De Vrijmoedige
Kapelaan
In den Beginne
Uit de getroffen Kerken
Er is in Haarlem een vergadering ge
weest, waar men gesproken heeft over de
Oecumene. Dit laatste is een vreemd
Woord en betekent letterlijkDe bewoon
de wereld. Het oecumenische streven wil
zeggen, dat men probeert alle kerken van
de (bewoonde) wereld bij elkaar te bren
gen, om zodoende het ideaal te benaderen
„dat zij allen één zijn".
Op genoemde vergadering nu heeft een
kapelaan uit Utrecht, Dr. F. Thijse, zijn
gehoor duidelijk gemaakt, hoe de Rooms
Katholieke kerk over deze dingen denkt.
Het moet gezegd, dat de bazuin van deze
R.K. priester geen onzeker geluid heeft
laten horen. Het behoeft voor niemand,
die er kennis van genomen heeft, meer
twijfelachtig te zijn, hoe men in die kring
speciaal over de „wereldraad van kerken"
denkt, aangenomen tenminste dat het ver
slag hierover in „Trouw" van Zaterdag
23 Januari j.l. juist is.
Hier volgt een gedeelte daarvan:
Spreker heeft ondanks het feit, dat
zijn lezing misschien niet grondig kon
worden voorbereid, het Rooms-Katho-
lieke standpunt duidelijk uiteengezet.
Een standpunt dat in onze kringen aan
dacht verdient.
Al mag het woord „Oecumenie" voor
de Rooms-Katholiek een andere bete
kenis hebben, dan voor de Protestant,
het antwoord van de Rooms-Katholieke
kerk op de vraag naar samenwerking
en wederzijds begrip, is een beslist
„Neen". Hoe immers zou men kunnen
samengaan met Christenen, die de
„Kerk van Christus" ontrouw zijn ge
worden
Het centrale thema „Jezus Christus,
de Hoop der wereld", dat op de tweede
Assemblée van de Wereldraad van
Kerken in Augustus a.s. te Evanston
het uitgangspunt van alle gesprekken
zal vormen, moge als een gunstig ver
schijnsel worden gezien, urgent acht
men dit van Rooms-Katholieke zijde
niet, aldus spr. Allen die één zijn in
Christus kunnen elkaar ook zonder die
Wereldraad ontmoeten en wel in de
Rooms-Katholieke kerk. Als zodanig
kan men de behoefte tot samengaan ook
wel toejuichen, omdat zij wellicht een
„terugkeer" van de afgescheiden Chris
tenen in zich bergt.
„Gelovigen der Oecumene", aldus
spreker, „zijn er door de eeuwen ge
weest. En die zijn er nog." „Oecumene"
betekent voor de Rooms-Katholiekeen
nieuwe gemeenschap in de Geest ge
geven. De begrippen „Oecumene" en
„Kerk" vallen voor deze dan ook sa
men. Zij is er en wij behoeven hiernaar
niet meer te zoeken. Voor de Rooms-
Katholiek is Christus de Nieuwe Adam,
Met deze simpele woorden herinnert de
Bijbel ons er aan, dat wij ons ons ver
gankelijk leven niet als eeuwigblijvend
moeten denken, maar dat ons leven door
tijdsgrenzen omsloten wordt.
De wereld en het mensenleven maken
een ontwikkeling van eeuwen door. Som
migen schatten de ouderdom van de aarde
op vele millioenen jaren. En wie zal zeg
gen hoe lang het mensenleven nog gele
genheid tot verdere ontplooiing krijgen
zal? Daar weet niemand met zekerheid
iets van.
Er kan nog een evolutie van vele
eeuwen komen, waarin de mens in zijn
cultuurarbeid en technisch kunnen wie-
weet-wat kan presteren en bereiken. Zul
len wij, behalve een kunstmatig eiland bij
de Doggersbank, ook nog een service-sta
tion op de raket-route aarde-maan kunnen
voltooien
Wie zal het zeggen?
Als de gebaarde Batavieren van het
begin van onze jaartelling hun ogen eens
konden opslaan in ónze tijd! Ik sta er
voor in, dat het hun zou vergaan als de
koningin van Scheba, toen zij haar of
ficiële visite maakte bij SalomoZij zou
den ademloos zijn van verbazing!
En hoe zouden wij de wereld over dui
zend jaar aantreffen, gesteld dat die we
reld dan nog bestaat en wij zouden er
een kijkje kunnen nemen?
Zouden wij haar nog herkennen?
Intussen, die eeuwenlange ontwikkeling
en die verbazingwekkende prestaties van
de mens nemen het vergankelijk karakter
van deze wereld niet weg. Alle menselijke
hoogmoed ten spijt: er is een begin ge
maakt en er zal een einde zijn aan die
ontwikkeling.
De mens wil daar wel niet aan herin-
Eva de Kerk. Zoals de eenheid van
man en vrouw in het geloof samenge
bracht, niet verbroken kan en mag wor
den, zo ook kan de Rooms-Katholiek
op grond van zijn geloof geen derde
communicatie aangaan. Wel te verstaan,
men kan zich niet aansluiten bij hen,
die men dan nog wel Christen wil noe
men, doch die in het kader van de
Rooms-Katholieke geloofsleer toch
eigenlijk als afvalligen moeten worden
beschouwd.
Het lezen van deze dingen wekt ver
schillende reacties. Eén daarvan zal wel
bij de meesten zijn een gevoel van ver
bazing en lichte ergernis. We wisten het
wel, maar we krijgen het hier nog eens
weer zwart op wit onder ogen, dat alle
„Protestanten" (zullen we nu maar zeg
gen) in de ogen van de Rooms-Katho
liek de „ontrouwen" en de „afvalligen"
zijn. De gedachte dat de Roomse kerkleer
over de hele linie verbasterd is en dat de
oudste apostolische kerk niet voortleeft
in de Kathedralen en Kloosters, maar in
de Kerken der Reformatie, komt zelfs in
het hart van deze kapelaan niet op. In
de Roomse literatuur zal men dan ook
steeds weer kunnen lezen, dat de R.K.
kerk dateert van de dagen der apostelen,
en de „Protestantse" kerken dateren van
de 16e eeuw. Bij hen zijn dus de oudste
brieven. Men kan zich hierover ergeren,
en men kan zich verbazen over de ver
blinding als zouden, om maar iets te noe
men, misoffer, aflaat en Mariaverering
regelrecht uit de leer der apostelen voort
vloeien, maar wij moeten toch aannemen,
dat de R.K. priesterschaar, waarvan ka
pelaan Thijse de tolk was, hier oprecht
van overtuigd is. Indien aan de goede
trouw van deze leidslieden getwijfeld
werd, zouden wij hen als bewuste verlei
ders moeten zien, en zover mogen wij
stellig niet gaan.
Uit heel deze gedachtengang vloeit dan
ook voort het rustig constateren, dat voor
Rome „Oecumene" en „Kerk" samenval
len, dat is te zeggende R.K. kerk is de
wereldkerk, en al wat zich verder als
Kerk aandient is geen Kerk.
Wat daar buiten om leeft zijn de af
valligen, de ketters, de ongelovigen.
Men zou uit de jongste oproep o.a.
voor de K.R.O. om te bidden voor de
„hereniging der Kerken" de indruk kun
nen krijgen, dat de Roomse gedachten
hierover in de loop der jaren wat milder
geworden zouden zijn, maar in feite blijkt
dit toch niet zo te zijn. De kapelaan in
Middelburg, Utrecht, Dokkum of waaV
ook ter wereld is „vicarius incspartibus
infidelium", d.w.z. zendeling in de stre
ken der ongelovigen, op eenzelfde wijze
als Bonifacius en Willibrord, om die on
gelovigen in de moederschoot der Heilige
Roomse kerk terug te brengen. Het pro
bleem van de „gedeeldheid der Kerken"
kent Rome dan ook practisch niet. Voor
haar is de kerk niet gedeeld. Er bestaat
slechts de ene Kerk, en al het andere is
niet-Kerk. Voorzover de Kerken der Re-
nerd worden; noch aan dat einde, dat op
catastrophale wijze de historie zal afslui
ten, noch ook aan dat begin, dat hij maar
liefst in de nevelen van het zgn. vóór
historisch tijdperk laat verdwijnen. Het
is voor de mens een ergernis, dat hij ken
nelijk uit het stenen tijdperk stamt en dat
ook zijn historisch interesse hem de oor
sprongen van het mensenleven niet kan
ontsluiten.
De oudste historische gegevens klim
men op tot ten hoogste drie- tot vierdui
zend jaar vóór Christus. Daar ligt de
grens, waar de vorser der geschiedenis
wetenschap zijn onmacht om verder in
het verleden door te dringen belijden
moet.
Hier kan geen menselijke wetenschap,
voorzover zij goddelijke openbaring ne
geert, verder komen; hier kan alleen ge
lóóf het spoor wijzen.
Maar hoewel alle dingen in de schep
ping, krach ttens 'hun onzelf genoegzaam
heid, naar een goddelijke oorsprong heen-
wijzen, wil de afvallige mens die kant niet
uit. Waar zijn kènnis te kort schiet,
vlucht hij in de hypothesen, de veronder
stellingen, die zijn afvallig geloof hem
decreteert.
Hij gaat uit van de leer der evolutie,
waarop we in een ander verband later
nog terugkomen, of van de leer van de
eeuwigheid van de materie of van de ge
dachte van een eeuwige kringloop, die
ook in tal van heidense godsdiensten een
grote rol heeft gespeeld en nog speelt.
Met al dit afvallig gelóóf want dat
is het! tracht men zich de lapidaire
eenvoud van de Bijbelse boodschap van
het lijf te houden: In den beginne schiep
God de hemel en de aarde.
Men wil van het begin der wereld af,
ook al omdat men van het eind der we
reld af wil. Men weigert zich de tijdelijk
heid van het geschapen leven te realiseren.
formatie zich als Kerken aandienen is
dat in de ogen van de Rooms-Katholiek
slechts arrogantie en usurpatie.
Aan de andere kant moet men toch ook
weer bewondering hebben voor de rustige
en besliste wijze waarop deze kapelaan
Thijse zijn standpunt naar voren heeft
gebracht. Hij heeft dit gedaan in het ka
der van een studiecursus georganiseerd
door het moderamen van de Oecumenische
Raad van Haarlem en omgeving, en dus
in zekere zin in „het hol van de leeuw".
En daar heeft hij onomwonden zijn visie
uiteengezet over Rome en de enige en
ware moederkerk, de Eva die gehuwd was
met de Nieuwe Adam Christus, waar niets
en niemand tussen kan komen, en over
die „anderen" als de „afvalligen". Men
kan dit standpunt afwijzen, men kan dit
beginsel verfoeien, men kan het over de
hele linie glad oneens zijn met de kape
laan, maar hij vertegenwoordigde niette
min een beginsel, een geloofsovertuiging.
Wie een geloofsovertuiging heeft, moet
er voor staan.
Zo'n overtuiging kan nooit anders dan
absoluut wezen. Het gaat dan om „alles
of niets". En voorzover kapelaan Thijse
dat zó heeft geponeerd, zodat het voor
geen tweeërlei uitleg vatbaar is, en er
geen doekjes om gewonden heeft, kunnen
we er slechts respect voor hebben.
Eerlijk gezegd, mag ik deze kapelaan
Thijse wel.
Ik heb hem bij m'n weten nooit ont
moet, maar dit is een man naar m'n hart.
Niet dat ik het met hem eens ben.
Ik sta vierkant tegenover hem.
Maar deze kapelaan heeft in zoverre
naar m'n hart gesproken, dat hij tenmin
ste een duidelijk geluid liet horen, dat hij
er blijk van gaf „kerkbesef" te hebben,
en dat hij inzake „Kerk en Kerken" niet
van geven en nemen weet, geen ja en
neen tegelijk zegt, maar een standpunt
inneemt en dat standpunt consequent, re
soluut en absoluut doorvoert.
Dat is het nu wat ik juist op velen van
„onze mensen" tegen heb.
Laat me maar vlak bij huis blijven,
dus binnen de kring van onze Gerefor
meerde Kerken.
Je bent Gereformeerd of je bent het
niet. Ben je het wel, dan ga je je kerk
niet dateren op 1834 of 1886, zelfs niet
op de 16e eeuw, maar dan trek je de lijn
terug tot de kerk der apostelen, en dan
voel je je niet op de een of andere zijtak
dobberen, maar vaar je midden in de
hoofdstroom. En als je Gereformeerd
bent, dan ben je 't ook absoluut en con
sequent, en dan heb je je kerk lief, en
blijft haar trouw tot je dood. Dan zegt
men ook: allen die Christus liefhebben,
kunnen elkaar ontmoetenin de Geref.
Kerken
Die kapelaan wist precies waaróm hij
Rooms was, en daar trok hij ook alle con
sequenties uit.
Veel Gereformeerden weten niet meer
waarom ze Gereformeerd zijn.
Intussen, de werkelijkheid laat zich
niet opzij zettener is een begin van alle
tijd, er is een begin van de schepping ge
weest.
Het zekere weten omtrent dit begin is
met het buigen voor de goddelijke open
baring gegeven. En zoals wij in een vo
rige artikel zagen, ligt in de door God
in den beginne gestelde verhoudingen het
A.B.C. van de religie besloten.
Het begin van de wereld als Gods
scheppingde oorsprongen van het men
senleven, de bron van al zijn mogelijkhe
den, de grondslag van heel zijn ontwikke
ling en culturele ontplooiing, wijzen ons
de plaats onder God, onder Zijn wet, in
dienst van Zijn heilige wil. In de afhan
kelijkheidsverhouding, waarin het mensen
leven alleen mogelijk is, is een reële stand
van zaken gegeven, die de mens tot reli
gieus wezen stempelt, tenzij hij, in afval
van God, zijn natuur geweld aandoet.
Of men moet, gelijk sommigen, de re
ligie willen baseren op dat tweede „In
den beginne....", waarvan de Schrift
melding maakt, dat wij vinden in Johan
nes 1:1: „In den beginne was het Woord
en het Woord was bij God en het Woord
was God". Van dat Woord lezen we, dat
het is „vlees-geworden", dat het „onder
ons woonde" en dat het een stralende
heerlijkheid deed zien, „vol van genade
en waarheid".
De wijze waarop dat „vlees-worden"
van dat Woord zich voltrok, daarvan deed
Lucas 2 ons het wonder verhaal.
Tweemaal een „In den beginne" in één
en dezelfde Bijbel. Dat stelt ons voor een
eigenaardig probleem. Want allicht vraagt
men naar de verhouding van die twee.
Moeten ze met elkaar in verband worden
gebracht Of moeten ze streng uitéén ge
houden worden Is het zo, dat het tweede
Het is allemaal erg „wazig" geworden.
Dat absolute en stoere is trouwens hele
maal uit de mode geraakt, en men dient
zich er eigenlijk voor te schamen, om zo
„rechtlijnig" te denken, en alleen maar
„Gereformeerd" te zijn. Het staat veel
gekleder om inzake kerk en kerkgrenzen
wat ruimer en breder te denken.
Kom, het zal je toch niet gevraagd wor
den bij welke kerk je behoord hebt, en
als het toevallig zo uitkomt ga je van
kerk verwisselen, al zou je dan ook Rooms
worden.
Het schijnt tegenwoordig vooral tot de
goede toon te behoren, om op je eigen
kerk veel af te geven, en met jaloerse
blikken naar andere kerken te kijken,
waar dit en dat zoveel mooier en vooral
ruimer is.
De meest gezochte „new look" schijnt
tegenwoordig te wezen om jaloers te zijn
op de Hervormde Kerk. Ergens op een
jeugdsamenkomst moeten enkele theolo
gische studenten gezegd hebben, dat ze
Hervormd zouden worden zodra ze ge
noeg mee konden krijgen. Een soort
„driehoekshuwelijk" dus, waar kapelaan
Thijse zo tegen was, terecht. Kapelaan
Thijse is niet jaloers, op geen enkele kerk.
Kapelaan, geef mij de hand, ik ben het
ook niet, zelfs niet op U. Ik zeg niet,
dat het bij ons allemaal zo in orde is. Ik
weet best, dat er een heleboel niet deugt.
Daar niet van. Maar de ergste fout in
onze Gereformeerde Kerken zit niet in
de eenvoudige Gereformeerden, die tout
court Gereformeerd zijn, en daar ook wel
een beetje blij mee zijn, maar in die kla
gers, die „reformatoren", die vinden dat
het overal beter is dan bij hen. „Schui
mende koeien worden niet vet", zei een
wijze ouderling in een van mijn vorige
gemeenten al. U weet wel, die koeien, die
door sloten waden, omdat ze op een an
dere weide veel lekkerder gras menen te
vinden. Laat ze nu toch eens ophouden
te zeuren en te hannesen. Wees eenvou
dig een levend lid van de kerk waarbij
U hoort, en alles komt in orde.
Voor degenen die „oecumenisch" en
„ruim" denken, die kerkmuren de vrese
lijkste dingen vinden die er in deze we
reld zijn, zal ik, nadat ze dit artikeltje
gelezen hebben, wel een hopeloos geval
zijn. Weer zo'n absolutist, zo'n steile Ge
reformeerde, waar geen land mee te be
zeilen is. Het zij zo.
Het kerkbesef zie ik ook inderdaad in
het ontbreken van kerkbesef, in het vloei
baar maken van wat vast behoort te zijn,
in het niet meer weten waarom men eigen
lijk Gereformeerd is, kortom in het be
trekkelijk maken van wat absoluut be
hoort te zijn.
En tegen dat relativisme wil ik blijven
vechten zolang ik kan.
Kapelaan Thijse, de vrijmoedige kape
laan, is toch mijn man. Eén ding zou ik
alleen anders willen. Ik wou dat hij Ge
reformeerd was.
Dan hadden we er een goed lid bij.
H. V.
„In den beginne" het eerste vernietigt,
achterhaalt, herroept.
Haalt God met Zijn tweede begin een
streep door Zijn eerste begin? Of onder
streept God met Zijn tweede begin Zijn
eerste
Heeft het verlossingswerk van God,
want daarover gaat het in Joh. I en Luk.
2, Gods scheppingswerk geantiqueerd, als
verouderd veroordeeld? Of heeft God als
herschepper niets anders op het oog, dan
Zijn oorspronkelijk scheppingswerk in eer
te herstellen?
We raken hier aan de achtergronden
van een heel complex van vragen, die
een nadere overweging meer dan waard
zijn. De verhouding van de schepping tot
de herschepping, de verscheidenheid en
de diepere eenheid van de werken Gods
zijn hier in geding.
In een volgend artikel willen wij trach
ten de doolhof van dit complex van vra
gen te betredenniet uit lust tot dwalen,
maar met de bedoeling er ook weer uit
te komen, langs de draad der waarheid,
die Gods Woord ons in handen geeft.
A. V.
NIEUWERKERK
Waarde Broeders en Zusters,
Nauwelijks zijn wij de drempel van het
nieuwe jaar overschreden of de eerste
maand is weer al verstreken.
Als wentelende baren gezweept naar
beneên,
Zo ijlen de jaren en maanden daarheen.
Heel het oude jaar heeft het weer be
vestigd, dat alles wisselt op deze wereld,
en dat niets zijn stand behouden kan.
Eeuwenoude dijken moesten wijken