Sé et gezin
jVxelaria
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
ZEEUWSE KERKBODE
NEGENDE JAARGANG No. 33
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds J. H. van Halsema, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 12 FEBRUARI 1954
Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
Nu dan nog enkele concrete dingen,
waarin het gezin een goede invloed op
de jeugd moet uitoefenen.
Leiding geven tot geestelijke vorming.
Daarin kan alles worden samengevat.
Maar, in de practijk moeten we hierbij
onderscheiden.
Het gebeurt, dat er jongeren zijn, die
feitelijk „zonder zin" zijn. Als het over
lezen gaatnee, daar houd ik niet
van. U kunt dat constateren, en U er bij
neerleggen. Nee.Klaas is geen „le
zer". Daarmee uit. Maar, het kan ook
anders. Dat U hem tracht te beïnvloeden,
waardoor hij anders wordt. Want, het is
toch maar zo, dat deze „Klaas", door
boek noch krant in te kijken, bezig is, af
te stompen. Waar kan die jongen straks
over mee-praten? Als dat zo doorgaat,
dan verstaat hij over enkele jaren nau
welijks de eenvoudigste taal. Zijn be
gripsvermogen krijgt geen enkele prikkel.
En, toch moet hij wat „doen". Want, de
arbeid laat tegenwoordig nogal enige
ruimte voor „vrije tijd". En, die moet
worden „doorgebracht". Als er dan geen
onderwerp is, dat hem interesseert, dan
zal de straat de toevlucht worden. Moge
lijk in gezelschap van vrienden, die het
in de levenskunst al even ver gebracht
hebben als „Klaas". U behoeft zich dan
niet eens te verdiepen in de vraag, waar
over hunlieder conversatie zal lopen. Ze
brengen elkaar heel moeilijk vooruit of
omhoog, maar zeer gemakkelijk naar be
neden. „Moppen" van bedenkelijk allooi
doen opgang, enz. Of „het meisje" gaat
een rol spelen, en dan allicht een beden
kelijke, de enkele goede gevallen uitge
zonderd.
Wanneer U dan een dergelijke menta
liteit met begrijpelijke bezorgdheid con
stateert, dan is het nodig, om daar wat
III.
aan te doen, eer het te laat is. Bezigheid
is een levensbehoefte, en scherpt ons ver
nuft. Daarom moeten de ouders er aan
arbeiden, dat hun kinderen iets hebben,
waarvan zij zich geven. Het is toch mo
gelijk, om elkaar van de armoede van een
„leeg" leven te overtuigen Bovendien
is zo iets „zonde", want veel mogelijkhe
den, die God ons gaf, blijven ongebruikt.
Het beste is, dat de opvoeding deze
kant uitgaat: ieder opgroeiend kind iets,
dat hen „ligt", en waarvoor ze warm kun
nen lopen. Begin dan, met hen te vertel
len. Nee, geen sprookjes, maar teken hen
iets uit de rijke historie der kerk, van
de Zending. Breng zelf wat op het tapijt,
dat U trof in de krant, of in een boek.
Lees belangrijke passages voor, en roep
zó wakker de lust, om 't leven niet aan
zich te laten voorbijgaan.
Dit vergt belangstelling aan de kant
der ouders, en moet gedragen worden
door voortdurende zorg, dat het in het
leven van de jeugd goed zal lopen.
't Is „erg", als een dominee in een ver
trouwelijk moment soms moet constate
ren, dat „hij" of „zij" vrijwel stuurloos
maar wat „ronddobbert", zonder dat va
der of moeder daar bijzondere interesse
voor tonen.
Zulke dingen komen voorOok in de
dorpsgemeenschap. Misschien wil iemand
opmerken: dat moet je dan maar kun
nen! Als je zélf geleerd hebt, ja....
Maaral hebt U niet geléérd, U
hebt toch „gelééfd"? Persoonlijk herin
ner ik mij uit mijn candidatentijd, hoe
eenvoudige broeders mij dingen konden
vertellen over Kuyper, over de school
strijd, waaruit bleek, dat zij met hart en
ziel zich daarin verdiept hadden. Het
Koninkrijk Gods had de liefde van hun
hart. Van zulke ouders gaat een prikkel
uit op het jonge leven.
Dan is er nog iets. Iets heel belang
rijks.
Goed, U hebt er dan zelf niet zoveel
gelegenheid voor, om allerlei redenen.
Maar, wij hebben onze jeugdverenigin
gen. Daar kan de jeugd véél opdoen, wat
voor haar geestelijke vorming nodig is.
Daar kan de belangstelling wakker ge
maakt worden, zodat ze zelf aan de slag
gaan.
Als dan de ouders maar flink meewer
ken. Vooral voor die jongeren, die er uit
zichzelf niet zo erg veel voor gevoelen.
Ga dan zelf ook eens mee. Bezoekers
zijn immers altijd welkom. U gaat dan
samen met uw zoon. Enin de hui
selijke kring moet het gesprek worden
voortgezet. Is dat niet mooi, wanneer
zoon of dochter thuis wat gaan vertellen
over het behandelde. Dan moeten vader
en moeder één en al „oor" zijn.
Uw eigen liefhebberij op zijde
breikous een steekje minder, en U nadert
elkander. Op die manier vat de gedachte
post bij de jeugd, dat het werk der ver
eniging toch wel iets betekent.
Zo doet U het toch ook met de cate
chisatie? Dat U vraagt: waarover ging
het vanavond Dan komt U er met el
kaar in, en dat komt ten goede aan het
werk. Of.... is dat nog niet gebeurd?
Nu, dan moogt U wel een blosje op de
wangen krijgen. Niet van ijdelheid, maar
vvel van schaamte. Want, dan draagt het
gezin niet zo heel veel bij, om deze ar
beid te doen slagen.
Zo kan er in de goede zin een geluk
kige strijd worden gevoerd tegen het
„niets doen". Eén van de gevaarlijkste
verzoekingen in het jeugdleven. En, we
werken met elkander - samen tot onze
geestelijke vorming.
Voor deze dingen moeten wij veel meer
oog krijgen. Op de classis Goes hadden
we onlangs belangrijke besprekingen in
verband met een ingesteld onderzoek naar
interesse bij de jeugd. Daaruit bleek ons
het volgende: de jeugd wil wel wat, maar
zij heeft hulp nodig. En tot die hulp
moeten gezin en kerk en jeugdorganisa
ties samenwerken.
Maar, het voornaamste is, dat er van
het gezin actie uitgaat. Dat daar de blijde
toon heerst, en de ouders het vóór doen,
zoals zij hopen, dat de jeugd het straks,
op eigen wijze, zal nadoen.
Dat behoeft in de vorm en de methode
niet altijd te blijven, zoals we het voor
heen deden. Als maar de aandacht blijft
gevestigd op de grote vraag: hoe komt
de jeugd tot intens meeleven voor de zaak
van het Koninkrijk Gods?
Wie dan beide liefheeft, het Evangelie
én de jeugd, die zal de weg wel vinden.
Het is niet onmogelijk, dat we dan ook
nog verrassende ontdekkingen doen. Dat
er soms „meer" schuilt onder de jongere
generatie, dan wij dachten. Wij verleren
het grondig, om er maar op af te geven,
omdat zij anders zijn dan wij. Wij gaan
zoeken naar datgene, dat de jeugd bezig
houdt.
Dat brengt heus niet alleen teleurstel
ling, die zwaarmoedig zuchten doet. Als
maar de oudere generatie bereid is, in
de rechte weg zich te geven en als we
maar openstaan voor hun vragen, en hun
critiek.
Het is te hopen, dat wij aan de gang
gaan. Dat wij iets willen „doen", dat voor
de jeugd van belang kan zijn.
Dit is leven naar de belofte, die wij
aflegden bij de Doop onzer kinderen. Het
is zéér eenzijdig, wanneer we alleen in
het geweer komen, als het ergens niet
goed gaat. Er valt een groot werk te
doen, overal, waar God een kind toever
trouwde aan de zorg der ouders.
Inleiden in de vreugde en de rijkdom
van het Koninkrijk Gods. Wie zich hier
voor geeft, heeft zelf een heerlijk bestaan.
En.waar we stuiten op brute onwil,
daar moet het ouderhart voor God kun
nen belijden: wij deden alles, wat moge
lijk was
Werkt, opdat wij niet meer spreken
overhet gezin in de crisis, maar dat het
worden zalhet gezin op mars naar 't
grote doel: het feest des Heren!
C. St.
Lofzang op de Wijsheid Gods.
II.
Het bleek niet alles waardeloos of vol
strekt ón-waar, wat de mens door oog en
oor en hart aan veelkleurige kennis ver
wierf.
Integendeel. We mogen zelfs zeggen,
dat al wat waarlijk edel is en goed in
hetgeen de mens zelf vond, „van boven
'was, van de Vader der lichten". Niet
heimelijk aan 'n Onwillige ontfutseld of
titanisch op Hem veroverd, doch als vrij
geschenk van Hem neergedaald. Gedeel
telijke openbaring zelfs van Zijn eigen
wezen. Want hoewel God „alle volken
op hun eigen wegen heeft laten gaan,
heeft Hij zich toch niet onbetuigd gela
ten".
Het jammerlijke echter is, dat ook al
die hemelse gaven reeds bij 't ontvangen
weer door de mens beduimeld werden,
het goud verdonkerd, de smetteloze
sneeuw terstond vertrapt. Niets in deze
godsdiensten is helemaal waar. Al het
„ware" is tegelijk „onwaar" geworden.
Daarom is er slechts 'n element van
waarheid in, wanneer met name de zo
genoemde „ethische godsdiensten" zich
op goddelijke openbaring beroepen. Het
lijkt de pretentie van één ware dienst van
God aan te vechten. En toch, juist omge
keerd, zou het ons moeten ontrusten, in
dien zij zich in 't geheel niet op iets god
delijks beroemden. Want in dit algemeen
beroep op bovenaardse oorsprong, schuilt
de erkentenis, dat al die dingen, welke
de valse religies, hoezeer ook verbasterd,
enigszins gemeen hebben met de Chris
telijke religie, ten dele overlevering zijn
nog van de allereerste mens, maar voor
'n ander deel ook constante openbaring,
gaven Gods. Zonder deze had de heiden
nimmer enig noodgevoel gekend, noch
heimwee naar 'n verbeurde gouden eeuw,
nog minder zich kunnen verheffen in 't
gebed. Waar zou ook, zonder dit nega
tief „bezit" de zending moeten aankno
pen? Zelfs vindt men hier en daar vage
voorspellingen van 'n beter en zuiverder
religie, ja van 'n komende wereldheiland.
Het was als beseften ook zij, dat God,
„de Onbekende", troont in wolken en
donkerheid. Maar zelf die dichte sluier
wegslaan, dat konden zij niet. Dat kon
God alleen!
Datgene, waarvan de apostel dan ook
jubelt, dat het door géén mens ooit werd
gegrepen, is dan ook slechts te danken
aan 'n zeer speciale openbaring door
Gods Geest. Dat is maar niet 'n steeds
meer rijpende vrucht van 's ménsen gees
tesleven, doch alléén resultaat van 'n op
zettelijk de sluier laten vallen, gelijk het
woord voor „openbaren" hier gebruikt,
letterlijk ook zegt.
Maar, wat heeft de heilige Geest dan
onthuld
De tegenstelling met de menselijke
wijsheid, waarop Paulus doelt, wees ons
al op de Wijsheid Gods. Het is deze anti
these, die eigenlijk heel 't begin van de
Korintherbrief beheerst: „wij spreken
wijsheid.echter niet van déze eeuw.
maar wat wij spreken, als een geheimenis,
is de verborgen wijsheid Gods", die dus
alleen na openbaring was te kennen, maar
waarvan dan ook nü kan gezegd„God
heeft het ons geopenbaard door de
Geest!"
Doch is dit dan zó iets bijzonders?
Deze vraag leidt terug naar 't geen de
mens zélf heeft gevonden, waarbij wij
niet vergeten, dat het beste daarin ook
enkel dank zij Gods algemene openbaring
te ontdekken viel,
En dat beste was wél 'n indruk van
Gods grootheid en majesteit, van Zijn
almacht, wijsheid en goedheid. Maar zijn
vlekkeloze heiligheid en gerechtigheid
bleef voor hun vertroebeld oog verbor
gen. Hun goden waren zondige mensen
in het groot, vooral in het zondigen
groot. Maar met name is in geen der
heidenen hart ooit opgekomen de gedach
te, dat God liefde is.
Wie zou het wagen om hier tegenover
te herinneren aan de zogenaamde godin
der liefde, aan de verfoeilijke Venus,
wier naam enkel nog dient om aan te
duiden één der etterbuilen van onze ver
ziekte samenleving? En ook, wanneer ge
met enige verwachting 't elders zoeken
zoudt, bijv. bij de stichter van het Budd-
hisme, die sprak van het lijden en van
de oorzaak van het lijden, van verlossing
en van 'n weg der verlossing, ook dan
zoudt ge hoogstens het woord in de
(liefde) vroomheid van de Amida Budd
ha vinden, maar niet de zaak, de daad
der liefde zélf. Want deze Amida is 'n
fictieve figuur. Christus echter kwam in
vlees en bloed Gods liefde reeds verwe
zenlijken. Bovendien, deze zogenaamde
„verlossing" door deze fantasiefiguur",
beduidt niet leven, maar de volstrekte
dood! Geen behoudenis, maar oplossing,
vernietiging van het persoonlijk bestaan
Neen, van 'n God die liefde is èn liefde
tóónde, daarvan rees bij geen mensen
kind 't vermoeden zelfs. Alleen Gods
Geest, die alle dingen doorzoekt, zelfs de
diepten Gods, heeft ons die diepte Gods
ontsluierd.
Of is dat geen diepte van liefde, dat
God, nog vóórdat Adam die liefde in 't
paradijs vertrad, reeds in Zijn eeuwige
raad 'n plan van opperste wijsheid ge
reed had, om n.l. de verdwaasde mens
te redden van zijn hellevaart, hem weer
te schenken de verguisde liefde van zijn
Goddelijk Vaderhart?
Opperste wijsheid! Want het hield in
en kan het sterker? leven wekken
uit de dood! Ja, tóch nog sterker: recht
en genade beide ongekrenkt doen gelden
Het was het menselijk ondenkbare, het
volstrekt onmogelijke. Want de genade
vroeg het leven, en de rechtvaardigheid
eiste onverbiddelijk de dood. Daarom
kón in geen hart der mensen het denk
beeld daarvan zelfs maar oprijzen. Werd
het alléén gegrepen door de alvermogen
de, wijze liefde Gods. Zeg zelf, hééft
Paulus u de helft aangezegd? „O diepte
van rijkdom, van wijsheid en van kennis
Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn be
schikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn
wegen
En, opperste wijsheid Gods en liefde,
die niet slechts uitdacht, maar ook vol
voerde toen de Here zelf 'n altaar bouw
de GolgothaEn zelf het hout schikte
het kruis. En zelf met wrede nagelen
bond zijn Zoon, zijn Enige, die Hij lief
had, Jezus! en offerde Die ten brandof
fer in plaats van u en mijDaar, in de
gekruiste Zoon van God werd de wijze
raad Gods werkelijkheidgerechtigheid
en vrede hebben aan het kruis elkaar ge
kust.
En voor dat aanbiddelijk, Goddelijk
wonder van 't plaatsvervangend lijden en
sterven van onze Here Jezus Christus,
waarover wij alleen geknield denken mo
gen, waarop duizenden het stervend
hoofd rustig hebben neergelegd, waarop
martelaren hopend niet in fanatieke
opwinding, rftaar na rustige bezinning,
psalmen-zingend zich lieten doden
voor dié alles overwinnende wijsheid
Gods zoudt gij, gedoopte jonge mensen,
misschien willen inruilen het altijd weer
teleurstellende wat 's mensen oog of oor
of hart zelf greep? Nihil, d.i. niets bleef
ons in deze nihilistische tijd buiten
God!
„Thans zijn onze ogen moede als van
wie sterven gaan."
En zelfs, indien ge meent „dass höch-
ster stolz ein schönes sterben sei",
sterven waarvoor sterven met wie
„Drum ist all sein Streben nur ein Selbst-
betrug"Wat is de klacht van deze
moderne dichters anders dan die eeuwen
oude van Euripides: Behalve God is nie
mand gelukkig. Zoudt ge dan deze
droefheid willen inruilen voor 'n blijd
schap, die zelfs in verdrukking juicht:
„Ik ben verzekerd, dat noch dood noch
leven, noch engelen noch machten, noch
heden noch toekomst, noch krachten, noch
hoogte noch diepte, noch enig ander