Met grote gebod Om de JEUGD Jeugdrubriek Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland ZEEUWSE KERKBODE NEGENDE JAARGANG No. 22 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds J. H. van Halsema, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 27 NOVEMBER 1953 Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. Onlangs werd in Den Haag de alge mene vergadering gehouden van de We reld-Veteranen-Federatie. Dit zijn de oud strijders uit de oorlog, die niet alleen hun herinneringen meedragen aan wat zij on dervonden en zagen, maar die ook in hun persoonlijk leven soms op 't ergst werden getroffen. Denkt U maar aan de foto van „de man met twee kunsthanden". Een dergelijk congres heeft zeker recht op de algemene belangstelling. Met het Koninklijke woord van onze Vorstin kwam de opening. Een edele oproep, om de haat als beweegreden uit de samenle ving weg te doen. Een opdracht, waar voor zeker meer nodig is, dan een mense lijke goede wil. Hier zal het wonder van het nieuwe leven moeten intreden. De gezindheid op dit congres blijkt wel uit het feit, dat men Duitse oorlogsvete ranen in deze Veteranen-gemeenschap wilde opnemen. Het woord, namens de Duitse delegatie toen gesproken, was nog wel een beetje typisch „Duits". Zij er kenden de heilige plicht om mede te hel pen, dat geslagen wonden werden geheeld. Verder een relaas over het groot getal getroffenen in Duitsland. Naar de verslagen te oordelen, ontbrak aan deze rede een bepaald element, dat er toch wel in geplaatst had kunnen wor den. Maar, goed. Daar was iets anders, dat niet zo spoe dig uit ons geheugen moet wegvloeien. Mr. W. C. J. van Lanschot, drager van de Militaire Willemsorde, bleek voorstan der te zijn van opname der Duitsers in de organisatie. Wanneer men nu hoort, wat hij zelf van de zijde der Duitsers heeft ondervonden, dan ligt in zijn optre den iets, dat ons allen stil moet maken. De heer v. Lanschot maakte verhoren mee, waarvan men nauwelijks kan begrij pen, dat een mens ze kan doorstaan. Daar na ging het van het ene concentratiekamp naar het andere. En, steeds was alles er op gericht, dat het voor deze mens on dragelijk zou worden. Denk U een vol strekt isolement, ruimte-gebrek en duisternis. Maandenlang achter elkaar.. Hoe is het mogelijk, dat „mensen" zulke methoden kunnen toepassen, terwijl daar eerst allerlei pijnigingen aan zijn vooraf gegaan. U wilt er wel goed om denken, dat hier niet boven staat„voor de jeugd". Dat is mijn rubriek niet, en bovendien heb ik daar geen verstand van. Rondom het opschrift „om de jeugd" bevindt zich een breder terrein, waar ik geen gevaar loop tegen anderen aan te botsen. En die armslag kan ik goed ge bruiken, nu ik iets zeggen moet over wat er zo „om de jeugd" gedaan wordt, of wat men althans méént dat er gedaan be hoort te worden. Daar gaan we dan. Het is al even geleden, dat er bijna geen stad of dorp in Nederland was, waar zich geen jeugdouderling een plaats in de Kerkeraad veroverd had. Het was meestal een jeugdige verschijning, in elk geval droeg hij als regel een pak, dat iets lichter van kleur was dan dat van de doorsnee ouderling. Als U daar zo eens kwam pre ken, dan kende U de jeugdouderling er zomaar uit, al was het alleen maar aan de manier waarop hij U de hand gaf, en de blik waarmee hij U aankeek, bij de begroeting van de kerkeraad voor de dienst. Daar zat iets in vanik zal je van morgen in de gaten houden, vader, of de preek behoorlijk op de jeugd is afgestemd. Dat was zijn domein, en op dat punt test te hij elke dominee. Dit instituut van jeugdouderling bestaat niet meer in de eerste glorie. Het zijn nog enkele achtergebleven ge bieden in ons kerkelijk Nederland, waar er nog iets van over is. Het zou begrijpelijk zijn, wanneer men, na zulke ervaringen, geen contact meer hebben kón met het volk, waaruit derge lijke booswichten zijn voortgekomen. Vermoedelijk zou niemand daarvan veel durven zeggen. Daarom temeer stemt het ons allen tot nadenken, dat bedoelde Mr. v. Lanschot tot een geheel tegenovergestelde houding kwam. Het wrede isolement, dat men hem aandeed, bracht hem tot diepe gedachten. Het besluit, dat toen bij hem rijpte, ge tuigt van een der grootste overwinningen, die in het menselijk leven kunnen behaald worden. N.l. om mede te werken, dat an deren op hun beurt niet meer zal worden aangedaan, wat hij zelf van mensen moest ondervinden. Tegenover de gemakkelijke weg, om vrede te hebbn met je vrienden, stelde hij als roeping, om vrede te sluiten met de vijanden. Hier moeten wij denken aan „het grote gebod", dat eens in het leven tot ons kwam. Uit de mond van Hem, Die als onschuldig Lam alles verdragen heeft, opdat Hij de rechtmatige toorn Gods te gen een diepschuldig geslacht zou dragen, tot eeuwige bevrijding van zondaren. Hij wees de weghebt uw vijanden lief, ze gent die u vervolgen, bidt voor degenen, die u geweld aandoen. Woorden, waarvan de ontzaggelijke inhoud ons maar al te licht ontgaat. Maar, in de uitspraak van Mr. v. Lan schot, en in de houding, door hem aan genomen, staat het heel concreet voor ons. Hier moet innerlijke worsteling geleid hebben tot zelfoverwinning. Als men zó afgronden moest doorkruipen, om daarna de samenleving weer in te gaan met het heilig voornemenarbeiden, opdat een volgend geslacht nooit zulk een vreselijk lot zal treffen. Wanneer dit mogelijk is, nadat men eerst zelf het ergste moest ondervinden, dan ligt hier iets in, dat ons in alle ver houdingen van het leven wat zegt. Het komt maar al te vaak voor, dat de theorie van de vergelding opgang doet, al wordt het niet gauw toegestemd. Er ko men dingen voor, die wij meemaken, die in vergelijking met het bovenvermelde leed nauwelijks mogen genoemd worden. Hoe diep voelen wij ons er door gekrenkt, Dat over de jeugdouderling. De speciale jeugdpredikant is er bij ons nooit zo erg ingegaan. Dat wil zeggen, dat we zo'n man apart daarvoor beriepen met vrijstelling van andere ambtelijke ar beid. Dat lag ons niet, evenmin als de speciale jeugddiensten. Er zijn er in an dere kerken, die om een lief ding wilden dat ze er weer af waren. Dat wil niet zeggen dat we er niet erg vóór zijn, dat er dominees zijn die zich in 't bijzonder met de jeugd bemoeien. In elke gemeente met meer dan één predi kant moet er eigenlijk één zijn, die de jeugd „trekt". Daar letten wij ook bij het beroepingswerk op. Kan hij met de jeugd omgaan? Dat is een belangrijke vraag, waar vooral die vele vaders en moeders bij geïnteresseerd zijn, die met de jeugd zelf niet kunnen omgaan. Deze jongens en meisjes zijn hun uit de hand gevallen, en nu moet er toch één zijn, die de taak van hen overneemt. Het zijn niet alleen deze ouders die hun gerechtvaardige wensen kenbaar maken, maar ook de jeugd zelf. Er zijn enkele eenvoudige regels te stel len waaraan deze dominee dient te beant woorden. Hij moet in de eerste plaats jong van jaren zijn. Men zou hiertegen kunnen in brengen, dat er mensen zijn, dus ook do minees, die nooit jong geweest zijn, en anderen die nooit oud worden, maar dat is een opmerking die geen hout snijdt, en U bewijst daarmee niet met uw tijd mee te kunnen. Hij moet persé een jongeling zijn. Dit laat zich ook goed verstaan. Het moge waar zijn dat iemand op oudere leeftijd, die zelf met horten en stoten een aantal kinderen heeft proberen en hoe moet dan het onrecht worden goed gemaakt. Men ziet splitsingen ko men, waarbij „partijen" rechts en links van elkaar wegzeilenzonder dat ze weer in eikaars buurt willen terecht ko men. Tot in de kerkelijke wereld en de kerkelijke verhoudingen gaat dat door. En het is verwonderlijk, hoe „welbe spraakt" men dan is, om het recht van zijn zaak te bepleiten, en hoe vernuftig in het opstellen van allerlei redenen, die uit eindelijk „slechts" ten doel hebben, om de opgeworpen barricaden in stand te hou den. Toch horen we elke Zondag de Wet, enzingen bij tijd en wijle Psalm 133.... Kan men werkelijk zéggen, dat al de preken, die in 's Heren Naam uitgaan, en al het Schriftonderzoek, waartoe wij ons zetten, brengen tot dergelijke medita tie, waaruit het besluit geboren wordt: wij zullen alles doen, opdat een volgend geslacht elkaar beter leert begrijpen, en leert samenleven en samenwerken Dan zou een volgende generatie winst hebben uit onze levenservaring, wanneer daaruit gerijpt te voorschijn kwam: de mens, die in Gods kracht zichzelf mocht overwinnen! Thans is het niet uitgeslo ten, dat ze eenmaal op onze dagen en ge dragingen zullen terugzien met een vra gende blik. Het grote gebod is wel tot ons gekomen. Het gaat open in de verkondiging van het Evangelie. Met het voorbeeld uit het leven, dat wij kregen, moet de diepe zin van Jezus' woord tot ons doordringen. Al die schrille klanken in de Christe lijke samenleving kunnen verdwijnen, en de fanfares over elkanders gebreken (waarbij als ondertoon klinkt, dat we ons zelf uitnemender achten), kunnen ophou den wanneer de roep uit het grote gebod tot zulke zelfinkeer bracht. Met een vergeten van wat achter is, zich uitstrekken naar wat voor ons ligt. Het nageslacht zal ons oordelen, in hoe ver wij bij dit grote gebod tot zulke prin cipiële zelfoverwinning kwamen, dat wij gingen worstelen en bidden, dat zij, die na pns komen, in een andere samenleving (ook kerkelijk!), mogen ademen. Misschien was het vruchtbaarder, dat wij ons allen hiermee bezig hielden, dan ons te werpen op allerlei problematiek. Want, het Woord des Heren vraagt om practische beleving. Opdat de levende kracht van het Woord in daden openbaar zal worden. C. St. op te voeden over wat ervaring beschikt, en geacht kan worden enigermate de jeugd te verstaan, maar volgens de nieuwste in zichten berust deze beschouwing op een vergissing. Er wordt in deze verouderde gedachtengang te weinig met het „exis tentiële" gerekend. Immers, de nauwelijks uit de kluiten gewassen dominee bestaat, existeert zelf mee als „jongere" en hij is daarom alleen reeds in staat de „nood dei- jongeren" te peilen. Wij moeten dus een jeugddominee hebben die geen grote kin deren heeft. Dat is duidelijk. Het is wel gewenst dat hij enige kleine kinderen heeft. Liefst nog een baby. Met zulke kleine kinderen kan je een aantal gekke dingen doen, bijvoorbeeld heel hard „boe" roepen, net of je een koe bent, of iets van dien aard. En een baby kan je met een rammelaar zoet houden. Nu, daar houden we van. Een jeugddomi nee die bij wijze van spreken met een aantal rammelaars de preekstoel op gaat, en die „begrip" heeft voor de jeugd door een aantal vreemde of spectaculaire din gen uit te halen, 't Komt er niet op aan, wat. Als het maar wat anders dan an ders is. Er zijn nog een paar belangrijke punt ten, waarop hij die als jeugdpredikant wenst te fungeren dient te letten. De ouderwetse, de jeugd negérende dominee schrijdt de preekstoel op. Een ander woord is daar niet voor. Maar de moderne jeugddominee doet het met twee treden minstens tegelijk. Boven aangeko men dient hij zich voor te nemen, zo spoedig mogelijk weer te verdwijnen. Wij houden van kortheid. Hij mag dan ook lang blijven staan, maar dan dient hij het vooraf te zeggen, dan vinden wij het niet erg meer. Voorts moet hij blijk geven goed op de hoogte te zijn met de literatuur. Ik bedoel niet de theologische. Dat is van weinig, of beter gezegd, van géén belang. Wil hij persé zich van z'n theo logische kant laten zien, dan moet hij Barth een paar maal noemen of Miskotte, maar vooral Kuyper, Bavinck of Berkouer niet. Maar het is veel beter heel de theo logie weg te laten. Zelfs staat het niet gek, af en toe eens z'n verachting te laten blijken voor dogma en exegese. Van de moderne belletrie en andere literatuur op dat niveau moet hij echter terdege op de hoogte zijn. Dat wil zeggenmen kan vol staan met het noemen van schrijver en titel. Een naam als Sartre bijvoorbeeld doet het heel goed, en het 25e uur slaat ook nog wel in, hoewel dat al wat minder wordt. Men kan ook met enig succes wat oudere schrijvers citeren, maar dan is het toch wenselijk bij het buitenland te blij ven, bij voorkeur in de Oslo-groep. Uw jeugdig gehoor moet voelen, dat U bij Kay Munk kind aan huis is, en het zal niet nalaten diepe indruk te maken, als U b.v. zegt„bij de voorbereiding van mijn preek moest ik onwillekeurig denken aan het bekende boek van Knut Iiamsun „het laatste hoofdstuk". Zo'n zin maakt een hele preek goed. In de eerste plaats omdat U sprak van het „bekende" boek van Knut Hamsun, want daarmee hebt U uw publiek geweldig in de hoogte gesto ken, door te veronderstellen dat de vol komen onbekende Knut ook hun bekend is. Daar smullen we van. In de tweede plaats hebt U niet nagelaten te zeggen, dat U bij de voorbereiding van uw preek „onwillekeurig" aan die mijnheer Ham- sum moest denken. U kwam dit citaat niet tegen doordat U in naarstige studie boek na boek uit uw kast haalde. Dat hoeft U niet te doen. U speelt met zulke citaten. U is zo belezen, dat alle „laatste hoofd stukken" en eerste hoofdstukken van elk willekeurig boek U zo maar te binnen schieten. Tenslotte moet de moderne jeugddomi nee niet al te bang wezen voor een beetje jargon. Er is een breed terrein van theo logisch jargon, en als U een paar maal de woordenexistentiëel, problematiek, cultuurcrisis, en „moderne mens" gebruikt hebt, is uw preek behoorlijk gestoffeerd. U kunt ook een populair jargon gebrui ken, en zo eens een keer zeggen: „nee, jongens en meisjes, dat is pet", maar dat hangt er heel erg van af, waar ge „op treedt". Sommige dingen kunnen hier mislukken en het daar geweldig doen. In elk geval hebt U op deze manier rammelaars gebruikt,' om de moderne jeugd, die nog niet aan de melk toe is, enige afleiding te bezorgen. Als er aan de tegenwoordige opleiding voor het ambt nog iets ontbreekt, dan zou het dit zijn, dat niet genoegzaam is nage gaan, of de aanstaande jeugddominee een voldoende aantal uren als baby-sitter heeft volgemaakt. H. V. OPIUM In vroeger dagen was er maar een klei ne categorie van mensen, die wist wat opium was. Dat waren dan allereerst de opiumschuivers, zoals ze heten. Wat dat schuiven er mee te maken heeft, weet ik niet precies. Ik heb zoiets n.l. nog nooit bij de hand gehad en weet niet beter of opiumschuivers roken uit een klein pijpje hun dure opiumtabak, en leggen daarmee over heel hun wereld een rookgordijn. Al les gaat er in hun gedachten anders uit zien dan het in werkelijkheid is. De mi- sere van elke dag verdwijnt in de nevelen en daarvoor in de plaats doemt een soort eiland der gelukzaligen op waar alle leed vergeten is, waar je niet hoeft te werken en niet hoeft te zweten en niet hoeft te schreien, maar waar je jezelf maar rustig laat meewiegen op de golven van de stroom der gelukzaligheid. In de handel heet de opium dus: een verdovingsmiddel. Een middel om de pijn-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1953 | | pagina 1