Met vraagstuk
der oecumene
jVxelaria
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
ZEEUWSE KERKBODE
NEGENDE JAARGANG No. 24
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds J. H. van Halsema, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 11 DECEMBER 1953
Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
BERICHT.
De Zeeuwse Kerkbode zal VRIJDAG 1 JANUARI niet verschijnen*
Het nummer van 25 December zal verschijnen op DINSDAG 22
DECEMBER in groot formaat.
De opgaven Predikbeurten van 25, 26 en 27 December, Oudejaarsdag
en Nieuwjaarsdag en Zondag 3 Januari moeten UITERLIJK Zaterdag
19 December in ons bezit zijn. De drukkers.
De tweede Zondag van de Adventstijd
wordt in verschillende kerken aangeduid
als oecumenische Zondag.
Dat betekent, dat in de prediking dan
zeer speciaal de oecumenische vraag aan
de orde gesteld wordt.
We hebben sinds de laatste wereldoor
log hierover al heel wat gehoord en ge
lezen. Ook in Geref. kring is het telkens
een punt van bespreking en discussie.
Wie de kerkelijke pers hierover nagaat,
komt tot de ontdekking, dat de eenstem
migheid nog niet bereikt is. We zitten er
min of meer mee. Dat is ook wel geble
ken op de oecumenisch-Geref. Synode, dit
jaar te Edinburgh gehouden. Het is daar
duidelijk geworden, dat de kerken van
Geref. belijdenis in de wereld nog wor
stelen, in welke weg zij daadwerkelijk
zullen komen tot oecumenische activiteit.
Bij enkele ligt de gedachte voordeelne
men aan de arbeid van de Wereldraad der
kerken. Anderen hebben daartegen over
wegende bezwaren.
De Chr. Gereformeerden zijn zelfs zó
ver gegaan, dat zij aan de Geref. Oecu
menische Synode zich willen onttrekken,
omdat die Synode geen absoluut verbod
uitvaardigt tot de deelnemende kerken,
om met de Wereldraad mee te doen. Dit
is wel gebeurd door de International
Council of Christian Churches (I.C.C.C.),
welk verband zich zeer positief afzet te
gen genoemde Wereldraad. Deze I.C.C.C.
heeft er sterk op aangedrongen, dat onze
kerken zich bij haar zouden aansluiten,
en dit wordt in onze kring door sommige
broeders ook wel begeerd. De Synode van
Rotterdam heeft dit zeer beslist niet ge
daan, en had daarvoor principiële redenen.
Intussen blijkt, dat wij als Gereformeer
den nog steeds in de negatieve houding
zijn. Door de omstandigheden gedrongen,
het is waar. Toch is dit een aangelegen
heid, welke de bijzondere aandacht vraagt
De eerste Rector.
Na ónze klas is het Marnix-Gymnasium
ook nu nog voor mij zijn allereerste Rec
tor, dr Jacob van der Valk.
Ver boven alle leraars stak hij uit als
regent, als docent en in het sterkspre-
kende van zijn karakter.
Destijds reeds was hij 'n steeds meer
omstreden figuur. Hij is het gebleven tot
heden. In het gedenkboek, uitgegeven bij
gelegenheid van het Jubileum, schrijft
Professor Brillenburg Wurth„Heel wat
jongens en meisjes op een meestal toch
al zo critieke leeftijd hebben daarvan (n.l.
van de door van der Valk verwekte sfeer)
ernstige geestelijke schade ondervonden".
En dat schrijft 'n wel eens wat al te
veel wikkende hoogleraar in de ethiek!
Op de reünie van oud-leerlingen kwam
één hunner, ik meen 'n dominee
Dercksen, daar verontwaardigd teegen op
en verklaarde van zulke schade wat hem
zelf betrof, niets te hebben bemerkt.
Ligt het verschil in oordeel soms ook
in het verschil van uiteenliggende school
jaren? Indien ik het goed heb, kwam
in onze kerken.
Het is een groot probleem, hoe wij aan
de ontmoeting met andersdenkenden zul
len deelnemen, en hoe wij, bij de verschil
lende geluiden der kerken uit vele landen,
het machtige overtuigende van de Geref.
belijdenis der waarheid zullen uitdragen.
Toch zal men, naar onze mening, met het
oecumenische vraagstuk nimmer een stap
verder komen, wanneer wij ons op het
bovengenoemde niet ernstig bezinnen.
Zelfs al zou men het ooit zó ver brengen,
dat alle kerken, waar de Heilige Schrift
als het geopenbaarde, onfeilbare Woord
Gods wordt aanvaard, in één verband
mochten samenkomen, dan zou toch wel
héél duidelijk worden, hoe verschillend
„de spraak" is bij deze kerken in onder
scheidene werelddelen. Trouwens, het
eigen erf in ons Vaderland bewijst dat
wel. Wanneer beleven we het, dat de be
lijders der Geref. gezindte uit een waar
achtig verlangen naar eenheid, elkander
willen ontmoeten in één huis, en aan één
tafel
We kunnen het er wel over eens zijn:
als ooit uit de, nu van elkaar gescheiden,
Geref. gelederen het tot zulk een „samen
treffen" zou komen, dan zal niet één met
een van te voren vastgestelde bundel van
inzichten daaraan kunnen deelnemen om
al de anderen mee te krijgen. Maar dan
zou er héél wat nodig zijn, om elkaar te
verstaan en te verdragen.
Dit bleek me uit enkele reacties op de
artikelen, door mij geschreven, rond de
gehouden Chr. Geref. Synode. Zo schreef
me een Chr. Geref. broeder, dat het zijn
wens was, spoedig met mij aan één
Avondmaalstafel te kunnen aanzitten.
Maarniet ten koste van de zuiverheid
der leer!
Daar hebt U het. Heeft het eigenlijk
wel „zin", vanuit zulk een gezichtspunt
aan de oecumenische vragen te beginnen
Dercksen pas zes jaren na Wurth kijken,
en tien jaren na schrijver dezes, in de
toen misschien eindelijk rustiger gewor
den sfeer.
Altijd gehaast kwam „Jaap" 's morgens
de Jonker Fransstraat ingerend. Zijn
jacquetpanden wapperden achter hem aan.
Zag hij iemand van ons, terwijl hij tussen
onze voor de school klonterende groepjes
heen schoot? Groette hij ooit terug? Ik
geloof het niet. Maar zelfs de lompsten
onder ons weken enigszins verward, ban
gig op zij. Van dr Roelof Mulder hielden
wij. Om van der Lugt lachten wij. Voor
de b.k. hadden we spot en 'n scheldwoord.
De Rector dwóng tot ontzag.
„Had" men Jaap het eerste uur, dan
las hij bij voorkeur uit Salomo's spreu
ken en béét de kernachtige raadgevingen
bij stukjes en beetjes er uit zó dat je
luisteren moest en de spreuken, maar ook
de sterk accentuerende lector nogeens
overdacht.
Van zijn gebed herinner ik mij geen
syllabe. Zelfs niet de toon, die ik mij van
het voorlezen juist zo nauwkeurig kan
herinneren: Ga tot de mier gij lui
Wat de Chr. Geref. belet, op grond van
Schrift en belijdenis, met ons de dood
des Heren te verkondigen, is mij werke
lijk niet duidelijk.
Ik wees op een cultuur-verschil. Ds
Velema heeft op zeer sympathieke wijze
in „De Wekker" hierop geantwoord. Ja.
ontkennen kon hij het niet, dat hier in
derdaad van een cultuurverschil sprake
was. Maar, hij zoekt daar een diepere
geestelijke achtergrond achter. N.l. ver
vlakking van het zondebesef, en een te
gemakkelijke bereidheid tot deelname aan
het leven.
Aangenomen, dat dit waar zou zijn
(wat ik in deze zin niet erken), dan vraag
j ik me nog af, welke belemmering hier ligt,
tot het gemeenschappelijk belijden van de
dood des Heren als de grond van onze
•redding? Als men het zó stelt, dat men
ook een gemeenschappelijke „kijk" op de
aanvaarding van het leven moet hebben,
ochdan zal er nimmer sprake zijn
van het beleven van de eenheid in ruimer
verband. De uit-eindelijke consequentie is
het volstrekte isolement. Maar dan ook,
zonder invloed op het verdere leven.
Engesteld, dat men ooit de kerken
van ongeveer gelijke inzichten bij elkaar
kon brengen, dan heeft men toch nog
slechts een voorbereidende stap gedaan
inzake het oecumenische vraagstuk. Met
opzet schrijf ik: ongeveer gelijke inzich
ten. Ook in de kring der I.C.C.C. zijn die
lang niet allen precies gelijk. En, zelfs
dan blijft nog de kwestie ten opzichte
van vele andere kerken. Denk maar aan
de kerken van Lutherse belijdenis, enz.,
de kwestie van het geestelijk reveil in
Duitsland, gedemonstreerd op „Kirchen-
tagen", waar ook uit Nederland mensen
tegenwoordig waren. Denk aan de „ont
moetingen", die velen hadden, ook uit
onze kringen, met mensen, die kerkelijk
anders geleid waren dan wij, in gevange
nissen, concentratiekampen, en in de
diensttijd in Indonesië. Kunnen wij het
niet verstaan, dat voor velen van hen de
zaak anders kwam te liggen dan voor
heen? Zou daardoor het vraagstuk van
de „Oecumene" velen niet gebracht heb
ben in een worsteling, waar zij niet uit
komen
Daarbij wordt niet over het hoofd ge
zien de ernstige deformatie, waarvan vele
kerken de verschijnselen vertonen. Het is
deze deformatie, waardoor veel geschei
denheid moest ontstaan, ter wille van de
waarheid. De geschiedenis in ons Vader
land levert daarvan het voorbeeld. Terwijl
wij daarop stuiten, en de nadere reforma
tie der kerk als voor God verantwoord
verstaan, komen wij juist midden in de
moeilijkheden van het oecumenisch pro
bleem.
In hoever sluit de deformatie uit, dat
wij elkander spreken, en ten opzichte van
elkaar de taak van getuigen vervullen. Dit
te meer, waar wij de geldigheid van de
Doop, en daarmee dus ook een ambtelijke
bediening, in de kerken erkennen.
Eigenlijk liggen de vragen nog net als
aard en word wijs! zoals hij eens bij
de openbare promotie in de Caledonia-
zaal ten aanhoren van onze pa's en ma's
'n wat erg trage knaap toebeet.
Van der Valk was zo zie ik het ten
minste éérst classicus, humanist, agres
sief satyrisch en onrustig als Ulrich von
Hutten, dan daarónder Christen krach
tens geboorte, opvoeding en ook omdat hij
God niet loslaten kon, omdat God hèm
niet losliet. Bilderdijk las hij. Over Bil-
derdijk schreef hij. Bilderdijk begréép hij,
wellicht beter dan diens overdreven lof-
prijzer Abraham Kuyper. Wanneer deze
laatste de uitgegleden Calvinist ondanks
zijn uitglijding eerde als congeniaal, moet
het bij van der Valk overeenkomst, ver
wantschap in ander, ook toneel-dichter
schap zijn geweest.
Wanneer hij bij de opening van ons
gymnasium in rok 'n rede houdt over
Marnix van St. Aldegonde, naar wie de
school is vernoemd, dan zal hij in 'n felle,
wat eenzijdige aanval op de lauwe huma
nist Erasmus de vurige Calvinist Marnix
ten voorbeeld stellen. En, chargerend, zal
hij zelf achter het koele wit van zijn on
berispelijk plastron gnuiven over zijn
vondst, die als 'n meppend refrein tegen
voorheen, en wij zijn er niet mee klaar.
Misschien is ook wel van belang, in een
pas verschenen studie van Dr H. v. d. Lin
de, om eens na te gaan welke niet-theolo-
gische factoren in de gescheidenheid der
kerken invloed uitoefenen. Het blijkt wel,
dat men ook in de kring van de Wereld
raad, met de basis-formule en de daarop
niet kloppende practijk, in feite met de
ontwikkeling „zit".
Zou het ook zó kunnen zijn, dat wij
van onze kant, bij het min of meer vast
lopen van het oecumenisch pogen, het
vraagstuk opnieuw moeten gaan bezien?
Dit is zekerzal er ooit enige voortgang
komen, dan moeten wel eens stappen wor
den ondernomen, die in veler oog beden
kelijk zijn. Prof. Dijk lanceerde onlangs
de gedachte van kansel-ruil tussen kerken,
waar men hetzelfde standpunt ten opzichte
van de belijdenis zegt in te nemen. Dr
Berkhof stelde dit voor op nog breder
basis. Het merkwaardige is, .als zich
ergens iets „buitengewoons" voordoet, dat
zo heel spoedig het critisch oog er op ge
richt is. Denk hierbij even aan Scharen-
dijke. Het is alleen wat vreemd, dat men
blijkbaar andere gevallen in het rampge
bied meer stilzwijgend is voorbijgegaan.
Zou het ook mogelijk zijn, dat in zulke
uitermate critieke omstandigheden onder
Christenen zich iets voordoet, dat wij
„van buitenaf" moeilijk begrijpen kunnen,
maar waarvoor toch ook wel een dankbaar
klinkend geluid mag worden gehoord
Afgedacht van het feit, dat hierbij het
kerkelijk vraagstuk zeker niet is opgelost,
ook niet naar het oordeel van betrokke
nen. Maar, er zijn omstandigheden, dat
het beter is zich te verbazen over wat, in
cidenteel, geschiedt, dan dat men dit naar
de maatstaf van de gewone orde gaat me
ten. Weet men in Nederland, dat in de
rampdagen bij een enkele de sterke be
geerte leefde naar het Heilig Avondmaal,
dat door de omstandigheden toen alleen
als gast in een Herv. Kerk kon worden
gezocht
Misschien dat voor velen in Zeeland dit
jaar het vraagstuk van de Oecumene in
heel andere zin onder de aandacht kwam,
dan ooit te voren. Zou het ook goed zijn,
om verder in ons land dit zó eens te be
kijken, vragendwat wil toch dit zijn
Zonder één enkele oplossing staan wij,
in deze Adventstijd. Zelfs voor „het ge
lijkgezinde", of, wat we althans zó willen
aanspreken, ligt de oplossing nog zeer ver.
Roept dan de Christus niet gemeen
schappelijk en afzonderlijk tot nadere be
zinning, waarbij wij ook reeds aangeno
men houding in het licht der Schrift be
zien? Het gaat er om, dat 't Woord der
waarheid zijn loop neme, en dat het daar
kome, waar het, helaas, door allerlei oor
zaak verdonkerd werd. Het gaat er om,
dat wij bewogen worden over verschijnse
len van machteloosheid, die op geestelijk
terrein zich voordoen. Wanthét
vraagstuk ligt er nog, èn.. Jezus komt!
C. St.
over de partijkiezende, handelende Mar
nix, Erasmus in zijn als het er op aan
komt stommetje spelende afzijdigheid, do
delijk moet treffen: Erasmus? léést;
Erasmus léést.
Doch op zijn studeerkamer en voor de
klas zal van der Valk meer nog dan van
de scherts van Marnix „Biënkorf der
Heilige Roomsche Kercke", scherp als de
scherts van 'n haai, genieten van de soms
gewaagde schalksheden van Desiderius'
„Lof der Zotheid". Dat „dwaasheid" on
misbaar is als geleide tot de burg van 't
gelukdat de mens met enkel rede zonder
hartstocht 'n marmeren beeld is, bot en
volkomen vreemd aan alle menselijk ge
voel, monster of spook, door ieder ont
vlucht, zulke praat van de goedlachse on
echte priesterzang is de domineeszoon
„Jaap" stellig uit het hart gegrepennil
humani a me alienum puto.
Geestig, sarcastisch zal hij zelf nu en
dan in „Ons Tijdschrift" onmeedogend 'n
loopje nemen met één of ander aanko
mend auteur, zó, dat men op 't eind
toch nog lichtelijk twijfelt: méént hij het
nu of niet? kenmerk der echte satire.
Zo min als Erasmus wil hij er zelf altijd
op worden aangezienhet is immers