Dc zonde tegen de
HEILIGE GEEST
Een Psalm IN DE NACHT
Hem. Uhde's rijke, gelovige fantasie
brengt Jezus' belofte: „Ik ben met u alle
de dagen" in sprekend beeld. Indien eens
alle dominees zó up to date preekten en
catechiseerden door te laten zien, dat
Christus nog present is en 'n woord heeft
voor alle tijden, alle landen, alle verhou
dingen, alle mensen!
Alleen de Schriftgetrouwe predikant,
die op de rechte wijze de speelruimte die
de teksten bieden, door zijn geheiligde
verbeeldingskracht uitbuit, is iri staat tot
de zware taak elk jaar weer anders de
oude boodschap van Kerstmis, Passie, Pa
sen, Pinksteren nieuw te brengen. Ja, ook
die van Pinksteren, door God Zelf immers
voor abstracties gevrijwaard door de
nooit uitgeputte Ymkster tekenen, die ook
het kind iets verstaanbaars zeggen van
de ondoorgrondelijke komst van de on
zienlijke heilige Geest.
Zouden we niet ook op de preekstoel
als de kinderen moeten worden, zó nede
rig, zó naïef, zó doorzichtig en zó vol van
goed vertrouwen levend in het ogenblik?
D. J. C.
li.
Wij hebben er in het eerste artikel over
bovengenoemd onderwerp met nadruk op
gewezen, dat niet alle zondigen tegen de
H. Geest op één lijn gesteld mag worden
met wat de Bijbel noemt het onvergeef
lijke lasteren van de H. Geest.
Als wij ons herinneren hoe vaak wij ons
hart hebben toegesloten voor de H. Geest,
toen we tot elke prijs onze eigen zin wil
den doordrijvenals wij nagaan hoe vaak
in ons leven onze eigen „mening" veel be
langrijker scheen dan de „mening des
Geestes"als wij er iets van weten hoe
in de strijd tussen vlees en Geest, ons
vlees machtig, soms bijna oppermachtig
lijkt, dan zullen wij allen met schaamte
belijden, dat wij zonder uitzondering, ook
de „allerheiligsten" tegen de Heilige Geest
„zwaar en menigmaal" gezondigd hebben.
Dit heeft evenwel met DE zonde (las
tering) tegen de Heilige Geest niets te
maken.
Waarom niet, zal uit het vervolg, wan
neer wij aan het eigensoortige karakter
van deze „onvergeeflijke" zonde toegeko
men zijn, vanzelf wel blijken.
De lezer oef ene dus nog een beetje
geduld.
Op dat „geduld" doe ik met temeer
klem een beroep, omdat noodzakelijk nog
een opmerking vooraf moet gaan.
Wanneer wij het namelijk over deze
zonde hebben, moet er niet naar één kant,
maar naar twee kanten gewaarschuwd
worden.
Er moet gewaarschuwd tegen de valse
ongerustheid zowel als tegen de valse
gerustheid.
Met de valse ongerustheid bedoel ik die
bekommernis en diepe verslagenheid, dat
in de put zitten omdat „ik tegen de H.
Geest gezondigd heb, zodat er voor mij
geen vergeving meer is". Deze gemoeds
stemming is er dan ten onrechte, omdat
het juiste inzicht in Gods waarheid ont
breekt.
Er bestaat evenwel ook een valse ge
rustheid.
Arglistig is het hart, meer dan enig
ding.
Als zo pas gezegd is: kijk eens, zon
digen tegen de Heilige Geest doen wij
allemaal, zolang en zo dikwijls wij Hem
bedroeven, en tegen de werkingen van de
Geest in ons hart, ons verzetten, dan is
het niet helemaal uitgesloten, dat hier of
ginds een luchthartige ziel zegt of ten
minste denkto, gelukkig, met mij is het
dus nog zo erg niet.
En dat deze mens in z'n valse gerust
heid dan maar weer gewoon doorgaat, en
het vlees rustig laat begeren tegen de
Geest.
Tot dezulken moet ik zeggen, dat het
wel heel erg is.
Als u ernstig ziek is, en de dokter geeft
u de verzekering, dat het geen kanker is,
dan kan u dit wel een opluchting geven
het is gelukkig niet die gevreesde, onge
neeslijke kwaal
Maar het feit dat uw ziekte geen kan
ker is, geeft u nog niet de waarborg, dat
u weer beter wordt.
Er zijn vele ziekten, waaraan een mens
kan sterven.
Dat hoeft niet altijd kanker te zijn.
En zo wordt ook de hel niet uitsluitend
bevolkt met lieden, die tegen de H. Geest
gelasterd hebben.
Laten wij goed bedenkende weg is
smal, en de poort is eng, die tot het leven
leidt.
Elke zonde moet niet alleen bestreden,
maar ten bloede toe bestreden worden.
Een zonde die niet bestreden en niet
beleden is, is ook niet vergeven.
Dit was dus de waarschuwing naar
links.
De vermaning naar rechts, tegen de I
valse ongerustheid komt nog.
Maar wij moeten nu eerst met elkaar
uit het negatieve.
D.w.z.we hebben nu wel gezien, dat
nog niet elke zonde tegen de Heilige Geest
gelijk is aan de onvergeeflijke lastering
van de Heilige Geest.
We moeten nu dus nagaan wat er met
deze zonde nu positief wél wordt bedoeld.
We kunnen dit niet betèr doen dan de
Bijbel opslaan daar, waar over deze zonde j
wordt gesproken.
We hebben in ons vorig artikel de
voornaamste tekst reeds genoemd.
Het is Mattheus 12:31, 32.
Neemt u dat hele hoofdstuk nog eens;
voor u.
Dit hoofdstuk beschrijft een hoogtepunt
of wil men, een dieptepunt in de geschie
denis van Gods bemoeiing met Zijn volk
Israël.
Het wordt wel eëns zó voorgesteld, dat
Jezus zich uitsluitend tot de „tollenaars
en zondaars" aangetrokken voelde, en dat
hij de Farizeën links liet liggen.
Dat is niet zo.
Jezus heeft beide handen uitgestoken,
zowel naar de „verloren zoon" als naar
de „oudste zoon".
Niet éénmaal, maar onophoudelijk heeft
de Heiland een appèl gedaan op de
consciëntie van Israëls leidslieden.
Het resultaat was echter geen verbete
ring, maar verbittering.
Het kwam langzaam maar zeker tot
verharding
Men wist de weg des Heren wel, maar
men wilde niet buigen voor het Woord.
De finale kwam bij gelegenheid na de
genezing van een bezetene.
Jezus heeft de daemonen uitgeworpen.
Dit opzienbarende feit deed de schare
vragen of Jezus niet de beloofde Messias
was, maar dit verlegen vragen was juist
voor de Farizeën olie op het vuur van
hun vijandschap.
Ontkennen konden zij de wonderen
niet.
Erkennnen, dat hier Gods Geest in
Christus Zich openbaarde, zou betekenen
voor Hem knielen.
Dat wilden ze tot geen prijs.
Vandaar, dat zij als laatste uitweg
om in hun verzet te volharden het werk
van Christus tot een werk des duivels
verklaarden: Deze werpt de duivelen uit
door Beëlzebul den overste der duivelen.
Een meer huiveringwekkende laster
was niet mogelijk.
Zij maken Jezus uit voor een geheim
agent van Satan. Niet de Geest uit dö
hoogte, maar de daemonen uit de diepté
bepalen Jezus' werk. Jezus is Zelf de
grote Bezetene.
En dit is nu, zegt Jezus, het lasteren
van de H. Geest.
Hadden ze alleen nog maar Jezus be-,
ledigd, het ware te vergeven. Maar zij
hebben de Geest Gods, die in Hem woont
aangestast.
Als wij zo de Bijbel goed gelezen heb
ben, wonnen we het volgende inzicht:
Ten eerste, dat deze zonde niet zo maar
eens op ons aanstormt of uit de lucht komt
vallen, maar dat zij het slotstuk is van
een zeer langdurig proces van verzet te
gen de Geest des Heren.
Ten tweede, dat men deze zonde niet
bedrijft uit onwetendheid, maar moedwil
lig en tegen beter weten in.
Ten derde, dat deze zonde niet onver
geeflijk is, omdat de Geest hoger zou
staan dan de Vader of de Zoon, maar
omdat de bedrijver van deze zonde zó
vijandig staat tegen de Drieënige God,
dat hij geen vergeving wil.
De vijandschap is hem liever dan de
vriendschap met God.
Het is geen zonde van onkunde of
onmacht, maar van keiharde onwil.
Voor elke berouwvolle zonda'ar is er
vergeving, maar deze zondaar wil van
geen berouw weten, omdat hij God liever
wil haten dan liefhebben.
En juist deze afwezigheid en afkerig
heid van berouw stempelt deze zonde tot
een onvergeeflijke.
De lasteraar van de Heilige Geest is
als een ontaarde zoon, die niet naar de
armen van moeder die hem omhelzen wil
len, teruggaat, maar heengaat en zijn
moeder voor ieder die het horen wil, met
lasterende woorden onteert.
Hiermee zijn intussen nog niet alle
elementen genoemd.
Daarover zo mogelijk nog een slot
artikel. H. V.
De genade van God legt ons het loflied
op de lippen.
Denk U eens aan de vele liederen in
het Oude Testament.
Neem bijv. de Psalmbundel, die een
verzameling van kleinere bundels is.
Psalmen van David, van Asaf, van Ko-
rach, enz.
Hoe hebben de gelovigen van alle tij
den zich aan het Woord en de Belofte
van den HERE vastgeklemd!
Hoe hebben ze „met hart en mond"
de genade van God bezongen, als hun
hoop en vertrouwen
Zij hebben gelóófd met hun hart.
En met hun mond hebben zij dat ge
loof beléden
Zij deden verantwoording van de hoop
die in hen was.
Het is altijd een wonder, wanneer het
zover komt.
We moeten het van horen-zeggen heb
ben.
Maar niét van het zeggen van „vlees-
en-bloed".
Niet van het zeggen van ménsen.
Wanneer wij in het Nieuwe Testament
lezen, dat Petrus, als éérste, te Cesaréa-
Filippi den Heiland als de Christus be
lijdt Gij zijt de Christus, de Zoon van
de levende Goddan spreekt Jezus
hem zalig, want dit geheim weet hij niet
van mensen, maar van Gód.
Daarom is en blijft het een wónder,
wanneer een mens op de vraag: „Wat
dunkt U van den Christus, Wiens Zoon
is Plij een positief antwoord geven kan.
Want niemand kan den Christus Gods
zien in het ware licht, dan door den Hei
ligen Geest.
Maar het is niet genoeg dat Petrus die
vraag zo positief beantwoorden kan.
Ook zvij moeten het antwoord niet
schuldig blijven.
De openbaring van Gods genade vraagt
om het antwoord van het gelóóf.
Die vraag blijft daar staan onont
wijkbaar.
En het antwoord?
De gelovigen van het Nieuwe Testa
ment geven het.
Ze geven het in het lied.
Denk aan de vele liederen rondom de
geboorte van Christus.
Die prachtige lofzangen.
De gelovigen geven het antwoord.
Plet Nieuwe Testament is het Boek
van goddelijke actie en door de Geest
Gods gewekte reactie, waardoor de komst
van Jezus Christus het keerpunt in de
geschiedenis der wereld wordt.
De Christelijke kerk wordt gesticht.
In Christus' bloed.
Het fundament wordt gelegd.
In Zijn offer.
En in het apostolaat wordt de wereld
historische betekenis van de kerk van Je
zus Christus duidelijk, wanneer het Evan
gelie naar alle windhoeken wordt uitge
zaaid.
Dan worden de lofzangen op de ver
vulde beloften Gods de wereld ingedra
gen.
En de belijdenis van Petrus, het grote
geheim dat God is gaan onthullen, komt
op de lippen der ,ongetelden".
Het dogma der kerk ontwikkelt zich.
Als een verheffende lofprijzing op de
genade van God, die in Jezus Christus
verschenen is.
Maar en daarop moet nu de nadruk
gelegdin diezelfde Bijbel, waarin die
heerlijke genade van God ons wordt be
kend gemaakt, lezen wij van het verzet,
de vijandschap.
De Kaïnsgeest, die van genade niet we
ten wil en zich liever vastbijt in de wan
hoop der verlorenheid mijn zonde is
te groot! doet zich gelden in al haar
hardnekkige weerstand tegen de genade
van God!
En als de Here Jezus komt tot het
„zijne", nemen „de zijnen" Hem niet aan.
In Israël is de vijandschap groot!
Denk aan de strijd, die Christus tegen
het officiële Jodendom te strijden had
Juist op het punt, waarop Plij een zé
gen voor de wereld, ja, de rèdding van
de wereld was, Zijn zending als de
Christus, de Zoon van de levende God
werd Hij door het officiële Jodendom
verworpen.
Hij hèeft God gelasterd!
Hebben we nog getuigen van node?
Neen, de genade van God is voor de
natuurlijke mens onaanvaardbaar.
Vandaar die felle tegenkanting.
Die duivelse vijandschap in ménsen-
harten.
En wanneer dan het evangelie in de
wereld komt, is het niet anders.
In de wereld zult gij verdrukking heb
ben.
Dat komt wel uit
We lezen in het Nieuwe Testament, in
de „Handelingen der Apostelen" en in de
„Brieven" van vervolging en verdrukking
om het geloof in Jezus' Naam.
Er zijn zowel in het Jodendom, alsook
in het Heidendom, velen die de genade
Gods weerstaan.
Vooral dat antwoord op die kèrnvraag:
„Wat dunkt U van den Christus?" valt
heel dikwijls negatief uit.
Als Zoon van God acht men Hem on
aanvaardbaar.
„Vervloekt is Jezus", was reeds in Pau-
lus' dagen de belijdenis van het ongeloof.
(1 Cor. 12:3).
Zózeer werd het zuivere evangelie van
Jezus Christus van de aanvang af be
dreigd, dat de apostel het „anathema"
die zij vervlóékt doet horen aan het
adres van ieder, die een afzvijkend evan
gelie brengen wil. En die waren er in zijn
dagen velen.
En die „velen" zijn er gebleven door
alle eeuwen heen.
Vandaar dat het dogma der kerk eerst
door veel strijd, naar binnen en naar bui
ten, tot ontwikkeling kan worden ge
bracht
Het is een lofzang, die gezongen moet
worden in de nacht.
De schoonste geloofsuitingen uit het
schatboek van het belijden der kerk wer
den in de vijzel van het lijden aan het
hart van Gods kinderen ontlokt.
Paulus reeds zat tot „verantwoording
en bevestiging" van het evangelie gevan
gen. Maar zijn gevangenschap heeft aan
de „zaak" de verbreiding van het evan
gelie geen schade gedaan.
Integendeel het Woord wies
En als we de geschiedenis van kerk en
dogma nagaan, dan blijkt dit de regel van
goddelijke wijsheid in mensenogen
„dwaasheid" en „ergernis".
Het bloed der martelaren is het zaad
van de kerk gebleken.
En de aanvallen van de duivel op het
evangelie, in ketterij en scheuring, blijkt
de prikkel tot diepgaande gelovige bezin
ning te zijn.
Vele dogma's der kerk hebben we te
danken aan felle beroeringen in eigen
boezem. En hele belijdenisgeschriften heb
ben oorspronkelijk gediend als apologie,
als verantwoording en weerwoord, in tij
den van vervolging en martelaarschap.
We kunnen en mogen God alléén ver
heerlijken, wanneer wij tegelijk bereid
zijn slachtschapen van Christus te zijn.
Dat is ook iets, dat wij wel eens teveel
uit het oog hebben verloren.
Wij willen ons „Hallelujah" wel zingen.
Maar dan bij voorkeur, wanneer er om
zo te zeggen „geen vuiltje aan de lucht is".
Maar dat is Gods bedoeling niet.
Hij wil verheerlijkt worden, midden in
de aanvechting en midden in de vijand
schap, waarin wij de „overblijfsels van
Christus' lijden" dragen.
En dat moeten we dan nog „vrolijk"
doen ook.
In de vrolijke wetenschap, dat wij, nu
met tranen zaaiend, eens met gejuich
maaien zullen.
Het dogma blijft een loflied op de ge
nade van God.
Maar het is als een psalm in de nacht.
Willen wij in onze tijd dit lied der ver
lossing in het publiek blijven zingen, dan
kan dat alleen, wanneer de zaligspreking
van Christus door Gods genade weerklank
vindt in ons hart:
Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt
en vervolgt en liegende allerlei kwaad van
u spreekt om Mijnentwil.
Verblijdt u en verheugt u, want uw
loon is groot in de hemelen.
A. V.
Aan mijn KRUININGSE gemeenteleden
Voor de tweede maal hebben we j.l.
Zondag Avondmaal gevierd te Hansweert.
Ongeveer 50 leden zaten aan. Onwille
keurig vragen we onsde volgende
Avondmaalsviering, over 3 maanden,
waar en onder welke omstandigheden zul
len we die kunnen vieren? Een vraag,
waarop ik U geen antwoord kan geven,
en niemand, dan God alleen. Onze tijden
zijn in Zijn hand.
Nu de dijkgaten een voor een dicht
gaan, het einde zo langzamerhand in het
zicht komt, nu voel je als het ware de
spanning bij de mensen groter worden
met de dag. Hoe lang zou het nog duren,
eer we terug kunnen? Zou het October
zijn, of November, of niet meer vóór de
winter? En, hoe vind ik dan m'n boeltje
terug Lokt het wel zo erg aan om terug
te gaan Als ik mijn huis nog maar had
En hoe wordt het met de schaderegeling
Vragen genoeg! Mocht bezorgdheid
omtrent al deze dingen in uw hart sluipen,
raak die bezorgdheid dan kwijt door al
uw vragen en moeilijkheden en zorgen in
het gebed neer te leggen voor Gods Va-
dertroon. Beveel gerust uw wegen, al wat