DTaar het modernisme JJxelaria Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland ZEEUWSE KERKBODE NEGENDE JAARGANG No. 6 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds J. H. van Halsema, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 7 AUGUSTUS 1953 Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. I. Een brochure over „het Vrouwenkies recht in de kerk", van de heer K. Sluys, uitgegeven bij Alchimist, Boechout, Bel gië, geeft mij aanleiding tot dit artikel. Zoals bekend, heeft de Generale Synode van Rotterdam met grote meerderheid zich er over uitgesproken, dat er geen gegronde bezwaren tegen bestaan, om ook de vrouwelijke belijdende leden der ge meente te doen deelnemen aan de ver kiezing van ambtsdragers. Nog tijdens de vergaderingen der Synode kwam er een enkel bericht binnen van een kleine ge meente, dat men aanstonds tot de toepas sing hiervan was overgegaan. Sinds heeft men kunnen lezen, hoe in tal van gemeen ten deze lijn is gevolgd. Vele dorpsge meenten gingen sommige steden zelfs vóór. Voorzover mij bekend, heeft dit nergens geleid tot moeilijkheden. Wel bleek, dat het percentage uitgebrachte stemmen belangrijk hoger was, dan in vorige jaren. Zodat men met enig meer der recht kon spreken van het gevoelen der gemeente. Thans bindt de heer K. Sluys de strijd aan tegen deze invoering. Volgens hem is hierover beroering ontstaan. Hij noemt als voorbeeld Antwerpen, waar van te vo ren met de gemeente niet werd overlegd. Als dit laatste juist is, zou men in dit ge val, en in gelijke gevallen, kunnen spreken van een „beleidsfout" van de kerkeraad. De bedoeling der Synode was, dat deze zaak voor de gemeente zou worden toe gelicht, opdat ieder kon weten, wat tot deze invoering heeft geleid. Zelfs sprak de Synode in haar besluit van de vrijheid der kerken, om vooralsnog niet tot invoe ring over te gaan, wanneer dit op bezwa ren van de zijde der gemeente zou stuiten. Een kerkeraad, die dus zonder meer deed, alsof er niets te praten viel, handelde niet in overeenstemming met het voorzich tig beleid der Synode. Wat nu de aangelegenheid zelf betreft, wil ik eerst iets zeggen, over de m.i. min der juiste manier, waarop de schrijver deze brochure van een opschrift voorziet. Hij noemt het vrouwenkiesrecht in de kerk een eerste stap naar het modernisme. Dit laatste kapitaal gedrukt, zodat het iedereen opvalt. Uit reclame-oogpunt dus wel geslaagd. Trouwens, de advertenties, waarmee deze brochure wordt aangekon digd, doen hetzelfde. Ieder moet het dan maar weten, dat de Geref. Kerken bezig zijn, naar het modernisme over te gaan. Dat is nog iets anders, dan dat zij „mo dern" gaan doen. Bij dit laatste kan iemand nog wel orthodox zijn. Nietwaar.met een shirt en een kuit broekje, een paar klepperschoentjes en bruin-gebrande apostelpaarden, ziet iemand er tamelijk modern uit. Maar, dat houdt nog helemaal niet in, dat hij of zij overhelt naar het modernisme. Dit laatste is veel ernstiger. Het woord „modernisme" heeft een be paalde inhoud. Theologisch denken wij daarbij aan de richting, die de authoriteit van het Woord Gods losliet; en verder wil modernisme zeggen, dat het hoogste ge zag in feite „bij de mens" ligt, in zijn denken, of gevoelsleven, of wat dan ook. In ieder geval geen „norm van buiten af" of „van boven", kan deze mens dwingen. Een eerste stap naar het modernisme houdt dus in, dat de Geref. Kerken wel bewust bezig zijn, van het gezag van Gods Woord terug te vallen op het gezag van de mens Had de schrijver deze uitroep nog van een vraagteken vergezeld doen gaan, dan zou men daaruit kunnen afleiden, dat hij voor zichzelf nog ernstig bezig was met de vraag, of dit vrouwenkiesrecht ook een symptoom van een dergelijke verschuiving kon zijn. Maar, neehet staat er zo stellig mogelijk. Het is voor de heer Sluys uitgemaakt, en vanzelf kan hij op dit standpunt slechts wensen, om alle Gere formeerden hiervoor de ogen te openen. Kijk, een dergelijke wijze van handelen vind ik ondoordacht. Dit kan voor de schrijver-zelf ernstig zijn, maar het is nog iets anders, of men dit op een dergelijke wijze zo openlijk moet zéggen. Dan zal er een opzienbarende, ontstellende argu mentatie moeten volgen, die ons, na le zing, doet belijdenwat zijn we verblind geweestAls dit laatste, die argumen tatie, uitblijft, of niet krachtig genoeg is, dan maakt zo'n bewering een bedenkelijk figuur. Ik vind het jammer, dat dit in cle reclame voor deze brochure zo'n rol speelt. We spreken nog al eens over „wereld gelijkvormigheid". Voor mij is dit een ge val, dat daar wel enige trekken van ver toont. We zullen dan moeten nagaan, in hoe ver de schrijver in zijn brochure zichzelf rechtvaardigt over deze handelwijze. Hij is overtuigd, dat het genoemde Synode besluit in lijnrechte strijd is met de on feilbaarheid van de Schrift, met de be lijdenis en de Kerkorde. Het eerste is natuurlijk het belangrijk ste. Wat met de onfeilbaarheid van de Schrift strijdt mag onder ons niet be staan. Het behoeft nauwelijks getoetst te worden aan de belijdenis of Kerkorde. Want, met het „veto" van de Schrift is het volledig veroordeeld. Nu vind ik die uitdrukking, dat het in strijd is met de onfeilbaarheid van de Schrift, niet gelukkig gekozen. Die on feilbaarheid is onder ons niet in geding. Men kan zeggen van iemand, die een historisch verhaal der Schrift voor mythe verklaart, dat hij de juistheid van het Schriftgegeven aantast, en mitsdien in strijd komt met de onfeilbaarheid van het Woord Gods. Dit is volstrekt uitgesloten bij de zaak van het vrouwenkiesrecht. De schrijver bewijst het zelf op blz. 3 van zijn brochu re. Op de vraagwat zegt de Schrift over dit onderwerp antwoordt hij kort en bondig: NIETS. Maar, dan kan hier de onfeilbaarheid ook niet ter sprake worden gebracht. En hiermede kan alles, wat op blz. 34 en 35, in verband met art. 7 der Ned. Geloofs belijdenis is aangehaald inzake het onfeil baar spreken der Schrift en het verwer pen van alle menselijke vonden, als niet terzake dienende worden opzij gelegd. De rijke inhoud van art. 7 Ned. Gel. Bel. keert zich tegen iets totaal anders, en het is jammer, dat de heer Sluys dit niet vol doende in 't oog gehouden heeft. Wan neer men met zulke positieve aanduiding komt van een terugvallen op de mense lijke rede en een verlaten van het Woord Gods, dan mag men toch zeker verwach ten, dat een zaak grondig behandeld wordt. Anders is zulk schrijven in het publiek niet te verantwoorden. Daarom had de heer Sluys op blz. 2 ook niet vragenderwijs moeten spreken over „regeerders der kerk", die vernieu wing invoeren, zonder ooit terug te roe pen tot de oude paden, waarbij dan, zo vragenderwijs, de idee wordt gelanceerd, of dit wellicht de oorzaak is van scheuring op scheuring, en een algemeen gevoel van onzekerheid bij de rechtzinnige elementen in onze kerken. Welke zijn „die rechtzin nige elementen", dan zeker tegenover niet- rechtzinnige elementen Ik vraag me af, of dit ernst is. Men kan op die manier wel „stemming" maken, maar men dient er geen enkele zaak mee. En het versterkt de inleiding tot de zaak- zelf niet! Vóór ik daaraan begin, wil ik er op wijzen, dat men zó niet moet han delen. Dat issuggereren in een bepaalde richting, zonder enige grond. Ik zal de laatste zijn, om de heer Sluys het recht te ontzeggen, om zijn bezwaren tegen het vrouwenkiesrecht te noemen, desnoods ook openlijk in een brochure. Maar, hij houde mij ten goede, dat ik een dergelijke entourage niet kan waarderen, en niet in het belang acht van het kerke lijk leven, waarvan ik veronderstel en aannam, dat de schrijver dit van harte liefheeft. Tot het bepleiten van een zaak moeten de gronden deugdelijk zijn. Anders komt men er niet. Ik herinner mij nog, toen de vrouwen voor 't eerst ter stembus moesten gaan, dat een zuster mij, als jonge dominee, eens duidelijk zou zeggen, dat dit beslist niet mocht. Zij had er een Psalmwoord voor klaar, en zeihet staat er dan toch maar de buit van 't overwonnen land viel zelfs de vrouwen in de hand, schoon niet mee uitgetogen. Triomfantelijk keek ze me aan, met zo iets vanheb je daar nou nog wat op terug? Waar de Psalmbundel al voor dienst moet doen Wie zo openlijk spreekt van verlaten van het Woord en komen op het terrein van de menselijke rede, die zal hoogst ern stig moeten argumenteren, en al zijn woorden moeten wikken en wegen. Bo venal moet hij voorzichtig zijn met sug gestieve aanduidingen of beweringen in het algemeen. Want, we willen toch met elkaar de kerk des Heren dienen? In hoever deze brochure in haar argu mentatie de beweringen staaft, zien wij een volgende keer. C. St. Kerk en echtscheiding. Wat ons blad te maken heeft met de Britse hofperikelen Dat onverwacht opnieuw de vraag van kerk en echtscheiding, ook al komt er van 'n huwelijk tussen prinses Margaret en Peter Townsend nooit iets, voor 'n ogen blik in het brandpunt van de wereldbe langstelling kwam te staan. Vooral sedert Ibsen's drama's ik denk aan Nora acht „de wereld" dat de kerk onwaarachtigheid kweekt. Wan neer de liefde zoek raakt, is het onoprecht om nog bijeen te blijven. Eis der waar heid is uiteen te gaan. Hoe geheel anders is juist de eis der Waarheid Niet die van de theoretische, doch van de Vleesgewordene, die midden in de Joodse practijk van scheiden, zelfs om aangebrand eten, Zijn stem verhiefalzo is* het van het begin af niet geweestIk zeg u, dat wie scheidt anders dan bij ge bleken ontucht, dus daar, waar het hu welijk daadwerkelijk reeds verbroken is, die móét niet, maar die mag scheiden. De scheiding is daar reeds 'n feit. In beginsel achten daarom alle christe lijke kerken het huwelijk onontbindbaar. Formeel het strakst houdt zich daaraan de Roomse kerk. Het door de priester gesloten huwelijk is 'n sacrament en dus heilig onverbreekbaar. Alleen de dood ontbindt. Is evenwel de copula carnalis nog niet voltrokken, dan kan het huwelijk toch nog weer ontbonden worden door pause lijke dispensatie of plechtige kuisheids gelofte van de echtgenoot. Wel kent het kanonieke kerkrecht de z.g. separatio tori, mensae et habitations (scheiding van tafel en bed) in deze zin, dat zonder losmaking van de huwelijks band het samenleven voor 'n tijd (bij echt breuk blijvend) opgeheven kan worden. Rome heeft echter op dit punt, bijzon der sedert het pauselijk gesjacher rondom de huwelijkskwesties van de Engelse schandekoning Hendrik VIII, geen beste naam. Paus Julius II had reeds aan Hen drik dispensatie gegeven voor 'n door het O.T. verboden huwelijk, n.l. met de we duwe van zijn overleden broer Arthur. Dit geschiedde „krachtens apostolisch ge zag, die hoogste hem verleende macht, die hij beheerde, zoals tijd en omstandigheden het vorderen". Toen Hendrik zich van haar wilde la ten scheiden, om 'n huwelijk aan te gaan met haar knappe hofdame Anna Boleyn, gaf paus Clemens VII de raad om zonder veel te vragen deze tweede vrouw te ne men en daarna 'n oordeel van de apostoli sche stoel uit te lokken. Het zou dan wel gunstig uitvallen. De paus „zat" met twee moeilijkheden. Kon hij de dispensatie van 'n voorganger ongedaan maken? Maar men vond er op die „niet werkzaam" te verklaren. Erger dan deze juridische kwestie was de woede van de broeder van de weg te zenden vrouw, keizer Ka- rel V. Enkel de vrees voor de in Italië machtige keizer heeft de paus weerhou den om aan het overspelig verlangen van Hendrik te voldoen. Geen wonder dat, ook al zal de heden daagse paus zich tot zulk gruwelijk ge sjacher stellig niet lenen, het Roomse kerkvolk zelf nog altijd gelooft, dat rijken in dit opzicht meer bereiken kunnen dan de armen. De herhaalde weerlegging hier van o.a. door pater Benders moet het na tuurlijk afleggen tegen suggestieve ro mans als bijv. van Roothaert. De Anglicaanse kerk verwerpt even eens de ontbinding door de wil van één der twee partijen. 'n Gescheidene, ook al heeft de rechter de tegenpartij eenzijdig schuldig ver klaard, kan daarom niet nog eens kerkelijk in het huwelijk bevestigd worden, tenmin ste niet zo lang de vroegere man of vrouw leeft. In Schotland daarentegen kan de „on schuldige" partij opnieuw 'n kerkelijk hu welijk aangaan. Zo is het ongeveer in alle Protestantse kerken, al worden er overigens, met name in Engeland en Schotland hier en daar „geestelijken" gevonden, die ook „schul digen" met kerkelijke staatsie trouwen, 'n „Liberale" geste, die kerk en evangelie neerhalen juist onder hen, die zulke in schikkelijke „geestelijken" na afloop 'n fooi in de hand stoppen en hen verachten. Ook de Gereformeerde kerken hebben tot heden nooit bezwaar gemaakt 'n ge scheidene, die onschuldig door de wereld lijke rechter was bevonden, kerkelijk te trouwen. Voorzover mij bekend, heeft al leen de Synode der Ned. Herv. kerk vóór enkele jaren tot weigering besloten. Doch dit is door de classicale vergaderin gen daarna niet geaccepteerd. Nu wil ik hier niet handelen over de heel moeilijke vraag of in de bergrede porneia (ontucht) door Jezus is bedoeld als het enig uitzonderingsgeval óf als voorbeeld van onderscheidene gevallen, waarin echtscheiding toelaatbaar zou zijn. Zij, die de laatste uitleg voorstaan, achten dan ook kwaadwillige verlating 'n accep tabele grond. Anderen gaan nog verder. Waarom het mij hier gaat, is om het hachelijke van kerkelijke huwelijksbeves tiging van gescheidenen te doen uitkomen. In deze tijd van toenemende onoprecht heid, zodat de wereldlijke rechter menig maal op grond van duidelijke leugens de echtscheiding uitspreekt en de schuld meer dan eens legt op wie dan, óf uit „hoffe lijkheid" tegenover de schuldige vrouw, óf eenvoudig om van de ander af te ko men, de schuld maar op zich belieft te nemen, is het voor de kerk vrijwel on doenlijk tot 'n zelfstandig, gefundeerd oordeel te komen. Zij beschikt over nog minder goede middelen dan de wereldlijke rechter, die tenminste getuigen kan dwin gen voor zich te verschijnen en onder ede te horen. Reeds jaren geleden heb ik mij daarom afgevraagd, of het juist is. dat bij zo danige onzekerheden, de kerk toch maar verklaart: „Zijt daarvan verzekerd, dat onze Here God u samengevoegd heeft tot deze heilige staat". In menig geval kan de kerk dit ont kennen noch bevestigen. Hoe kan zij dan nog bovendien de gemeente het gebed op leggen: „Wij bidden u, dat Gij dit echt paar, dat Gij tot de heilige staat des hu welijks geroepen en samen verbonden hebt...." Het is 'n uiterst pijnlijke kwestie. Doch, wil de kerk haar woord en handelingen heilig houden, dan moet zij de kerkelijke huwelijksbevestiging aan gescheidenen in het algemeen niet toestaan. Zij verklaart iets dat zij in veel gevallen niet verklaren kan. Zij moet aan haar gescheiden leden, die niet duidelijk censurabel zijn, het nieuwe huwelijk aan eigen geweten over laten. Maar op het enkele zeggen van belanghebbenden 'n kerkelijke sanctie ver lenen aan wat in veel gevallen minstens dubieus is, mag zij m.i. niet. Wil de kerk in deze tijd van misbruik van kerkelijke plechtigheden, haar Bood schap hoog houden, dan onthoude zij zich van alle onzekerheid. Nimmer late zij zich verleiden tot het verschaffen van door bewust of onbewust schuldigen juist het meest begeerde dekmantel voor 'n schrik kelijk, elk jaar ook binnen de Chiisten- heid nog toenemend kwaad. D. J. C.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1953 | | pagina 1