jVxelaria
MORSEN MET HET LEVEN
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
OVERHEIDSROEPING
in ARMENZORG
ZEEUWSE KERKBODE
NEGENDE JAARGANG No. 12
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds J. H. van Halsema, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 18 SEPTEMBER 1953
Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
Over dit onderwerp is een brochure
verschenen van Dr A. Notenboom, uit
gegeven bij N.V. J. H. Kok, Kampen.
Daar is al het een en ander over te
doen geweest. Veel blijken van instem
ming schijnt de schrijver niet ontvangen
te hebben. Wanneer we de inhoud der
brochure nagaan, is dat wel te begrijpen.
Het komt voor een deel hierop neer, dat
de Overheid een roeping heeft tot arm
verzorging, en dat de onderdaan recht
heeft op deze verzorging.
Indien dit zo is, komt de kwestie van
de diaconale verzorging anders te staan.
Deze wordt dan niet meer in de eerste
plaats gesteld. Het diaconale leven zal zich
tot andere taken richten, de kwestie der
armverzorging valt dan in hoofdzaak bin
nen het kader van de verhouding: over-
heid-onderdaan.
Het is niet onmogelijk, dat Dr Noten
boom sterk gedrongen wordt door de
practische overweging, dat het, met name
in de grote kerken, onmogelijk wordt, dat
de gemeente aan de eis tot verzorging der
armen voldoet. Maar, zijn brochure is
toch zó ingericht, dat hij zich principiëel
voorstander betoont van overheidsbemoei
ing in de kwestie voor voorziening in de
nooddruft, en van de plicht der overheid
uitgaat om te zorgen, dat elke onderdaan
een bestaan ontvangt, de mens waardig.
Nu is het niet mijn bedoeling, om dit
vraagstuk breed te behandelen. Wel wil
ik even opmerken, dat de gronden, waar
van Dr Notenboom uitgaat, niet erg deug
delijk zijn.
Hij ontleent een en ander aan het Oude
Testament, en wijst op de armenwet, wel
ke de overheid op Gods bevel had uit te
voeren. Hield zij zich daaraan, dan deed
zij als overheid wat recht was in de ogen
des Heren.
Nu was het toch niet overbodig ge
weest, om bij het spreken over de over
heid in Israël de gedachte van de theo
cratie beter in 't oog te houden, dan in
deze brochure gebeurt. Hoe kan men hier
spreken van scheiding tussen overheid en
kerk, natie en kerk? Als Mozes zorgt
voor de bouw van de tabernakel, wat is
dat dan Als Salomo zorgt voor de tem
pelbouw, is dat overheidsdienst aan de
kerk? Als Jozia zijn reformatie doorzet,
treedt dan de overheid op het terrein van
de kerk? Men moet er toch aan denken,
dat in de onderlinge verhouding van de
drie ambten onder Israël de idee van de
theocratische staat moest worden doorge
voerd. Daarom moet men met de moderne
begrippen van staat en kerk wel zeer
voorzichtig omgaan, wanneer men het ter
rein van Israël betreedt. Want, in de be
tekenis van vandaag hebben die destijds
niet bestaan.Zelfs bij de volkeren der
oudheid, buiten het heilige terrein van
Gods Verbond, had men het samenvallen
van de religieuze èn de staatkundige ge
dachte.
Vanuit de theocratie naar de nieuwere
gedachte over de staat zal het heel moei
lijk blijven, om lijnen te trekken. Ook al
wil men zeggen, dat in de wetgeving van
Mozes de beginselen liggen, die ook in
het staatsleven om toepassing vragen.
Het is niet de bedoeling, om aanmer
king te maken op de stelling, dat er van
overheidswege een taak is ten opzichte der
armen. Maar een redenering vanuit de
theocratie zal altijd vast lopen, wijl men
de onderscheiding van kerk en staat in
de theocratie niet maken kan, gelijk in
onze huidige verhoudingen het geval is.
Evenzo lijkt me zeer aanvechtbaar, wat
Dr Notenboom wil afleiden uit Rom. 13
en in verband daarmee uit 1 Tim. 2, met
betrekking tot de overheidstaak. Paulus
roept hier om erkenning van het over-
htidsgezag, en wijst op de taak der over
heid met betrekking tot de goeden en de
kwaden, op de zwaardmacht der overheid.
Dit alles raakt wel de regering van een
volk, de bestraffing van het kwaad, de
Jiandhaving der ordelijke samenleving
maar hoe men deze Schriftgedeelten wil
toepassen op een overheidsbemoeiing, ten
einde voor allen een menswaardig bestaan
te scheppen en te bewaren, ontgaat mij
ten enenmale. Op die manier laat men de
Schrift dingen zeggen, die er in werke
lijkheid niet staan.
Het gaat dan ook niet op, om de be
wering „de kerk moet het doen, de kerk
boven de staat", voor te stellen als een
leuze, die zou herinneren aan Rome. De
fundering van de armverzorging door de
kerk, krachtens de priesterlijke dienst,
heeft met een Roomse opvatting niets te
maken. Waar nog bijkomt, dat Rome in
de practijk voor de armenzorg zelfs zeer
gemakkelijk van de overheidszorg gebruik
schijnt te maken.
Al evnmin is het goed, om de gave via
de overheid, en de diaconale verzorging
min of meer naast elkaar te plaatsen, als
waren dat gelijksoortige grootheden. Al
tijd zal aan de overheidszorg het karakter
ontbreken, dat de diaconale hulp ken
merkt, n.l. de priesterlijke dienst des He
ren. Christus vraagt de gave van de ge
meente, en de ambtsdrager des Heren
brengt de gave in Zijn Naam. Op blz. 7
wekt Dr Notenboom de indruk, of de
gave, via de overheidsambtenaar, toch
eigenlijk steun van Christus Zelf is. Hier
is de onderscheiding tussen overheidszorg
èn priesterlijke dienst in de kerk toch wel
geheel uit het oog verloren. Men kan dit
niet goed maken, door allerlei andere ta
ken aan de diaconie te wijzen, zoals de
brochure verder doet. Taken, die op zich
zelf goed zijn, en waar de diaconie zeker
bemoeienis mee heeft. Maar, het bezwaar
blijft toch, dat hier in principe het onder
scheiden karakter van overheidsbemoeiing
en dienende liefde om Christus' wil, niet
in het oog wordt gehouden. Hoe men
verder wil oordelen over de roeping der
overheid inzake armenzorg, altijd zal toch
het grote onderscheid duidelijk moeten
zijn. Als deze dienende liefde van Chris
tus in de gemeente schade lijdt, dan zal
het leven der kerk daardoor inboeten aan
kracht.
Wordt deze taak goed gezien, dat wij
in de dienst der barmhartigheid de Here
dienen, en dat Christus door Zijn gemeen
te Zijn kracht tot het zwakke en behoef
tige doet komen, dan zal het wonder van
de kerk verrassend zijn.
Daarom had de brochure ook niet moe
ten aanvangen met deze woorden„de
„toestand is op het ogenblik zó, dat vele
„kerkleden weinig of niets kunnen bijdra-
„gen voor de diaconale kas, zij zitten zelf
erg krap".
Wanneer we denken aan wat er bijeen
gebracht na de Februari-ramp, dan blijft
van deze opmerking niet veel over. Wan
neer we horen, wat de opbrengst is van
collecten, als de diakenen ergens om bij
zondere hulp vragen, dan zijn daar veel
verrassingen bij. Deze diaconale hulpver
lening zal nog veel heerlijker kunnen
plaats hebben, als de kerken spoedig over
gaan tot het van toepassing brengen, wat
op de Synode te Rotterdam werd beslo
ten, n.l. de onderlinge regeling en samen
werking der kerken van de diaconale ver
zorging. Daar ligt de weg, die wij op
moeten, veel meer dan in de richting,
waarin deze brochure wijst.
Een opmerking over het percentage in
komens boven de 10.000,onder de
Gereformeerden, waarvan de gelden dan
moeten verwacht worden, tezamen met de
nog meer bevoorrechten, heeft geen zin.
Er zijn zeker voorbeelden, dat broeders
en zusters, rijk in goederen, met milde
hand bijdragen. Maar, de voorbeelden zijn
er evenzeer, dat gemeenten, waar derge
lijke „zwaarwichtigen" niet gevonden
werden, toch haar roeping van Christus-
wege hebben betracht.
Het inzicht in de priesterlijke dienst,
en de kracht van het geloof, hebben hier
groter waarde, dan de omvang van het
e.v. kapitaal.
De brochure behandelt zeker een be
langrijk onderwerp. Maar, men kan zich
na lezing afvragen, of zij ons eigenlijk
één stap verder brengt, of een inzicht bij
brengt, dat wij nog niet hadden. Het punt
in kwestie wordt op deze manier niet juist
gesteld, en daardoor zal de invloed er van
niet bijster groot zijn. C. St.
'n Fijn mens ontviel ons.
„Maandag 19 Oct. hoop ik D.V.
naar Axel te komen", had dr J. A. Neder-
bragt mij niet lang geleden uit Voorburg
met vaste hand nog geschreven.
Hoe vlaste ik op het herzien!
Ik vouw het „Zeeuwsch Dagblad" van
8 Sept. open en schrik: Dr J. A. Neder-
bragt overleden
Met dikke letters stond het er afge
drukt.
Ge kunt u de ontroering voorstellen, die
mij plots aangreep. Van ongesteldheid had
ik niets vernomen. En eensklapsdie on
verbiddelijke streep door alle menselijke
berekening.
Deo Volente Hij had het er niet
maar uit dode gewoonte, gedachteloos tus
sen gevoegd.
Het stond er integendeel het valt
mij nu op zoals ik het hierboven weer
geef, geklemd tussen twee diep in 't brief
papier ingedrukte gedachtenstrepen. Zo
was hij. Geen cliché. Niet gewichtig doe-
nerig. Maar ook nimmer spelend met se-
rieuse dingen. Zo de Here wil en wij le
ven! Had hij 'n voorgevoel? Vroeg hij
daarom of er onderweg hierheen ergens
'n „pleisterplaats" was? Handschrift en
plannen wezen nog op kracht. Hij leeft
thans niet meer, naar de wil Gods. Juis
ter: nu lééft hij pas naar het
welbehagen des HerenHetzij hij hier op
aarde at of dronk, schreef, sprak of va-
cantie nam, hij streefde er welbewust naar
het al te doen ter ere Gods. 'n Voornaam,
n fijn mens. Van nature voornaam, om
dat zijn geest voornaam was. Geboren
aristocraat. Weergeboren kind van God,
dat 'n blij, dankbaar kind bleef terwijl hij
onder zijn teleurstellingen manlijk te niet
deed hetgeen eens kinds was.
Hoeveel jaar reeds is het geleden, dat
ik het voorrecht genoot hem te ontmoe
ten op kasteel Hardenbroek.
Wij hadden daar jaarlijks 'n besloten
sociale conferentie van enkele kamerle
den, oud-ministers en toekomstige minis
ters, professoren en wat predikanten, 'n
twaalftal in totaal meestal.
De adellijke heren en dames in hun sta
tiegewaden en harnassen en vergulde lijs
ten moeten zich wel geërgerd hebben over
die invasie van ons „democraten" in hun
vesting.
Wij gedroegen ons, mee vanwege de
zomerhitte, niet allen even aristocratisch
onder het star toeziend oog dier dode ba
ronnen en baronessen van Hardenbroek.
Vooral dominee Herman Koffybergs
woorden en gebaren deden het in de voor
name salon nogal „progressief". In zwart
jacquet verschijnen was daar en toen niet
alleen juist niet voorgeschreven, temidden
van onze meer luchthartige costuums.
Omgekeerd gold het voor strafwaardig!
Zó zelfs dat toen 'n Utrechtse doctor the-
ologiae dit toch waagde misschien van
wege 'n pas getrouwd paartje hij dit
met 'n openbaar stortbad uit 'n plompe
emmer, hem door 'n oud minister van
marine toegediend betalen moest, juist op
het moment dat hij in zijn deftig zwart
heel romantisch onder de slotbrug door
wilde gaan spelevaren. Rapieren ontbra
ken gelukkig! Maar anders!
Onder en vooral na het zwaar geboom
over kapitaal, recht op arbeid, en zoveel
meer, hadden we vaak tot in de nacht
jongensachtige jool. Maar we leerden er
veel van elkaar; ik althans van de ande
ren.
Eigenlijk was er slechts één, die in de
omgeving en sfeer van het adellijk Huis
en zijn grachten paste, dat was Dr Johan
Alexander Nederbragt.
Niet, dat deze Nederlander, evenals
Kuyper half Zwitser, van zo hoge familie
stamde, voorzover ik weet.
Doch hij zélf, zijn denken, zijn willen,
zijn gedrag was van hoog karaat. Edeler
dan van menig hooggeborene, zo sprak,
zo schreef, zo debatteerde hij daar ook.
Wanneer wij anderen min of meer zor
geloos van het allereerste voorbegin van
de conferentie tot aan de allerlaatste mi
nuut smulden, dan kwam Nederbragt al
tijd later en vertrok eveneens weer eer,
naar ieder van ons begreep, omdat hij
ook in zijn vrijetijdsbesteding zich hield
onder de tucht en in de dienst Gods. Zo
had hij het niet slechts anderen in zijn
Proeve over Economie aanbevolen. Zo
beleefde hij het ook. Onder de macht van
geen der dingen liet hij zich brengen.
Zijn lichaam, zijn ziel, zijn tijd bracht hij
tot dienst aan God.
Ofschoon „één der onzen", werd hij
naar het mij voorkomt, meer gewaardeerd
door die niet speciaal van „ons" waren.
Evenals Mr Gerbrandy vond hij zijn
weg omhoog niet dank zij „de partij",
eer óndanks de partij, enkel door persoon
lijke praestatie, door openheid bij alle be
slistheid en door grootheid van hart.
Het trof mij dat dr Nederbragt in on
derscheiden buitenlandse orden comman
deur was, slechts ridder in één orde van
't eigen land.
Calvinist in merg en been, hoffelijk te
gelijk als Calvijn zelf, die aan het hof
van de hertogin van Ferrara geen slecht
figuur sloeg en klaagde over de „barba-
ries" der studenten uit Vlaanderen, zocht
ook hij zijn kracht niet in dat soort stoer
heid, die soms naar grofheid zweemt.
Beginselvast zonder beginselruiterij.
Hartstochtelijk zonder fanatisme.
Evenwichtig, bedwongen zonder ge
dwongenheid.
Wèl gemanierd zonder gemanierdheid.
En dit alles doorglansd van zijn trouwe
liefde.
Ik vergeet zijn trouwe, blauwe ogen
nooit. D. J. C.
Wij hebben de vorige maal eerst ge
steld, dat alleen datgene zin heeft, wat
aan z'n doel beantwoordt, en eindigden
met de opmerking, dat als mislukt moet
worden beschouwd, wat aan z'n doel niet
beantwoordt. Deze laatste stelling behoeft
nauwelijks bewezen. Ieder heeft daar in
z'n eigen omgeving 'en uit eigen ervaring
voorbeelden te over van.
Zo hebben de pogingen om maar één
voorbeeld te noemen van de Neder
landse regering om de band met de over
zeese gebiedsdelen te bewaren geen
enkel resultaat bereikt, en moesten daar
om als mislukt worden beschouwd.
Toegepast op ons onderhavige vraag
stuk wil dat zeggen, dat ieder leven, dat
z'n doel niet bereikt, mislukt is.
Hier komt weer met kracht naar voren
wat reeds eerder werd aangevoerdwat is
dat doel Als iemand zich ten doel ge
steld heeft, om vooruit te komen in de
wereld, en als zo iemand na hard werken
en het behalen van het ene diploma na het
andere tot een duizelingwekkende hoogte
op de maatschappelijke ladder opklimt,
dan zal men zeggendie man is geslaagd.
De mogelijkheid is echter niet uitge
sloten, dat God met eigen hand onder veel
„geslaagde" levens het woord „mislukt"
schrijft.
Wat voor de aarde geslaagd lijkt, kan
voor de hemel mislukt zijn. 't Gaat er
maar weer om, of het doel is bereikt. Niet
het doel, dat wij mensen aan ons leven
gesteld hebben, maar het doel dat God
er aan gesteld heeft.
Wij maken nu een derde opmerking,
die in het verlengde ligt van de beide an
deren.
Deze derde opmerking luidt: alles wat
z'n doel niet berekt, is zonde. We hebben
beloofd, dat we over „de zin van het le-