Het sociale element Advent Jfxelaria Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland ZEEUWSE KERKBODE NEGENDE JAARGANG No. 23 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds J. H. van Halsema, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 4 DECEMBER 1953 Abonnementsprijs2,75 per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. Als de laatste maand van het jaar be gint, bereidt de kerk zich voor op de her denking van het heilsfeit, dat God in het vlees is geopenbaard, opdat het leven, aan het verderf ontrukt, weer zou wonen bij God. Vanzelf is dit geen voorbereiding op een heilsfeit, dat nog. moet plaats vinden. Niemand gaat de Kerstdag tegemoet, als of dan de Christus komt in het vlees. Elke dag genieten wij de zegen van Zijn komst. Wanneer wij ons weer inleven in de be schrijving van het heilswonder, dan ge beurt dat, opdat wij ons te meer zullen verblijden over de genade, waarmee God eens tot ons is gekomen. Dit gelovig bezig zijn met het heilsfeit uit het verleden, zal ons dan tot de rechte Adventshouding moeten brengen. Het komen van Christus in het vlees leidde tot het volbrengen van de Midde- laarsarbeid in de vernedering. Bethlehem drong naar Golgotha, en daarop volgde de openbaring van de overwinning in de opstanding. Naar dit alles zien wij terug, als het volbrachte werk. Het afleggen van de weg van Gods geboden in onze plaats, en het geven van de offerande van Zijn leven, opdat ons schuldig leven zijn plaats bij God zou verkrijgen. Met dit laatste is deze bedeling gevuld, sinds de openbaring in de vernedering leidde tot de verhoging. De vrucht binnen brengen, tot de dag, waarin Christus het Koninkrijk aan God en de Vader zal overgeven. Naar deze dag der heerlijkheid wordt het leven geleid. Het Evangelie verkondigt dat onder ons. De rechte Adventshouding is, dat de gelovige verwachting van de openbaring van Christus in Zijn heerlijkheid ons ver vult. Advent zegtHij komt. Dat komen van Christus is gebaseerd op alles, wat er aan voorafgegaan is. Het zal de volmaking zijn van al het werk, terwijl dan Zijn volk Onze klas. Voor mij is zelfs na vijftig jaren het Marnix-Gymnasium boven alles ónze klas. Die allereerste, van 1903, zes on- afbroken jaren. Zo'n klas vormde destijds stellig veel meer 'n gesloten eenheid dan thans. Streng afgescheiden van, haast vijandig tegenover de „hogere" klassen, die van uit hun dikker wolk Latijn en Grieks en amourettes op ons, pas aan de voet van de Olympus, hooghartig neerzagen. Maar eveneens min of meer hostiel stonden wij tegenover het pas opgetreden leraren corps, dat 'n halve eeuw geleden nog niet de „doorbraak" van de klassieke kasten- scheiding had gevonden ofgewild. Het waren bovendien veelal piepjonge docenten, die zelf, de één wat minder dui delijk angstig dan de ander, zich voor het eerst aari ons waagden. Ennogal eens op onze kleine listigheden schipbreuk le den. Als stadskinderen zagen wij boven dien tegen enkelen hunner, die ondanks veeljarig verblijf aan 'n universiteit zó van de boerderij schenen weggelopen, al lerminst op. Manieren en dialect verraad de hen reeds bij hun soms weinig joyense entrée. Onmiddellijk waren ze dan com pleet getest en gestempeld met bijnamen, meer onbeschaamd karakteristiek dan fraai. De stilste onder ons, Nico van der Laan, was geloof ik wel de vruchtbaarste vinder dezer onbarmhartigheden. Eigen aardig, dan lachten we nog gemakkelijker mee met het plat Amsterdams van één der wiskundeleraren. Dat was voor ons blagen, bij al zijn ongegeneerdheid, ten minste steeds! De tegenwoordig zoveel vlotter omgang tussen leraars en leerlingen, vooral vrijer tussen de vele klassen onderling, tussen jongens en meisjes in schoolvereniging en -clubs, heeft aan die haast mystieke be- zal delen in het feest van Zijn kroning. Advent houden betekent: dat die ge lovige blijdschap over alles, wat wij tege moet gaan, de boventoon houdt. Dat wij wéten van de heerschappij van Christus over heel het leven, en dat wij bezig zijn om deze heerschappij tot erkenning te brengen. Dat begint bij ons zelf. Het verwachten van de Heer in Zijn heerlijkheid kan niet samengaan met een uitsluiting van Hem van allerlei terreinen, waarop wij onze gang gaan. Het echte Advent is de voortgang van de dagelijkse bekering. Het uitzuiveren van de oude zuurdesem, om een vers deeg te zijn. Een verloving, een huwelijk, en zoveel méér, kan in tegenspraak zijn met de rechte Adventshouding. Want, als wij Hem verwachten, dan moet Zijn „keur" kunnen gaan over alle verbanden, die wij aangaan, alle daden, die wij doen. Het zingen van: doe intocht, Heer, in mijn gemoed.mag niet in tegenspraak zijn met de werkelijkheid van het leven. Waarachtig Advent vraagt om levensver nieuwing, zich schikken onder Zijn heer schappij, omdat ons hart Zijn dienst bo ven alles verkiest. Vanuit het persoonlijk leven gaat het dan verder in de samenleving. In de ker kelijke samenleving! Het leven van de kerk stelt zich in op de grote dag van Jezus' komst. Dus heeft de kerk zich de ernstige vraag te stellen, hoe of de Heer zal oordelen over alles, waarmee de kerk zich bezig houdt. Hoe Zijn gedachte is over de soms negatieve houding onder Christenen ten opzichte van elkaar, terwijl zij zéggen, van de zelfde belijdenis te zijn. Elk handhaaft daarbij zijn standpunt, en motiveert zijn houding met de opmer king, dat het om 's Heren wil niet anders kan. Hierin zit een stuk ellende. Dit klinkt in veler oor onbegrijpelijk, vooral, wan neer zij daarbij het Evangelie raadplegen. slotenheid in goed en kwaad, welke ónze klas kenmerkte, 'n eind gemaakt. De mo derne scholen schijnen mij meer 'n een heid, 'n goed saamwerkende vloot. Wij, wij waren als 'n eenzaam piraten- schip, vrijbuiterig op wilde vaart, met ieder jaar wisselende bemanning, maar vaste kern, en handhavend eigen karakter. Uitgezeild met vier en twintig koppen, ging er dan hier, dan daar één van, ook wel over boord. Het harde werk, de hoge zee, de storm van straffen en herenamens hield niet ieder zes jaar lang uit. En zo liepen we met slechts 11 man, van wie er één nog van de plank gleed bij 't van boord gaan, eindelijk de eindexamen ha ven binnen om kort daarop weer aan te monsteren voor nog grootser tocht over de Universitas. In 'n schoolvereniging, op muziekavond of schooltoneel leren allen allen kennen. Wij hadden zulk 'n geordende en door de autoriteiten erkende vereniging nog niet. Onbewust, zeker onbedoeld zijn wij, rumoerige eersten, daarvoor de pioniers geweest. Want 'n vereniging kwam er toch Maar dan 'n ondergrondse, met de wel zeer revolutionaire naam Infamia Nobi- litat! Zo verwerkten wij onze jongste ge schiedenisles. In artikel XX van het officiële gym nasiumreglement stond: Geen vereniging of club mag worden opgericht zonder voorafgaande goedkeuring van de Rector. Terecht Artikel I van ons Infamia Nobilitat luidde: Wij schrappen art. XX van het schoolreglement Dat zag er dus nog al gevaarlijk uit. Wanneer ik nu, bijna 64 jaar oud, te rugdenk aan die kwajongensavondjes, waarbij de één al meestelijker dan de ander de „gehate" leraars imiteerde, dan Slechts in die gevallen, waarin geloof en ongeloof tegenover elkaar staan, het vast houden aan de geopenbaarde waarheid èn het verzaken van die waarheid in geding zijn, wijst het Evangelie de weg van het isolement. Wie iets dergelijks, temidden van de gespletenheid tussen de verschillende ker ken suggereert, begaat een grote zonde. En wel déze zonde, dat hij een bepaald menselijk inzicht, of één onder de invloed der traditie gevormde opinie, uitgeeft vooral of niet waar zijn. De tijd zal komen voor een volgend ge slacht, dat zij deze geschilpunten nauwe lijks weet te waarderen. Wanneer dit dan maar gepaard moge gaan met een gelijk tijdig hongerig vragen naar het levende Woord, dan zou de toekomst een winst kunnen brengen, welke voor deze tijd niet schijnt te zijn weggelegd. Wel leeft er bij velen een diep verlan gen, dat zij dit nog mogen meemaken. Ook daarin zit iets van het echte Advent hopen op de tijd, dat de misten zullen scheuren, en de positie tegenover elkaar, met het oog op de komende Christus, zal worden opgeklaard. Misschien zal het eigenlijk van het Ad vent meer op de voorgrond moeten ko men. Het zich instellen op de Heer, wan neer Hij zal komen..En, als gevolg daar van, zich bezig houden met de vraag, of onze geestelijke en kerkelijke houding dan ten volle verantwoord is. Deze vraag moeten wij elkander voor leggen. Die moeten de kerken wederkerig elkaar onder de aandacht brengen. Slechts dan is het mogelijk, om uit een gedachten- complex uit te komen, dat zich heeft vast gezet tot schade van de doorwerking van de waarheid. Als er iets van waar is, dat de kerken acht geven op de ernst der tijden, waar van zij soms in getuigenissen spreken, dan zal dit voornamelijk hierin blijken, dat het Advent 't wonder brengt van de ver nieuwing van de positie ten opzichte van elkander, en gezamenlijk voor Hem, Die te komen staat. Wie hierom bidt en daar op wérkt, die gaat een Kerstdag tegemoet. C. St. zeg ik: enkel 'n uitlaat voor het te veel geperst zijn, dag aan dag. 'n Teveel aan energie en temperament, dat toch tenmin ste eens in de maand moest afblazen. Hadden onze leraars dat destijds maar beter verstaan Ze zouden in plaats van dat streng ver horen want natuurlijk lekte zoveel luidruchtigheid spoedig uit! en het streng verbod, ons zelf de weg naar iets beters hebben gewezen, desnoods onder enig toezicht, doch althans met enige ex pansiemogelijkheid. Maar in plaats daarvan lieten de on verstanden je voor de klas de onmogelijk ste dingen voordragen, waarbij het wel heel moeilijk viel tegenover al die gezich- tentrekkende, de draak met je stekende makkers iets ernstigs, of zelfs iets gees tigs voor te dragen. Terwijl in 'n enkele andere klas stiekum gekaart werd, gevloekt en nog wel andere dingen passeerden, kan ik als insider ge tuigen, dat bij al onze bravour vloeken of gemeenheden niet voorkwamen. We wa ren zoals we ons voordedencritisch, soms brutaal, 'n enkele maal zelfs bij ontijdig opgegeven repetitie in staking en we wonnen 't nog ook! Het was allemaal zoveel minder erg dan het leek. En wat is er nu van al die soms on bekookte jongens en meisjes na vijftig jaar geworden? Indien men de ongeluksprofetieën van één der toen zelf aankomende paedagogen had moeten geloven, niet veel. Na 'n klacht over teveel huiswerk en 'n enquête openlijk in de klas gehouden, verklaarde één der leerlingen: ik leer 's avonds 'n kwartier hij is nooit verder dan de vierde klas gekomen'n ander zeiik leer drie kwartier „Dan kun jij beter koet sier worden", klonk het bemoedigend ant woord. Deze is inderdaad nog steeds 'n paardenliefhebber, maar dank zij zijn ge zwoeg spreekt hij meestal zonder enige aantekening voor zich, nadat hij zijn uni versitaire graad heeft behaald. O, die jongensenquêtes, waarbij de en quêteur nogal eens misleid wordt, omdat hij eigen jeugd is vergeten. Er waren dan ook andere docenten, die zeidendaar zit wat in, daar bruist wat in die klas. En dezen hebben gelijk gekregen. Zakelijk, naar de beroepen, leverde onze klas 4 dokters, 3 juristen, 1 leraar Neder lands en 4 predikanten, van wie één tege lijk reeds meer dan 25 jaar leraar is ge weest bij het Middelbaar Onderwijs. Drie van hen zijn tevens schrijvers van enige bekendheid geworden. Ik denk o.a. aan mijn klasgenoot ds A. B. W. M. Kok en dr N. van der Laan. Maar nu met betrekking tot Evangelie en kerk? Hoe staat dat? Voor zover wij weten is er slechts één van onze klas op later leeftijd tot onker kelijkheid ook tot ongeloof? ver vallen. Wij spraken hem helaas nooit meer. 'n Beste, goedhartige jongen, uit 'n streng-orthodox Hervormd gezin. Hoewel wij jongens zeiden: dit is geen Christelijk gymnasium, maar één met en kele Christelijke uren, heeft bij mijn weten de school als zodanig hem geen kwaad ge daan. Wel goed. Alleen God weet het, hoe hij stierf. De anderen zijn, voorzover bekend, bij geloof en kerk gebleven, zoals ik reeds schreefvier hunner werden zelf predi kant. Het enige meisje, dat, zij het langs 'n omweg haar universitaire studie vol tooid, is thans op 63-jarige leeftijd bezig met haar proefschrift over psychiatrie. Voor evangelie en kerk hebben deze al len, ieder in eigen kring en naar eigen gaven, wel iets gedaan. Maar, zal iemand vragen, is dit nu vrucht van het Marnix-Gymnasium? Ik geloof, dat ik bij alle critiek op leraars en school, dit met 'n gedeeltelijk zekermag beantwoorden. Geen kerk, en zeker ook geen school beantwoordt aan het ideaal. Wie zal de zegen, die de gebrekkige kerk steeds nog verspreid, meten? Zo is het m.i. ook met het christelijk onderwijs. Er mogen leraars, ook soms leerlingen zijn geweest, die schaduwen wierpen in plaats van licht verspreiden, er zijn ook tal van docenten en leerlingen geweest, die tot blijvende zegen zijn geweest voor hun omgeving. Daarvan vertel ik weer bijzonder 'n volgend maal. 27 Nov. '53. D. J. C. Over het „sociale element" in de predi king waar het over ging in de „Raadhuis praat", U weet wel, zou ik geen woord meer gezegd hebben, als ik van de vrien delijke Hoofdredacteur niet een verzoek had gekregen, er nog even op terug te komen, naar aanleiding van een brief die er bij ingesloten was. Dat kan ik natuur lijk niet weigeren. Er liggen trouwens nog drie andere brieven voor mij over hetzelf de onderwerp. Ik zou nu kunnen schrij ven deze vier vliegen kan ik nu in èèn klap vangen, maar dit schrijf ik niet. Want de mogelijkheid is dan niet gering, dat er een vijfde brief volgt, van zo on geveer de volgende strekkinghoe durft U ons met vliegen vergelijken, die alleen maar goed zijn om gevangen en gedood te worden. Op dit niveau bewegen zich namelijk de meeste reacties in deze brie ven. De een zegt: de doorsnee-dominee is niet voor z'n taak berekend, want ge ziet hem nooit „in de krotten der paria's". Waar die te vinden zijn staat er helaas niet bij. Dezelfde schrijver geeft nog de „goedbedoelde raad", mijn „journalistieke arbeid maar te staken, en mij te wijden aan de sociaal-misdeelden". Een ander, die van oordeel is, dat ik op het hart getrapt heb van de vrienden der chr. vakbeweging, nodigt mij uit, alvorens te schrijven zoals ik deed, de garderobe van onze grote ar beidersgezinnen te komen bekijken. Het geen ik, onder ons gezegd en gezwegen, zo al eens heb mogen doen niet zonder

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1953 | | pagina 1