Tot ieder volk,
in zijn eigen taal
Open Ogen
Jftxelaria
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
ZEEUWSE KERKBODE
NEGENDE JAARGANG No. 21
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds J. H. van Halsema, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 20 NOVEMBER 1953
Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
De eerste kerkdienst, waarbij de Friese
taal gebruikt werd, is volgens de bladen
vorige Zondag in Leeuwarden gehouden.
Ds. C. v. d. Woude is in deze dienst
voorgegaan.
Van andere gemeenten lazen we ook
berichten, dat daar begonnen zal worden
met enkele kerkdiensten per jaar, in „de
taal van het eigen volk". Men kan zich
voorstellen, dat de voorstanders van de
Friese beweging hierover verblijd zullen
zijn. Wanneer zelfs in de openbare ere
dienst, waarvan we altijd gehoord hebben,
dat die voor allen toegankelijk moet zijn,
een aparte taal gebruikt wordt, dan blijkt
wel, welk een invloed deze taalontwikke
ling heeft gekregen.
Hierin zit voorzeker iets, dat in Fries
land „aanslaat". Wie de provincie van
nabij kent, weet, dat de dagelijkse om
gangstaal niet het Nederlands is. In de
conversatie is de Friese taal gebruikelijk.
Alleen in de gevallen van het gemengde
gezelschap gaat men over tot het Neder
lands. Dan kan men zich voorstellen, dat
een prediking in de taal, waarvan het volk
zich bedient, meer treft dan in een taal,
die min of meer als vreemd gevoeld wordt.
En het is best mogelijk, dat sommige Frie
zen hierdoor dieper getroffen worden.
Men kan het bezien vanuit het oogpunt:
tot ieder volk in zijn eigen taal. Zó wordt
de Bijbelse boodschap immers het best
„vertaald" voor de schare. Zo is het in
derdaad mogelijk, dat men in een bepaald
opzicht hierbij spreken kan van een ze
kere winst.
Toch is het opmerkelijk, in het verslag
dat „Trouw" geeft van de eerste dienst
in Leeuwarden, dat blijkbaar de opgeko
men gemeente er nog weinig op ingesteld
was. De enige, in de kerk aanwezige Frie
se Bijbel, was op de kansel. Voor de
Psalmen had men gezorgd voor gecyclos-
tyieerde briefjes, waarop ze te vinden wa
ren. Ook schijnt er lang geen algemene
instemming over het geval te zijn.
Als „buitenstaander" is de conclusie
dan toch zeker niet oppervlakkig, wanneer
men zegtin een bestaande behoefte werd
hierbij niet voorzien. De opgekomen ge
meente schijnt het meer als een apart ge
beuren, dan als een bevrijding te hebben
doorleefd.
Vanzelf, het is een eerste begin, en dat
zal op de duur wel anders worden. Maar,
dan mag de vraag wel worden overwogen
is er een dringende noodzaak, om dit op
gang te brengen?
Het is in het minste mijn bedoeling niet,
om mij in te laten met de zaak van de
taalbeweging. Wanneer echter de kerk in
haar openbare diensten er bij betrokken
wordt, dan liggen hier toch verschillende
vragen. Roept de gemeente in haar meer
derheid hierom, of.... willen de voor
standers der Friese beweging ook op ker
kelijk terrein deze invloed overbrengen
Indien dit laatste het geval zou zijn
(zo voorzichtig mogelijk worde hier de
uitdrukking gekozen), dan komt het heel
anders te liggen. En, dan is het niet on
mogelijk, dat een kerk zich hier op een
terrein gaat bewegen, waarvan de conse
quenties niet zijn te overzien.
Zelfs voor die bescheiden plaats, van
enkele diensten per jaar, heeft men moe
ten „werken". Is het dan toch zó, dat
het niet in „de gemeente in haar gehéél"
in dezelfde mate leeft, als bij de voor
standers der Friese beweging? Gaat men
dan op deze wijze de kerk niet dringen
in een richting, waar zij in meerderheid
eigenlijk niet naar vraagt?
Stel de mogelijkheidhet bevalt zó
goed, dat het smaakt naar meer. Zal men
daaraan tegemoet moeten komen Het ligt
toch eigenlijk in het geval opgesloten,
wanneer men tot het volk in eigen taal
wil komen. Anders heeft het niet zó veel
zin, om het bij een enkele keer te laten.
Er wordt nu al over gesproken, dat bij
een prettige samenwerking tussen Friezen
en niet-Friezen aan niemands rechten te
kort gedaan zal worden. Ik vind deze on
derscheiding op kerkelijk erf niet zo pret
tig. Gelovigen van verschillende stam wo
nen samen in het éne huis Gods, en ko
men samen om het éne Evangelie te ont
vangen, en samen God te dienen. Daartoe
nodigt en roept de kerk in al haar dien
sten. Nu ligt m.i. de moeilijkheid hierin,
dat men in bepaalde diensten, waarin niet
de taal van allen beluisterd wordt, som
mige mensen uitsluit.
In een grote gemeente kan men dan
verwijzen naar een ander kerkgebouw. In
kleinere gemeenten met één kerkgebouw,
ligt hier een groot bezwaar.
Zo liggen er ook moeilijkheden op het
gebied van het beroepingswerk. Men ge
voelt dat zelf ook wel. De argumentatie,
waarmee men toch verdedigt het beroe
pen van een predikant, die de Friese taal
machtig is, komt mij weinig overtuigend
voor. Of men het wil of niet, hier gaan
na verloop van tijd twee belangensferen
door elkaar heenlopen. De zaak der kerk
in de eerste plaats, en die der Friese be
weging vervolgens. Niemand kan van te
voren zeggen, of deze twee steeds zó pa
rallel zullen lopen, dat men van deze com
binatie alleen maar winst kan boeken. Het
kan evengoed anders, dat door deze zich
ontwikkelde beweging er een zekere uit
sluiting komt van anderen. Niemand zal
dit bedoelen; maar, wie zegt, dat het er
niet van komt Enis dan de bouw
der gemeenschap niet van hoger orde dan
het dienen ener taai-beweging? Als iets
dergelijks zich eens zou herhalen in een
andere provinciedan zouden de
moeilijkheden veel duidelijker voor ons
staan.
Door de gescheidenheid van de taal
komt er onwillekeurig iets meer afstand
van hen, die van een andere taal zijn. Op
internationale congressen voelt men dit
als een hinderpaal, dat is dit jaar in Mont-
pellier weer gebleken. We willen toch als
een klein land de eenheid zoveel mogelijk
voorstaan? En, als kerken spreekt deze
behoefte nog veel sterker. Flet is heerlijk,
om als Friezen en Groningers en Zeeu
wen, in enigheid des geloofs, in één taal
God te verheerlijken. Natuurlijk is men
het in Friesland hier volkomen mee eens.
Maar, dan mag men toch wel grote voor
zichtigheid betrachten, wanneer een open
bare eredienst aanleiding zou kunnen
worden, dat deze of gene de dienst voorbij
loopt, omdat het hem of haar niet aan
spreekt.
Deze dingen zijn toch wel de overwe
ging waard.
Vooral het verslag, na de eerste dienst
in Leeuwarden, doet deze vragen nog
meer op ons aankomen.
Met nadruk zeg ik nog eens, dat ik mij
totaal houd buiten de taai-aangelegenheid.
Het gaat hier om de eenheid der kerk, en
het optreden der kerk in haar publieke
eredienst; niet over diensten in besloten
kring, maar over het openbare optreden
der kerk, in het midden van de volks
samenleving. Als men kan zeggen, dat dit
in Friesland vereist, om in de Friese taal
die diensten te houdenmen doe het.
Het verslag van „Trouw" doet dit voor
mij op zijn minst twijfelachtig zijn. En.
is men hier niet zo van doordrongen, dan
stelle men het algemeen belang der kerk
toch boven alles. C. St.
Mamix-Gymnasium.
Ge kent wel de legende van de monnik,
die op 'n bloesemende ochtend het bos in
wandelde.
Alles en allen vergetend, drong hij
steeds dieper het woud binnen, toen plots
de zang van 'n onzichtbare vogel hem stil
deed staan.
Geboeid al meer verzonken luisterde
hij naar de toverklanken uit 't fijnste or
gel, dat God ooit schiep en vergat tijd
en klooster, totdat even onverwacht als
hij had ingezet, de verborgen zanger
zweeg, wellicht om 'n ogenblik adem te
scheppen. Opwakend als uit 'n diepe
droom, herinnerde hij zich het klooster
en keerde ijlings terug.
De avond viel.
De nacht kwam.
Eerst tegen de ochtend bereikte hij de
zoom van 't bos en herkende de con
touren van het klooster niet, dat voor hem
oprees.
Hoe was dat mogelijk?
De poort leek verplaatst.
Alle gebouwen veranderd, vergroot.
De portier, die op zijn bedeesd kloppen
opende, kende hij niet.
Binnengelaten zocht hij onder 't geklep
van 't Angelus zijn oude plaats in de ka
pel.
Doch ze was reeds bezet door 'n jon
gere.
Vreemd, verbaasd staarden allen hem
aan, als één die staarde. Nauw vond hij
aan de uiterste omtrek ver van 't hoog
altaar, onder 't orgel, nog 'n ledige plek,
vanwaar hij de grote schaar vóór hem
hóéveel groter dan de dag van giste
ren! waagde te overzien, niets begrij
pend: altemaal jonge, onbekende gestal
ten. Maar ook onder de alleroudsten in
de koorbanken herkende hij niet één en
kele zijner dagelijkse disgenoten. Als 'n
mens uit 'n andere wereld lag hij daar
geknield achter louter vreemden. En dat
in z'n eigen klooster?
Na de dienst bleef hij ootmoedig staan.
Zwijgend, verwonderd bezagen de an
deren hem passerend, tot de prior wéér
'n vreemde naar zijn naam vroeg.
Toen hij die noemde, schrok de overste
op: Adeodaat? Zo had de naam ge
luid van 'n monnik, die vandaag de dag
juist duizend jaar geleden het klooster
had verlaten om nooit weer te keren.
Iets van het gevoel, dat deze legenda
rische broeder moet hebben aangegrepen,
greep mij aan, toen ik vanmiddag na vijf
tig jaren als oudste oud-leerling van het
Rotterdamse Marnix-Gymnasium de
Prinsenkerk betrad en geen plaats vond
dan aan de uiterste rand.
Ondanks tweemaal schrijven, dat zoek
geraakt scheen, was op mij niet gerekend.
Achter enkel vreemden, enkel jongeren,
keek ik uit de verte van onder 't orgel
toe en herkende geen van mijn vieren
twintig klasgenoten van voor vijftig jaren
noch van de tien geslaagden voor het
eindexamen in 1909.
Of ik het feestelijk vond?
Eerder stil-makend.
Van mijn drie kinderen, die evenals hun
vader het voorrecht hadden dit gymnasi
um te bezoeken, vond ik er slechts één
vermeld en die nog foutief. De naam van
mijn oudste, lievelingsleerlinge van de
tweede rector, dr G. W. van Bleek, mijn
in Jezus ontslapen dochter Heieen, ont
brak temidden van haar vele lieve vrien
dinnen. Het deed mij zeer.
Feestelijk? Neen.
Eerst de volgende dag ontdekte ik twee
oudklasgenoten. Of liever ontdekten zij
mij. Wat was vooral dat intelligente meis
je van twaalf veranderd in die grijze doc
tores. Hoeveel kleiner leek zij dan toen
wij ongeveer even groot waren. Het
prachtig lang blond was veranderd in kort
grijs haar. Maar de vurige ogen dezelfde.
Doch waar waren de anderen?
De één rust sedert lang op de bodem
der zee. 'n Tweede verdronk bij het red
den van zijn kind in de Rijn. 'n Derde,
goedhartig als weinigen, stierf. Hoe?
'n Vierde ging onder in 'n zee van leed.
'n Vijfde.En de anderen, leefden zij
Waar bleven zij
Toch kwam er iets goeds, iets eigens,
met die twee, die lief en leed van de aller
eerste gymnasiumklas jaren lang met mij
deeldenhet herdenken, het herleven van
het goede verleden. Temidden van al die
honderden de enige gelijken, die elkander
verstonden, die hetzelfde hadden beleefd
en sedert dertig, veertig jaren elkaar niet
hadden ontmoet.
Dikwijls vraagt men naar de vrucht van
christelijk onderwijs. Vaak blijft het ant
woord vaag.
Ik heb die twee jubileumdagen midden
onder het feestgedruis bepeinsd wat dit
christelijk gymnasium mij heeft gegeven.
Misschien dat ik 'n volgend maal daar
van vertel.
Ik zag het concreet.
R'dam, 12 en 13 Nov. '53. D. J. C.
Wie in deze dagen de omgeving van
Hattem doorkruist, wandelt door lanen
van goud. Er hangt goud aan de bomen,
en er ligt goud voor je voeten, en als de
late herfstzon er door heen speelt, kan
men zich in een sprookjesland wanen.
Vanuit mijn studeerkamer wordt m'n oog
geboeid door een weelde van kleuren van
af het lichtgroen van de ceder tot het
vlammend rood der cotoniasters. Daar
doorheen het pastél van nog wat late kas
tanjes en iepen. Wie dichterlijk aangelegd
is, zal daar zó maar een vers over schrij
ven. Ik kan dat niet; het nuchtere proza
ligt me nu eenmaal beter dan klankvolle
poëzie. Maar mooi is het, daar gaat niets
van af, en het schijnt of de uitzonderlijk
mooie en rustige herfst nog iets wil goed
maken, waar de wat kille zomer in tekort
schoot. Dat woordje „iets" past hier
eigenlijk niet. Dat is wel wat kleinerend
gezegd. Want de weelde van kleuren en
tinten is zó overvloedig, dat twee ogen te
weinig zijn om alles te verwerken. Maar
God heeft er natuurlijk rekening mee ge
houden, dat er veel meer mensen in Zijn
schepping ronddwalen, en ieder van hen
heeft twee ogen, om de tintelingen van de
herfstpracht te bezien en te bewonderen,
en zo kunnen we elkaar hier helpen, dat
niet één alleen onder de overvloed bedol
ven wordt, maar dat ieder een stukje
weelde voor z'n rekening neemt, en een
stuk wonder indrinkt, „opdat u niets ver
loren ga". Want God strooit wel met mil
de hand Zijn wonderen uit, maar aan de
andere kant is Hij er ook weer uitermate
zuinig meede overgeschoten brokken
van de vermenigvuldigde broden moesten
óók een bestemming hebben. God doet
niets doelloos en niets zinloos
Het is wel heel merkwaardig, dat de
mensen die hier geboren en getogen zijn,
en dagelijks dit stukje Nederlands para
dijs doorwandelen, van de schoonheid er
van nauwelijks meer iets ontwaren. Zij
zeggen dat dan ook eerlijk: wij zien dat
niet meer. Dit kan dus blijkbaar, dat men
aan het wonder gewend raakt. Dat men
immuun wordt voor het ontzaglijke en
ontzagwekkende. Men' moet vreemdeling
zijn schijnt het, om de rijkdom te genie
ten, en onder het imposante niet onbe
roerd te blijven. Er komen dan ook gas
ten en touristen genoeg. Die het weekend
besteden om in al dat goud te zwelgen.
Ze weten wel dat voor dit goud niets te
kopen is, en dat men het niet meenemen
kan, maar ze hebben er even van genoten
en iets van het weelderige geproefd. Men
is geneigd, de gewenners aan al dit schoon
te verwijten, dat ze geen uitbuiters zijn.
InderdaadMen moet vaker het „uitbui
ten" tegengaan dan aanmoedigen. Voor
het laatste is hier reden. Mensen geniet
toch eens van wat je hebt! Wij willen al
tijd genieten van wat we niet hebbenof
van wat we niet mogen hebben. Hier is
nu eens gelegenheid om volop en voluit
te zwelgen in de heerlijkheden, zonder dat
het je iets kost en zonder dat je anderen
er mee te kort doet. Ik ben geneigd, deze
lieden eens door elkaar te rammelen. Tot
hen te zeggen: gaat u eens mee naar het
(nog steeds) boomloze Walcheren. Komt
u eens kijken naar de verwoeste boom
gaarden rondom Kruiningen. Laat uw oog
eens gaan over de troosteloze steppen van
Schouwen-Duiveland„Het is ongelijk
verdeeld in de wereld", zeggen we dan,
en we bedoelen daarmee te zeggen: hij
krijgt alles, en ik heb niets
Hier is het nu precies andersom: hij
heeft niets, en u hebt alles. God strooide
met kwistige hand goud en brocaat en
juwelen voor uw voeten, terwijl een ander
in de grauwe modder ploetert, en u weet