wel, dat ik zelf daartoe iets bezat! Paulus kon zeggen dat God het hém geopenbaard had. Maar ik? Met recht. De apostel kón het zeggen. En hij sluit daarbij tegelijk zijn mede- dienstknechten in. Want tot hén heeft de heilige Geest gesproken, zodat zij op hun beurt konden „spreken wijsheid, bij hen, die daarvoor rijp zijn". En wat deze open baring kenmerkt is, dat zij oorspronkelijk is en dat wij daarvan slechts de opteke ning bezitten in de heilige Schrift. Juist, zegt ge, de optekening zelf is betrouwbaar. Maar dat Woord Gods blijft nog altijd buiten mij. Is er echter ook voor mij nog 'n openbaring in mij door de Geest? Inderdaad, ook dat heeft de wijsheid Gods uitgedacht, de mogelijkheid van 'n Trooster in u, „opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid", nadat Hij u innerlijk heeft omgezet, zodat gij het van de we reldse wijsheid nooit meer verwacht. Hoe dit werk der wedergeboorte en der bekering tot stand komt, ook de eeuw der zielkunde zal ons dit niet kunnen ont raadselen. Maar die Geest ontvangen, be wust bezitten, kunt gij wél, indien gij slechts nederig daarom vraagt! Want veel gewisser dan uw aardse vader of moeder, op uw eerste roep gegeven heeft uw dagelijks brood, véél zekerder ge lóóft het tochzal uw hemelse Vader u geven de Geest, indien gij Hem slechts bidt Maar bidden, dat is: worden gelijk de kinderen! En kinderen schreien, als zij hun ouders missen. Schreien zich moe, schreien zó lang, tot zij het vriendelijk oudergelaat weer over zich zien. D. J. C. Bovendien is het niet onze bedoeling hier over die materiële schade te schrij ven maar over de geestelijke schade. Ook daarin moeten we ons aanzienlijk beperken. De geestelijke verliezen die er het laatste decennium geleden werden, zijn belangrijk groter en ook veel ernsti ger dan de stoffelijke. Alleen met de ca talogisering er van zou men gemakkelijk een brochure kunnen vullen, en wie er gedetailleerd over zou willen schrijven, moet over enige boekdelen kunnen be schikken. Wij laten dus allerlei verschijnselen, als daar zijn de devaluatie van de zede lijke normen, de waardering van huwelijk en huwelijkstrouw, de algemene angst psychose e.d. eenvoudig rusten, en bepa len ons alleen tot wat hierboven staat: de devaluatie .van het Woord. Het woord en we denken voorlopig alleen nog maar aan het menselijk woord heeft ten allen tijde veel invloed ge had op de menselijke samenleving. Het woord is een geweldige macht, en we spreken niet ten onrechte over iemand, die „zeggingskracht" heeft. Dit geldt zo wel van het gesproken als het geschre ven woord. In de oorlogsjaren heeft dit woord ech ter aanmerkelijk aan geloofwaardigheid, en daarmee ook aan invloed verloren. Door het misbruik, dat men van het woord gemaakt heeft, is het woord ver dacht geworden. Het Duitse volk heeft lange tijd on voorwaardelijk aan het propagandawoord geloofd, maar toen het langzamerhand bleek, dat er achter deze propaganda geen realiteit school, sloeg de stemming vol komen om, en geloofde men geen enkel woord meer. Men had teveel gehoorden men was er aan gewend geraakt, dat ieder woord leugen was. Het ging ons precies zo. We lazen de kranten niet, om nieuws te horen, maar om te zien hoe sterk er weer gelogen werd. Dit heeft natuurlijk doorgewerkt. Wat het woord-misbruik van de laatste jaren ons heeft nagelaten is eenvoudig dit, dat het woord feitelijk van z'n waar de beroofd is en dat er niemand meer geneigd is, er naar te luisteren, omdat men bij voorbaat dat woord van holheid verdenkt. Op dit ernstige verschijnsel van woord inflatie heeft o.a. na de oorlog ook de bekende Duitse predikant Martin Nie- möller gewezen, en in een rede, gehouden in 1946 in Frankfurt am Main komt o.a. deze merkwaardige zin voor: „Ik weet niet of ook het Christusgetuigenis van de Kerk niet maar in het luchtledige weerklinkt". Met deze woorden heeft Niemöller feitelijk een sprong gemaakt van het men selijke naar het goddelijke woord. Hij heeft zichzelf en zijn gehoor ge confronteerd met het probleem, of de woordverkondiging ook niet de nadelige gevolgen ondervonden van de algemene waardevermindering van het woord. Daarom zei Niemöller in 1946, dat hij het niet wist. Hij stelde het alleen nog maar vragenderwijs aan de orde. Ik vermoed, dat hij het nu wel weet, en wij weten er ook alles van. De ontucht, die er vijf volle jaren lang met het woord gepleegd is, begint nu pas haar desastreuze gevolgen te vertonen, en wij ondervinden er nu, en wie weet hoe lang nog, alle nare gevolgen van. Er zijn een drietal verschijnselen die dit bevestigen. Ik bedoel in de eerste plaats het ver schijnsel, dat de mens ten allen tijde zoekt naar een surrogaat, dat zo goed mogelijk vervangen moet wat hij is gaan missen. Daarom kwam in de plaats van het horen het zien. De mens, en vooral de jeugdige mens, liet zich niet meer foppen door hetgeen hij hoorde (het woord) en daarom kwam de begeerte om te zien. Wat hij voor ogen zag, was reëel, werkelijk, en kon (meende hij) hem niet bedriegen. Vandaar de trek naar het visuele. En dat werd volop bevredigd door de film. Nooit meer is de film in ere ge weest dan in de eerste na-oorlogse jaren, toen men nogal voluit leefde onder de indruk van de onbetrouwbaarheid van het woord. Van die tijd stamt eigenlijk ook het werk van de C.F.A., die deze drang naar het visuele zoveel mogelijk wilde opvangen, en in goede banen leiden. De, bioscoop dankt haar grootste po pulariteit aan mannen als Göbbels. En meer dan ooit kwamen in de laatste jaren de vragen op over het al of niet geoor loofde van film en bioscoop. En achter deze vragen werd de stille maar heftige concurrentiestrijd gestreden tussen Kerk en bioscoop. Woord en film. En dat de film bij de grote massa veel populairder werd dan de kerk zal wel niemand ont kennen. Het tweede verschijnsel waarop ik zou willen wijzen is de drang naar liturgische uitbreiding Men zal mij waarschijnlijk niet ver denken van aversie tegen een verantwoor de liturgie in onze kerken. Daar zitten allerlei goede kanten aan. Maar het is toch niet voor tegenspraak vatbaar, dat de begeerte naar „meer litur gie" ten dele te verklaren is uit het zo pas besproken verschijnsel van mindere waardering van het woord. Velen zijn het Woord min of meer beu geworden, en zij verlangen nu, dat er in de kerk meer te beleven zal zijn. Er moet veel meer actie, veel meer handeling zijn. En om deze uitbreiding van handeling en lied wordt, misschien zonder dat men het direct zo bedoelt, het Woord tot de smal ste proporties teruggedrongen. Beide verschijnselen, zowel de hausse van de film, als de hoge beursnotering- van wat men noemt het „liturgisch be sef" zie ik als reactieverschijnselen tegen de ontwrichting van het Woord. Het derde verschijnsel dat ik bedoel is wellicht het meest ernstige. Dat is dat men zich van het Woord, en de Woordverkondiging in brede kring, weinig of niets meer aantrekt. Dit verschijnsel is er natuurlijk altijd wel geweest, want reeds de profeten kla gen er steen en been over. Maar het is in de laatste jaren toch wel belangrijk in omvang toegenomen. Men kan ook zeggen: het begint lang zamerhand totalitair te worden. Ik bedoel hiermee nog niet zozeer het feit, dat met name in grotere steden, maar nu ook reeds in kleine plaatsen en dorpen het kerkbezoek bedenkelijk gaat dalen, maar vooral het feit, dat het Woord geen vernieuwende invloed meer schijnt te heb ben op ons leven. Wij worden er lang zamerhand berucht door, dat Woord en wandel, leer en leven niet meer op elkaar kloppen. Wij gaan nog wel uit een zeker plichtsbesef naar de kerk, en wij houden de tradities nog aardig goed bij, maar wij laten na, wat toch eigenlijk de kern van de Zondag en de Woordbediening is, „den Here door Zijn Geest in ons te laten wer ken". Dit is een van de meest benauwende symptomen van ons hedendaags kerkelijk leven de devaluatie van het Woord. Onze ouden spraken gewoonlijk van een „zich stellen onder de tucht van het Woord". Dit is zeer juist gezegd. Wanneer het Woord geen tucht meer oefent over ons leven, zijn alle banden losgeslagen en kan er voor ons ook geen dageraad zijn. H. V. DE GEHOORZAME KERK. Over de vraag naar de gehoorzame kerk zal het tenslotte, midden in de veel heid van kerken, moeten gaan. In aansluiting aan het artikeltje van vorige week wil ik vandaag daarover nog iets zeggen. Het ligt n.l. voor de hand om zonder meer te zeggenwij zijn dat, wij Gere formeerden. Ik geloof, dat je het zo nog fout zegt. Wat we van ons persoonlijk leven niet kunnen zeggen, kunnen we óók niet van onze kerk zeggen. In ons persoonlijk leven is „een klein beginsel" van gehoorzaamheid (zie H. Cat. Zondag 44), en wie dat niet meebelijdt, heeft niet overdacht hoe machtig de zonde in een christenleven is. Sommige mensen hebben zich aan die woorden van „klein beginsel" wel gesto ten, en gezegd dat het andersom was: een christen kan volmaakt worden op aarde. Maar zulk soort overwegingen loopt uit op een onuitstaanbare pedante houding. Ik mag je wel herinneren aan de Farizeërs, die broertjes waren van dat perfectionisme. Evenmin als we dat van ons privéleven kunnen zeggen, kunnen we het beweren van onze kerk. Het zou naast de waar heid wezen en ons bovendien diezelfde onuitstaanbare Farizeeuwse houding be zorgen. Je moet dus nooit meedoen met die mensen, die de Gereformeerde Kerken als een „eindpunt" beschouwenhet eind punt van gehoorzaamheid. Integendeel, wat wij als Gereformeer de mensen van onze kerk te zeggen heb ben, is dat zij aan een beginpunt is. En daar mag je dan trots op wezen. Reformatie, in de zin zoals Luther en Calvijn dat bedoelden, was ook geen eind punt op de weg van gehoorzaamheid, maar slechts een begin. En altijd door hebben die stemmen in de Gereformeerde kerk weerklonkenreformata, sed sem per reformanda. Ja, ze spraken hun spreuken nog in het Latijn, die oude va deren. In rond Hollands wil het zeggen: Gereformeerd, maar ook nog Gerefor meerd worden Dat is dus de bedoeling van de kerk, waarvan je (naar ik hoop) een levend lidmaat bent: ze wil voortdurend lopen op dat pad van gehoorzaamheid. Ze be lijdt, dat ze er nog lang niet is, doch steeds verder moet. Maar tegelijkertijd belijdt ze, dat ook in haar kerk-zijn dat „kleine beginsel" er toch is. Dat mogen we vandaag ook gerust zo zeggen. Door Gods genade hoor ik bij een kerk, die niet de wijsheid of dwaasheid of mode's van deze wereld de baas wil laten, maar die maar één „Baas" kent: Jezus Chris tus, Die spreekt in Zijn levende woord: de Bijbel. Daarom moet je je kerk liefhebben. Niet enkel omdat je er in geboren bent, of omdat je daar je vrienden hebt zitten, maar tenslotte om dat éne: zij loopt op de weg van de gehoorzaamheid, en ze wil het weten ook! Nog twee opmerkingen hierover. Misschien wil je weten hoever we het op die weg van de gehoorzaamheid dan wel niet gebracht hebben Laat ik je dit antwoorden: de meest perfecte organisatie, en de best-gehand haafde leertucht zijn nog geen garantie, dat het in die kerk goed gaat. Het gaat alleen maar goed, als de leden van die kerk door de macht van het woord van Jezus gevangen genomen zijn. Daar sluit de tweede opmerking bij aan. We hebben onze kerken lief. En toch is onze kerk nooit het laatste woord. Hier op aarde ook al niet. Als je mij een kerk in Nederland kunt aanwijzen, die beter weet te gehoorzamen, dan moet ik lid van die kerk worden. Zo zegt het de Gereformeerde belijdenis. Het laatste woord wordt gesproken bij SCHARENDIJKE Lieve Broeders en Zusters, In ons isolement ligt onze kracht, heb ben de ouden gezegd. Maar ze hebben kennelijk niet op de woestijnvlakten van het Schouwense land gewoond, en dan nog verstoken van het contact met de buitenwereld. Zo moge de Kerkbode in deze koude weken dubbele dienst doen, om ook de mensen op Schouwen, die hun neus niet meer buiten de deur durven steken, van de lopende zaken op de hoogte te houden. Allereerst hebben we Zondag j.l. sa-, men het H.A. gevierd, met de Ned. Herv. gemeente van Eikerzee. Dat was blijd schap, niet maar omdat we daar met el kaar zaten, maar omdat we samen met Jezus Christus mochten aanzitten. Ik weet niet, waar U en ik de moed de wederkomst van Christus. Dan komt er een volmaakt gehoorzame kerk. Ook volmaakt gehoorzaam op het punt van de eenheid. Wat nu niet kan, kan dan wel. Dan zullen beslist uit al onze kerken de men sen in die ene kerk van God zitten. Al het onvolmaakt-gehoorzame gaat er dan aan. Ook de Gereformeerde kerk kan dan in puin vallen. We zullen er nog blij om zijn ook! Want dan zal God alles zijn in allen. Sch. H. M. K. en de blijdschap nog vandaan moeten ha len, als we dit niet doen bij de Heiland. Goed, er zijn mensen die blijkbaar nooit in nood zitten, en die mekaar wat troos ten met „morgen schijnt de zon weer" enzovoorts. Dat is wat povere camouflage, ver mengd met een scheutje zelfbedrog. Met zo'n mengsel doet de duivel veel mensen de das om. Ze worden „gestrikt", heet dat dan. Dat wil zeggen: ze zien hun noodsituatie niet. En U weet wel wat mensen die geen gevaar zien plegen te doen: ze stappen regelrecht in de af-' grond. Ik zou willen, dat we wat duidelijker al die letterlijke en figuurlijke afgronden voor ons en onze kinderen zagen. En dan als resultaat: nog veel duidelijker de toe vlucht nemen tot de Heiland. Ik hoop, dat we zo dat H. Avondmaal samen ge-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1954 | | pagina 2