De hantering der BELIJDENIS Jeugdrubriek Rammelen met de SLEUTELBOS maal betrouwbaar meer acht, staat de priester sterk met de ruggesteun van de kerk aller eeuwen, die in de meeste kwes ties 'n uitspraak gereed heeft, die hij slechts in naam van Christus heeft door te geven en zij werkt De predikant heeft het reeds daarom dus moeilijker, omdat 's Zondags wel de z.g. sleutelmacht wordt gepreekt, tenmin ste waar de Heidelberger nog in ere is. Wordt echter door alle predikanten en kerkgangers aan de effectieve kracht van die aan de kerk toebetrouwde sleutelmacht nog gelóófd voor het heden Ik vrees. Wel heeft men in Protestantse kring zo in het algemeen het gevoel, dat er „on der de prediking nog 'n zegen kan wor den genoten". Vooral bij die of die be paalde dominee Maar met Paulus beseffen, dat het evangelie 'n kracht Gods tot zaligheid IS overal en altijd? En dat die reddende kracht zéker niet in minder mate van die blijde boodschap uitgaat in het persoonlijk verkeer tussen herder en gemeentelid? Men maakt er althans dat is de al gemene klacht sporadisch gebruik van. Terwijl de gang naar de biechtvader bij Rome nog steeds bij duizenden uit ge woonte wordt volbracht, blijft de Protes tant uit gewoonte, uit verkeerde gewoonte ver van zijn herder. De herder loopt hèm Nog niet zo lang geleden heb ik in dit blad iets geschreven over het sollen met de Kerk. Het ging over de meer en meer gebruikelijke weg om het „verwisselen van Kerk" ter wille van een verloving of huwelijk. Er zijn, om een dergelijke ge wichtige verbintenis te sluiten, veel din gen waar je nooit overheen komt. Als de jongen een slome duikelaar is, of een baan heeft waardoor armoe troef wordt, zegt het meisje: nee, dié moet ik niet. En omgekeerd kunnen er voor die jongen onoverkomelijke hinderpalen ko men. Maar over de kwestie van de Kerk kom je altijd heen. Daar draai je je hand niet voor om. Jij gaat met hem „over", of hij gaat met jou over, dat hangt van verschillende omstandigheden af, maar in elk geval kun je daar niet te veel drukte over maken. Tenslotte maakt de Kerk je ook niet zalig, en het zal je niet gevraagd worden enzovoort.u kent de rest. Wij hebben dit bedrijf een sollen met de Kerk genoemd, en waagden het te be weren, dat voor dezulken geldt het woord van Christus: Wie vader of moeder (of immers wel na. En de Protestant voelt zich op eigen erf wel zo sterk en veilig. Hij vindt de gang naar de pastorie niet voor 'n visite of babbeltje misschien zó ongewoon, zó „raar", dat hij zelfs in geval van werkelijk geestelijke nood er maar heel moeilijk toe kan komen. Dat is het wat ook de „Schriftuurlijke" Protestant weer moet leren gelóven, dat de kerk (niet zijn kerk, maar Christus' kerk) nog altijd de macht heeft om ieder boetvaardige de zonden te vergeven, nu, éven goed als in de dagen van Petrus en Paulus. Gelóven, dat die heilzame macht ondervonden wordt overal waar belasten en beladenen tot Jezus komen, door zich te wenden tot de herders, die Jezus zélf daartoe o.m. gegeven heeft. Dit is niet Rooms, maar Bijbels! Tot dit vertrouwen moeten de kinderen van huis uit worden opgevoed. Ze moeten niet slechts zo vroeg en ge regeld mogelijk in contact met hun herder komen op catechisatie. Ze moeten van jongsaf thuis horen en merken, dat ieder, niet met zijn klets praatjes, maar met zijn nood zich tot de van God gegeven herder wenden mag. en moet. Moet? D. J. C. N.B. Ik ontving enkele vriendelijke brieven. Dank daarvoor. Ik zal zien wat ik er mee doe. verloofde) lief heeft boven Mij, is Mijns niet waardig Daar is reactie op gekomen. We hadden dat wel verwacht, en er in zekere zin óp gewacht. Die reactie komt hierop neer, dat wij, door dit zo te zeggen, feitelijk de Kerk vereenzelvigen met Jezus, en dat dit net zo erg is als de Maria-verering in de Roomse Kerk. Een soort Protestantse Maria (Kerk)verering dus. Er stond in de brief oorspronkelijkhet is haast net zo erg als de Maria-verering, maar 't woordje „haast" is doorgeschrapt. Dusnet zo erg Er staat verder nog bij, dat het veel lijkt op een banvloek uit de Roomse Kerk en het rammelen met de sleutelbos van het Hemelrijk. Nu, hierover zou ik dan graag een paar woorden in alle bescheidenheid willen zeggen. In de eerste plaats schijnt die „sleutel bos" ons huidige Gereformeerde kerkvolk nogal dwars te zitten. Onze Catechismus wijdt nog wel steeds een Zondags-afdeling aan de twee sleute len des hemelrijks (een „bos" is het dus niet bepaald) maar zodra iemand die sleutelen ook eens wil gebruiken, of er althans op wijst, dat ze eventueel gebruikt zouden kunnen worden, zegt men: man, hou opDit is volkomen uit de tijd. Sleu tels horen in een gevangenis thuis (en zelfs daar niet meer) maar in geen geval in de Kerk. Het allerergste wat een do minee tegenwoordig kan doen is reppen van de censuur, en van de sleutels waar mee het Koninkrijk kan worden toege sloten. Deze man „rammelt". Hij begrijpt van het pastoraat niets. Hij is niet lief. Nu neem ik het natuurlijk niet op voor het „rammelen" met de sleutels. Dat moet men nooit doen. Dat irriteert. Daar zijn sleutels trouwens ook niet voor. Maar we zijn er wel vóór, dat sleutels gebruikt worden. Voor het doel waarvoor ze be stemd zijn. Daar zal niemand wat op te gen hebben. En daarom maakt dat argu ment van de sleutelbos nooit zoveel indruk op ons. Waar we wel diep van onder de indruk zijn is dit, dat men tegenwoordig zo gauw boos wordt, als er maar van het bestaan van de „sleutels" gekikt wordt. Een heel andere vraag is deze: Hoe staat dat met de vereenzelviging van Jezus en de Kerk? Kan men eerlijk volhouden dat voor iemand die zo gemakkelijk van Kerk ver wisselt, het woord geldt dat hij (of zij) dus een verloofde, man of vrouw lief heeft boven de Here Jezus? Men kan toch de Here Jezus even goed blijven liefhebben in die andere Kerk? Ik cursiveerde expres het woord „blij ven". Blijven liefhebben veronderstelt dat er liefde aanwezig is, dat men dus reeds be gon lief te hebben, en die liefde nu voort zet. £)e vraag die ik nu graag beantwoord wil zien is deze, of deze liefde tot de Plere Jezus inderdaad aanwezig geacht kan worden bij de Kerkscharrelaars van wie boven sprake was. Want over hén ging het. Die even makkelijk kerkje-verwisse len als de kinderen boompje-verwisselen. Zo'n spelletje dus. Nu moeten wij hierin wel erg voorzich tig zijn. Over het hart oordelen kan niemand. Ik wens dus alle mensen, die hun lcerk- spelletje spelen, en er helemaal geen been in zien van Kerk-jasje te veranderen al het beste toe. Maar ik zet wel enige vraagtekens. Heel wat vraagtekens zelfs. Als het over de „Kerk" gaat, dan be ginnen tegenwoordig heel wat mensen te meesmuilen. De papieren van de Kerk staan niet bijster hoog. Het is de Kerk dit en de Kerk dat, en de Kerk nog wat an ders, en die Kerk maakt je niet zalig en zo. Dit kan allemaal waar zijn, maar het is niet minder waar, dat de Kerk nog altijd openbaring is van „het lichaam van Christus". Deze uitdrukking is niet „hoog moedig", zoals iemand mij tegenwierp, maar zuiver Bijbels. De Kerk is het schoonste en liefste bezit van Christus. Voor de Kerk heeft Hij Zijn bloed ge geven. Dat dus allereerst.' Nu moet in de tweede plaats de liefde tot Christus toch ergens in uitkomen. Liefde is geen droom, geen romantiek, geen luchtbel, geen mooi woord, geen schimmenspel. Liefde is altijd de daad, meestal offer, in elk geval iets heel werkelijks en tast baars. Als iemand mij nu vraagt, waarin de liefde tot Christus het allermeest moet uitkomen, waarin die liefde tot Hem vlees en bloed moet krijgen, dan antwoord ik heel rustig: in de liefde tot de Kerk, die Zijn lichaam is. Dat is ook even Bijbels. In Psalm 16 wordt in één adem de liefde tot God en de liefde „tot alle hei ligen" besproken. (Men raadplege de Nieuwe Vertaling hierbij.) Als de liefde tot de Kerk niet aanwezig is, moet de liefde tot Christus, de Koning der Kerk op z'n minst dubieus worden gesteld. En een spelen met de Kerk kan ik geen liefde noemen. Een man die met een vrouw een spel letje speelt, doet het tegendeel van haar liefhebben. Wij zijn dus allerminst bezig met de Kerk klakkeloos te vereenzelvigen met Jezus, als wij zeggenWie vader of moe der liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig, is een woord dat ieder zich moet aantrekken, die het met de Kerk van Christus op aarde niet al te nauw neemt. En dan wil ik tenslotte over dat „ver eenzelvigen" ook nog wel iets zeggen. Dat behoeven wij niet te doen, maar we zullen wel met grote ernst en aandacht moeten luisteren, wat de Here Jezus Zelf zegt over de nauwe band die er bestaat tussen Hem en de Kerk. Ik denk aan twee uitspraken van de Heiland. „Voorzover gij dit aan een van Mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij dit Mij gedaan." Vervolgens „Wie u ontvangt, die ontvangt Mij." Het kan mij niet schelen, of men dit „vereenzelvigen" noemt, of een andere naam geeft. Zulke uitspraken geven in elk geval te denken, en men doet goed, er eens over na te denken. Als men dan maar tot de conclusie komt, dat het liefhebben van Christus niet te rijmen is met het nonchalant omgaan met de Kerk. Wie het laatste doet, vergist zich in het eerste. H. V. Dit onderwerp hangt ten nauwste sa men met hetgeen we een vorig maal be handelden, toen de kwestie van het gezag der belijdenis ter sprake kwam. De om gang met de belijdenis is een probleem apart. Laat ons maar eerlijk erkennen, dat dat in de kerkelijke praktijk nogal wat haken en ogen heeft. Bij alle liefde voor Schrift en belijde nis, komt er bij het zich beroepen op de belijdenis èn bij de zgn. „handhaving" van de belijdenis nogal wat ongeestelijk, vleselijk gedoe naar voren. Men geeft vaak blijk, dat men in het geheel niet beseft met wat voor kostbaar „materiaal" men eigenlijk omgaat. Met de geloofs-schat van de kerk der eeuwen. Men brengt de belijdenis vaak als een wapen in het geweer om zijn tegenstander verdacht te maken of uit te rangeren. De „handhaving" van de belijdenis komt dan in feite neer op zélf handhaving. Dat is voor het kerkelijk leven funest. Het woord „hantering" boven dit arti kel is dan ook niet het woord, dat ik voor de omvang met de belijdenis het liefst gebruiken zou. Maar ik koos het, om de lezer opmerk zaam te maken op een zeer hardnekkig kwaaddat men de belijdenis „gebruikt", tegen haar eigen aard in, als een machts middel. Zoals de wegwerker zijn koevoet heeft om zwaar materiaal te verrollen, zo heb ben velen in hun belijdenis een soort dom mekracht om kerkelijke moeilijkheden de baas te worden. Men spant eenvoudig de belijdenis er voor en brokken of geen brokken, dat doet minder terzake maar men komt zijn kerkelijke moeilijkheden te boven. De belijdenis is nu eenmaal de uni forme pasvorm, waaraan elke gelovige in een bepaalde kerkelijke gemeenschap be antwoorden moet. Dat men zo een confectie-christendom kweekt, wordt op de koop toegenomen. Natuurlijk zijn we het er allen over eens, dat wij, wanneer wij als kerk een belijdenis hébben, deze ook zullen moeten handhaven. Dat zal zelfs naar twee zijden nodig zijn. Naar binnen en naar buiten. Naar de zijde van de wereld èn naar de kant van de eigen geloofsgenoten. Alleen, dit mag ons niet ontgaan: de belijdenis behoort gehandhaafd te worden naar haar eigen aard. Als geloofs-symbool der gehele gemeente. Niet als machtsmiddel. De belijdenis mag nooit het Procrustus- bed worden, waarop de individuele gelo vigen voor de geloofsgemeenschap pas klaar gemaakt worden, bijgerekt of inge kort naar behoefte, om zo te komen tot een geüniformeerd christendom. Zó wil de belijdenis zeer beslist niet worden gehanteerd! De omgang met de belijdenis welke laatste alléén zin heeft als verwijzing naar de Schriftenis een zaak van geloof en liefde en gebed. En dat wordt, zowel in de scherpe anti these tot het ongeloof, alsook in de onder linge kerkelijke twisten en conflicten, in de hitte van de strijd te vaak vergeten. T.a.v. de afvallige wereld is de belijde nis een apologie onder tranen, een bewo gen getuigenis, een bidden, alsof God door ons bade: Laat U met God verzoenen. Als dit tegenover de wereld de grondtoon van ons belijden is, en de liefde van Chris tus ons werkelijk dringt, dan kan de be lijdenis niet meer als een mortier op het hart van de „wereld" gericht worden. Voorlopig hebben wij de wereld niet te óórdelen, maar zullen wij in ons belijden tegenover haar het woord van de Heiland honoreren: God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. En als wij naar binnen de belijdenis „handhaven", dan moeten wij ons steeds bewust zijn, dat het hier om ons gemeen schappelijk gelóófsbezit gaat. Alleen als de liefde de gemeenschap der heiligen doorgloeit, kan de belijdenis naar eigen aard fungeren, als gezamenlijke geloofsuiting, wat de hoofdzaken van ons geloof betreft. Er moet een grote speelruimte blijven voor individuele verschillen in zienswijs en opvatting. De belijdenis is er niet om het geloof der gemeente kleurloos en een vormig te maken. Zij wil niet als scha- bloon worden gebruikt. Maar zij moet blijven het trefpunt der gelovigen, waar ze elkaar in de hoofdzaken vinden en vatshouden en tot een gemeenschappelijk getuigenis komen in de wereld. Dat wil dus zeggen, dat men de belijde nis der kerk denatureert, haar natuur ge weld aandoet, wanneer men haar gebruikt als rechtsregel, in de zin waarin de rech ter zich op art. zoveel van het wetboek van strafrecht beroept, om een misdadiger zijn gerechte straf te kunnen toedienen. De belijdenis der kerk ligt niet in de juridische sfeer, maar in de sfeer des ge- lóófs. En niet zij is de norm voor ons geloof, maar zij is slechts uiting van ons geloof, voorzover het zijn eenheid tot uit drukking kan brengen. Norm voor ons geloof is alleen de Heilige Schrift. Wil dat nu zeggen, dat afwijking van de belijdenis en-baggatèl moet worden genomen en dat men daar maar geen ge volgen aan verbinden moet? Natuurlijk is dat de bedoeling niét. Het wil alleen zeggen, dat men de be lijdenis naar haar eigen aard moet laten fungeren en dat men óók bij haar hand having, die eigen aard steeds in rekening brengen moet. Men moet niet onmiddel lijk bij elk nieuw geluid, dat men hoort, ten ketterjacht verzamelen-blazen. Een nieuw geluid kan ook een nieuwe lente inluiden! De trouw aan de belijdenis moet niet krampachtig, maar elastisch zijn. Elastisch door de liefde, die ook met afwijkende broeders vele mijlen gaat. Want de belijdenis is niet een draaiende schijf, waarop de gelovigen uit elkaar ge jaagd worden, een soort centrifuge. Haar zin is niet om te verstrooien, maar om in geloof en liefde samen te binden. Het is merkwaardig, dat wij in de re cente kerkelijke conflicten, in en buiten ons Gereformeerd kerkelijk leven, telkens weer een manco aan liefde moesten con stateren. De grondfout was telkens weer deze, dat de liefde heeft gefaald. Daarom kón men elkaar niet vasthou den. Men kón elkaar niet overtuigen en men wilde zich dikwijls niet laten over tuigen. Zo kon het gebeuren, dat de belijdenis, door de wijze van haar „hantering", bei derzijds, in plaats van saam te binden, een factor tot verstrooiing werd. In owtrouw aan de liefde, kan de „trouw" aan de belijdenis slechts dodelijk zijn. Bij ware trouw aan de belijdenis is de liefde „inclusief". Ontbreekt de liefde, dan wordt haar handhaving zowel als haar bestrijding zèlf-handhaving, waarin het „vlees" krijg voert tegen de „geest". Alzo bedroeft men de Heilige Geest. A. V. DE DAG VAN DE JEUGD EN VAN DE OUDERS. Zo heet het nu wel niet precies, maar in de tweede helft van September is er dan toch een week van de jeugd, ofvoor de jeugd, ofover de jeugd, in elk geval is het de bedoeling, dat de jonge mensen dan eens in het centrum van de aandacht komen te staan. Goed luisteren, wat er eigenlijk mee bedoeld wordt. Niet zoiets als de „Moe derdag", die eens per jaar gehouden wordt voor de moeders. Helaas niet ten bate van de moeders, want hun arme portemonnaie lijdt schade. De baten gaan naar de win kelier. En moeder maar doen alsof ze blij

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1953 | | pagina 2