Steta ezttt yixelaria Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland ZEEUWSE KERKBODE NEGENDE JAARGANG No. 32 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds J. H. van Halsema, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 5 FEBRUARI 1954 Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. Veertien dagen geleden hebben we de betekenis van het gezin gezien, vooral voor de daar opgroeiende kinderen. Niet minder belangrijk is deze oercel der sa menleving voor het kind in de periode, waarin het van kind-zijn tot mens-zijn moet komen. We hebben dan de jeugd, die de maatschappij intrekt, of scholen voor voortgezet onderwijs bezoekt, en te gelijk op de leeftijd is, waarop de Jeugd verenigingen voor hen openstaan. Alles ligt dan anders dan in de vroe gere kinderjaren. Jongens en meisjes, die vroeg de maatschappij intrekken en gaan verdienen, krijgen daardoor ook al vroeg een zekere zelfstandigheid. Geld verdie nen brengt als gevolg met zich mee, dat we zelf iets te zeggen willen hebben over „het besteden" daarvan. Het geeft de op groeiende jongeren thuis een zeker over wicht over de jongeren. Zij voelen zich niet meer zo afhankelijk. Ze beginnen voor zichzelf te zorgen. Dit element is vanzelf bij de studerende jeugd niet aanwezig. Maar, bij hen zijn het de schoolinvloeden, die naar thuis overwaaien. Misschien ook wel een klein beetje het besef, dat enige meerdere ont wikkeling ook enig overwicht geeft, zelfs op ouderen, die met hun kennis daarbij ten achter blijven. In beide gevallen kan dit in de verhou dingen thuis een crisis geven. Het is mij opgevallen, gedurende de vele jaren der ambtelijke bediening, dat voor vele ouders, die zich „bergen" hadden voorgesteld, als de kinderen straks „groot" zouden zijn, juist deze tijd in hun leven teleurstelling gaf. Ze moesten de ervaring opdoen, dat „Kees" een eigen mening kreeg, die hij onbekookt ten beste geeft, en dat „Klaar- tje" het soms precies andersom doet, dan moeder het heeft gezegd. Waarom toch? Zo hebben ze zich al meermalen afgevraagdZij hadden zo graag gezien, dat het lopen „langs lij nen van geleidelijkheid" kalm zou door gaan. Dat vader's woord en moeder's wil zonder meer als „wet" bleven gelden. Enhet blijkt wel, dat dit niet uit komt. Waarom zijn ze soms zo „dwars" Daarbij, die „taal", waarbij ze hun ogen verdraaien. De één heeft „een snertpreek" gehoord, de ander houdt er een leraar op na, die met de benaming „snert-vent" er Lofzang op de wijsheid Gods. I. Indien u vandaag, ergens op 'n avond visite, eens onverwacht werd gevraagd, zeg door 'n Indonesiër, wie Jezus eigen lijk is, dan zoudt ge wellicht na enig fron sen antwoordenJezus, dat is.de aan de Joden beloofde Messias. En, moed vattend, hield ge misschien later vol: hij is Gods Zoon, de Zaligmaker der wereld. Maar wanneer nu plotseling 'n ander u zou overvallenwat is Jezus voor zoudt ge dan kunnen antwoorden: hij is mijn Zaligmaker, de blijdschap van mijn verloste ziel. Zonder hem sterft mijn hart. Hij is mijn Jezus en ik weet mij zijn eigendom Of, zou het ook kunnen zijn, dat ge indien ge tenminste oprecht zijt tegen over u zelf uw armoe, uw schrik tracht te camoufleren onder gepiqueerd fatsoen dat men zulke kiese vragen in gezelschap niet stelt? Ge hebt uw figuur gered maar niet voor de Redder der wereld, Jezus, van wie gij, Christen, jammerlijk zijt vervreemd. Is het nog wonder, dat de wereld met onbewogen gemoed, met 'n dor oog gaat langs de Gekruisigde, üw Jezus, wiens lof 'n steeds groter deel van zijn gemeen te, misschien wél rhytmisch verkondigt, doch met ontzielde stem? Wat weten zij 'n enthousiasme te wek- II. nog genadig afkomt, een derde uit zijn critiek op die ouderwetse ideeën, die altijd maar aan de orde blijven, en zo kunnen we nog wel een poosje doorgaan. Willen we nu eerst eens proberen, dit van de goede kant te bekijken? De „ont wakende mens" in de opgroeiende jeugd gaat zijn krachten meten met zijn omge ving. Hij laat het kort en goed zien, dat er in hem ook „een wil" zit, en hij, of zij, zal het wel eens even tonen, dat het ook anders kan. Wanneer ouders of op voeders dit niet „door" hebben, zijn de oorlogen zonder einde. Schijnbaar geniet de wildebras daarvantoch is dit voor een groot deel „schijn". Véél liever zou den ze het zó ondervinden, dat die wild opbruisende stroom in het door iemand die het vak meester is, werd geleid in goede banen, zodat er geen stukken van komen. Daarom is er dan een ouder geslacht nodig, dat deze toestand van onevenwich tigheid begrijpt, en leiding weet te geven. Mensen, bij wie ze „spuien" kunnen, net zo wild als het van binnen opborrelt. En, die dan de gulden regel der opvoeding weten toe te passen: een beetje laten af koelen, wat „heet gelopen" is. Wanneer ouders en opvoeders met vol doende rust en begrip dan volkomen voor hen openstaan, en hen door woord èn voorbeeld kunnen leren, hoe de jeugd de ervaringen van het leven moet verwerken, en dat hun opbruisende energie een cri- tische bewerking vereist, dan zullen zij in de moeilijke levensjaren nog meer voor de jeugd betekenen, dan in de vroege kin derperiode. Dan zal de jeugd naar hen als oudere adviseurs luisteren, hen achten en liefhebben, omdat zij bij hen terecht kunnen. Dat wil niet zeggen, dat zij alle advie zen zullen opvolgen. Wij moeten dat kun nen verdragen. Misschien komen zij, als ze op hun eigen spoor vastlopen, des te gedweeër bij ons terug. Als zij maar de overtuiging krijgen, dat een zekere zelf standigheid hen gegeven wordt, en de ge dachte hen niet ontnomen wordt, dat hun persoon meetelt. Het is toch opvallend, dat zij, die zó met de groter wordende jeugd zoeken om te gaan, in hun kijk op het jonge leven die zwartgalligheid missen, welke anderen kenmerkt, die in hun contact met jonge- ken, Zondag aan Zondag, de liefhebbers van sportHun geestdrift grenst soms aan waanzin, wanneer bijv. in voetbal kring wordt gewaagd van „een goddelijke ren over het veldMaar wahneer de ge meente van de levende God wordt opge wekt om te zingen van Hem, die waarlijk Goddelijk „door de vlakke velden rijdt, wiens naam is Heer der herendan, dan merkt ook die wereld het op hoe wei nig ware zielevreugd er trilt in veler zang, hoe dof en koud veler psalm, zónder en thousiasme, d.i. zonder verkeer in God! Wat onze tegenwoordige jeugd brood nodig heeft? Ge kent de geschiedenis van de wijze koning van Israël. Hoe zelfs de koningin van het Zuiden zich opmaakte „om hem door raadselen op de proef te stellen", d.w.z. om de levensraadselen, die haar ontrustten, aan deze wijste onder de men sen voor te leggen. En wat had haar bewogen de verre, misschien teleurstellende reis te onderne men? Het gerucht, dat zij omtrent Salomo had vernomen. Een gerucht, zó enthousi ast, dat het haar eerst ongelofelijk voor kwam en haar toch als aanjoeg op reis. En wat bekent zij na onderzoek „Waar lijk, de helft was me niet aangezegd!" Dat gold Salomo's wijsheid. En zie, meer dan Salomo is hier! Jezus Christus, de Wijsheid Gods! aan wiens gerucht de wereld, wij zelf behoef te hebben. Maar dan ook 'n gerucht, zó enthou- ren haast op het oorlogsveld zijn. In zulke veldslagen worden nooit „roemrijke over winningen" geboekt. Daarbij mag niet vergeten worden, dat veel onrust in de periode van opgroeien verband houdt met de crisis der sexuali- teit, lang niet door alle ouderen begrepen. Het moet mogelijk zijn in het Christe lijk gezin, dat de „opgroeiende mens" de nodige steun ontvangt van de gerijpte mens. Als hier meer „openheid" was te genover elkander, zou dit de opvoeding ten goede komen, om straks een zelfstan dig jongere het leven in te sturen, die zich verantwoordelijk weet voor alle gaven, door God hem of haar geschonken. Ook voor „de gave" van het geslachtsleven! Door onverstand en conventie is hier veel bedorven. Ieder weet toch, al tracht hij dit terrein voor de opgroeiende jeugd geheimzinnig te vermijden, dat het aller minst voor de jongeren een geheim zal blijven. Wie weet, in welke verkeerde zin zij er mee in aanraking kwamen, zonder dat van huis uit hier ook maar enige lei ding werd geboden. Wat de jongeren in de tijd van hun li chamelijk en geestelijk ontwaken nodig hebben, dat is: het verschaffen van in zicht in de wondere levensgeheimen, waar door 't oog opengaat voor de rijkdom van het leven, ook in natuurlijke zin. Maar dan een rijkdom, die God aan grenzen gebonden heeft, welke wij alleen kunnen overschrijden tot schade van onszelf. Vanuit een evenwichtige en gelukkige huwelijkssfeer worden de ouders geroe pen, hun kind voor te bereiden op het huwelijk, en verder tot een reine levens wandel, waarin het voor ontwrichting moge bewaard blijven. Als hier „de ouderen van leeftijd" hun verantwoordelijkheid begrijpen tegenover een jongere generatie, over wie zij door God als opvoeders gesteld zijn, dan wordt het: arbeiden en bidden, om het ideaal te verwezenlijkenopgroeien tot mensen Gods, toegerust tot alle goed werk. Welk een rijkdom brengt God door een gezinsleven, waarin deze dingen althans worden gezien, en waar de ouders zich er samen vóórspannen, om zó het leven van de jeugd te richten op het gewenste doel. Wanneer dit onder 's Heren zegen vrucht draagt bij de jongeren, dan ont vangen zij daarin de rijkste beloning voor het zelfopofferende werk, zonder hetwelk het ouderschap ondenkbaar is. Dan is er ook nog meer, dat het gezin kan doen, om het jonge leven te sturen. Dat gaan we dan nog eens nader met el kaar bekijken. C. St. siast, dat, mag het al niet aanstonds wor den geloofd, toch uitdrijft tot onderzoek. Want „de koningin van het Zuiden zal in het oordeel optreden met dit geslacht" en zal de gemeente veroordelen, indien zij geeft 'n onzeker getuigenis van de zoveel groter wijsheid van Christus. Wie echter vindt het gevleugeld woord hierbij passend Want het zal moeten zijn 'n woord groter dan Scheba's vorstin greep in het hart, groter dan zij zelf later verspreidde, zóveel groter als de eeuwige Salomo hoger is dan de aardse vredevorst was HoortDaar komt de door God beziel de stem van de eertijds ongelovige Pau- lus„Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensen hart is opgekomen, al wat God heeft be reid voor degenen, die Hem liefhebben. Want óns heeft God het geopenbaard door de Geest". De helft aanzeggen van de wijsheid Gods? „Onuitsprekelijk!" jubelt Paulus, „en toch óns geopenbaard!" Is het Paulus' hoge geestdrift, dat hij dicterend zijn juichende zin niet recht doet aflopen, dat de stijgende vaart zijner ge dachten de woorden doet oplopen zonder eind? Wij zullen goed doen, opdat ons niets van zijn bedoeling ontga, van de twee zinvolle volzinnen 'n sluitend geheel te vormen, bijv. zóWat geen oog heeft ge zien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensen hart is opgekomen, dat heeft God bereid voor degenen die Hem lief hebben, want óns heeft God het geopen baard door de Geest. Met een Schriftwoord bedoelt de apos tel al wat de mens uit zich zelf heeft be reikt diep in de schaduw stellen door wat de goedertieren God op zeer bijzondere wijze heeft ontsluierd. „Gelijk geschreven staat." Paulus zegt niet waar. Nergens in het oude Testament vinden we zijn aanhaling letterlijk. Vermoedelijk is het 'n saam voeging en omvorming van enkele woor den uit Jesaja 64: 4 en 6517, misschien ook nog 'n herinnering aan Deuteronomi- um 294. Wanneer wij nu vragen wat oog en oor en hart van de mens wèl heeft ge vonden, dan hebben wij u daartoe niet rond te leiden enkel door het antiek Co- rinthe, waar overigens inderdaad oor en oog en hart te gast konden gaan. Want hoeveel er ook in deze centrale havenstad te zien viel, Korinthe was de hele wereld niet. En Paulus bedoelt: wat geen oog ter wereld ooit zag! De apostel schreef aan mensen van de eerste eeuw na Christus. Wij zijn mensen van de twintigste eeuw, welke die Griekse stad der oudheid in kennen en kunnen ver overtreft. Het menselijk weten door vorst thans heel het uitdijend heelal. Wat de wijsten over heel de aarde en van alle eeuwen hebben gezien, gehoord, gedacht, dat is ter beschikking van iedereen in hun encyclopaedieën. Daarom heeft bijna elk, al was het slechts door het zien van 'n uitgebreide bibliotheek, besef van het werkelijk duizelingwekkende weten van de mensen. Het oog van de mens duizend voudig versterkt en verfijnd door de wonderen der techniek, speurt de wereld van het allergrootste en het allerkleinste gelijkelijk af en nog dagelijks geeft heelal en atoom hun geheimen steeds meer prijs. En toch, ook nu nog geldt het: wat geen oog heeft gezienNu wordt het woord van Paulus nog veel stouter. Want, wat is er al niet in die veertig eeuwen vóór en in die twintig eeuwen na Christus door 's mensen oog ontdekt Aller heidenen ogen hebben het eeuwig wisselend uitspansel gezien en elke volks stam op zijn wijze heeft aangebeden de Maker van dit wonderwerk. Zij hebben gesidderd bij het bliksemlichten en meen den te zien 'n toornig Rechter. Zij heb ben de regen zien druipen op het dorstig land en zich verheugd over de rijkdom die het gaf en zich 'n Regengod gemaakt. De zon hebben zij ervaren in haar wel dadige en verwoestende kracht en 'n Zon negod zich geformeerd. Alom in de na tuur ontwaarden zij Gods eeuwige kracht en hebben zich goden gevormd van hout of van steen. En uit deze behoefte het goddelijke als met de ogen te tasten, is geboren de beeldhouwkunst en de schil derkunst, die allengs zich ontwikkelden tot 'n ware weelde voor het oog. En, voor wie de taal der kleuren of de taal van het marmer verstaat, wat is er inderdaad veel wat de mens in yervoering brengt, opge vangen op de spiegel der ziel. Maar enkelen zeggen nog meer te heb ben gezien. In de droom ontving Zarathustra zijn roeping tot profeet. Hij aanschouwde en gelen, ja de godheid zelf. Chammurapi, de wijze wetgever van het oudste Babel, schreef zijn wetten als onthullingen van de zonnegod neer. En bekend is dat Mohammed visioenen had, waarin hij door engelen openbaringen ont ving. Zeg, natuurlijk, dat het inbeelding was. Maar ontken niet, dat deze edelsten van het menselijk geslacht schone en heerlijke dingen hebben aanschouwd, met het oog der verbeelding of met dat van de wer kelijkheid. En toch hoeveel zij ook mogen hebben geschouwd, het zinkt alles in het niet bij wat Paulus roemt. Dat heeft géén men selijk oog ontdekt Ja, dit gaat ook al wat het oor heeft vernomen ver te boven. En het menselijk oor heeft zoveel, zo onnoemelijk veel ge hoord. Voor wie de taal der muziek ver staat, welk 'n streling voor het oor te leven in die wereld der tonen. Daaraan verwant is de dichtkunst, die i

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1954 | | pagina 1