VOORLICHTING
ZEEUWSE KERKBODE
zesde jaargang No. 44 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag t mei 1951
HoofdredacteurDs H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047
Abonnementsprijs2,50 per RedacteurenDs G. Aalbersberg, Ds D, J. Couvée, Dr C. Stam Berichten en opgaven Predik-
halfjaar (bij vooruitbetaling)beurten, tot Dinsdagsmorgens
Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers
Advertentiën 10 cent per mm Drukkers Littooij 6 Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg
Wij zullen er nu mee moeten volstaan, alleen
de hoofdmomenten te noemen van de reis die
„Christen" bezig is te ondernemen. Wie er meer
van weten wil, moet het boek „De Christenreis
naar de eeuwigheid" zelf maar eens ter hand
nemen.
Het laatst zagen we „Christen" bij het kruis.
Als hij vandaar zijn reis voortzet, ontmoet hij
weer een tweetal vrij sinistere figuren, die de
duidelijke namen dragen van „Hypocriet" en
„Formalist".
Het is niet helemaal duidelijk, hoe deze mensen
op de „smalle weg" terecht zijn gekomen, want
volgens de Schrift bevinden zich op de weg naar
Sion alleen maar gelovigen. Hypocrieten en die
niet van harte tot God bekeerd zijn vindt men
daar niet. Ook de opmerking van Bunyan, dat
ze heimelijk over de muur zijn geklommen, en
niet door de enge poort zijn gegaan, klinkt niet
erg overtuigend, maar dat is een van de vele in
consequenties van Bunyan, en ik moet er eerlijk
bijzeggen een strak volgehouden allegorie moet
wel tot allerlei onwaarschijnlijkheden of althans
onregelmatigheden leiden.
Aangekomen bij de „Heuvel der moeilijkhe
den", een nieuwe mijlpaal op de weg houden
„Hypocriet" en „Formalist" het echter niet lan
ger uit, en keren op hun schreden terug.
Achter de „Heuvel der moeilijkheden" staat
het „Huis vol schoonheid".
Daar beleeft „Christen" zoals de naam al aan
duidt enkele goede uren.
Er bevindt zich in dat huis ook een wapen
zaal, waar „Christen" nu volledig wordt uitge
rust met de wapenrusting des geloofs. Men leze
daar Efeze 6 maar eens op na.
Deze wapens komen ook al weer wat laat, en
men betreurt het, al lezende, dat evenals het kruis
ook deze wapenkamer niet aan het begin van de
weg heeft gestaan. Er zouden dan heel wat on
gelukken minder gebeurd zijn. Men krijgt nu uit
het boek van Bunyan de indruk, dat een „Chris
ten" zijn wapentuig alleen maar bij de hand moet
hebben als het tegen de duivel in eigen persoon
gaat.
Nu, die duivel verschijnt dan ook al spoedig
op het toneel.
Hij draagt de naam „Apollyon".
Het is met deze „Apollyon" dat „Christen" nu
een strijd op leven of dood aangaat, en een van
de illustraties in het boek toont u alle verschrik
kingen daarvan.
Het loopt gelukkig op de overwinning uit
de duivel wordt verslagen door het wapen van
het gebed.
Totnogtoe is „Christen" min of meer tot
onze verbazing voortdurend maar helemaal al
leen geweest.
Thans krijgt hij echter een reisgenoot in „Ge
trouw".
Bunyan zal het uitnemend bedoeld hebben,
maar in feite maakt deze „Getrouw" een ietwat
eigenwijze indruk.
Dit komt vooral uit in de gesprekken.
Het zijn allerlei ervaringen, die „Christen" en
„Getrouw" nu onderling uitwisselen.
We moeten daar nog nader op terug komen,
maar het moet mij nu reeds van het hart, dat
deze dialogen niet het gelukkigste deel uitmaken
van Bunyan's boek. „Getrouw" moge dan nog
zo getrouw zijn, gereformeerd of liever Schrif
tuurlijk is hij helemaal niet, en hij geeft af en toe
de indruk, dat hij liefst maar zo weinig mogelijk
pelgrims op de weg naar Sion zou zien.
„Mondchristen", die een eindweegs met hen
heeft opgelopen, krijgt het dan ook zo benauwd,
dat hij z'n beide medereizigers al heel gauw vaar
wel zegt. Hetgeen te begrijpen is. „Mondchristen"
hóórt er ook niet.
Maar ik heb zo het gevoel dat ook echte,
vrome christenen liever in ander gezelschap wa
ren opgetrokken, bijvoorbeeld met de beide Em
maüsgangers, wier harten brandende waren.
Maar, zoals gezegd, we komen daar nog op
terug.
Het pad der beide gezellen loopt dan over de
beroemde „Kermis der IJdelheid".
Zij voelen zich daar, zoals te begrijpen valt,
heel slecht thuis, en dit gevoelen is wederkerig
bij de kermisbeden, zodat het niet lang duurt of
„Christen" en „Getrouw" worden opgepakt en
van oproer beschuldigd.
Bij deze gelegenheid vindt „Getrouw" de dood,
maar wordt in een wagen bespannen met vurige
paarden na zijn dood naar de hemel gebracht.
„Christen" zelf wordt op wonderlijke wijze ge
red, zet zijn tocht voort en krijgt nu een nieuwe
reisgenoot in „Hoop".
Het gebeurt daarna, dat „Christen" en „Hoop»"
aankomen bij een punt op de weg, waar een
bruggetje over een sloot voert. Die weg aan de
andere zijde lijkt veel beter begaanbaar, en aan
gezien die toch evenwijdig loopt aan de „smalle
weg" besluiten de reizigers die weg maar te ne
men. i
Fout natuurlijk.
Want ongemerkt blijkt die weg toch af te bui
gen, en zo komen ze dan terecht in het befaamde
kasteel Twijfel, waar reus „Wanhoop" de scep
ter zwaait.
Het is een moeilijke tijd die ze hier doorbren
gen, en „Christen" is er dichtbij om de dag zijner
geboorte te vervloeken en een eind aan z'n leven
te maken.
De oplossing komt, doordat de „Sleutel der
Beloften" de deur van hun gevangenis ontsluit.
Na allerlei ervaringen en ontmoetingen, waar
bij het telkens weer precies op het kantje is, be
reiken de twee reizigers eindelijk de hemelpoort.
Zij zien de deuren wijd opengaan, die voeren
naar het eeuwige licht.
De moede pelgrims zijn eindelijk thuis.
Ik heb gepoogd enigermate een indruk te ge
ven van het boek „De Christenreis naar de
eeuwigheid", en vond zo onder het schrijven
door reeds de gelegenheid, enkele bezwaren te
gen dit boek kenbaar te maken.
Dit wil niet zeggen, dat ik alléén maar be
zwaren heb.
Er valt ook veel in te waarderen.
Met een samenvatting van de licht- en de
schaduwzijden van Bunyan's zo bekend gewor
den boek moge ik er D.V. een volgend maal
besluiten. H. V.
VAN VRIJGEMAAKTE MEISJES
In een recensie van Prof. Schilders „Christus
in Zijn lijden", schreef ik aan het slot het vol
gende
„Totnogtoe had ik gedacht dat de kwestie
„fides quaerit intellectum" of „fides quadrat in-
tellectum" 'n soort stunt van „De Reformatie"
was. Tot m'n verbazing duikt dit spelletje in
dit boek weer op (blz. 496). Of dit bij de
„herziening" of „vermeerdering" hoort, kan ik
niet nagaan, 't Is in elk geval jammer. Dit boek
is m.i. veel te goed voor „Reformatie"-stijl."
Dit geeft een schrijver (ik weet niet wie) in
„De Poortwake" (orgaan voor de vrijgemaakte
meisjes) het volgende in de pen
TE GOED VOOR „REFORMATIE" STI]L"
Ds Veldkamp van Middelburg bespreekt met een
zuur-zoet gezicht de herdruk van het werk van
Prof. Schilder„Christus in Zijn Lijden". Hij kan
moeilijk anders doen dan het werk prijzen, omdat
het, zoals hij erkent, „tot de klassieken" behoort,
maar natuurlijk is er volop critiek. Het ergste is
hem, dat hij er de stijl van het weekblad „De Re
formatie" in ontdekt en de slotzin is dan ook „Dit
boek is m.i. veel te goed voor „Reformatie"-stijl."
Het is de tragiek in het leven van Ds Veldkamp,
dat hij blind blijft voor het onlosmakelijk verband
tussen de ,,Reformatie"-stijl en dit boek, dat hij
„klassiek" noemt.
Maar nog veel méér tragisch is, dat deze auteur
van „De boer uit Tekoa", boven een van zijn hoofd
stukken uit zijn-boek plaatste „Gods spreken eist
ons spreken", en de „Reformatie"-stijl van deze
„boer uit Tekoa" zo warm verdedigt, zelfs, wanneer
Amos de beschaafde dames van de valse kerk
„koeien van Bazan" scheldt, maar zijn oren nijdig
dichtstopt, wanneer deze „Reformatie"-stijl vandaag,
door Gods genade, nog over onze Kerken gehoord
mag worden.
In hetzelfde Kerkblad rekent Ds Veldkamp af met
het laatste boek van Thijs Booy en terecht
maar wat hij niet ziet is, dat Thijs Booy c.s. de
wrange vruchten zijn, die een afvallende kerkge
meenschap te plukken krijgt, welke de „Reformatie"-
stijl niet meer verdragen kan. De „Thijs Booys"
zijn óók door Ds Veldkamp gesignaleerd onder hen,
die Amos met zijn „Reformatie"-stijl te lijf kwam.
Maar toen heette Amos' profetie „een spreken Gods".
De meisjes die „De Poortwake" lezen, krijgen
natuurlijk de Zeeuwse Kerkbode niet onder ogen.
Dies schudden zij nü haar lieve hoofdjes over
zóveel verval in de „afvallende kerkgemeen
schap" (dat zijn wij). Zij-hebben nu eens weer
gehoord, dat de gereformeerde kerken plus leids
lieden de Reformatiestijl der profeten niet alleen
niet meer lusten, maar zelfs hun oren er nijdig
voor dichtstoppen.
Ik veroorloof mij nu de volgende opmerkingen.
1°. Iedereen kan zelf controleren, dat ik mij
geen moment verzet heb tegen profetische
Reformatie stijl in 't algemeen (hoe zóu ik?)
maar tegen een bepaald genre „Reformatie"
stijl (tussen aanhalingstekens) zoals deze af
en toe door K. S. in het blad „De Refor
matie" gepleegd wordt.
Van dat genre (dat ik verfoei) heb ik zelfs
een bepaald voorbeeld gegeven. Men wete,
dat het studentencorps in Kampen F. Q. I.
heet, d.i. fides quaerit intellectum, oftewel het
geloof vraagt ook nadenken (vrij vertaald).
Toen de scheuring kwam, trok deze ook
door in de studentenwereld, en zowel het
corps van de vrijgemaakte als van de niet-
vrijgemaakte studenten maakten aanspraak
op de oude naam F. Q. I. Toen de vrijge-
maakten het proces verloren, schreef K. S.
in „De Reformatie" dat ze daar maar niet
over moesten treuren, want die naam was
toch ook eigenlijk helemaal fout, en hij K. S.
himself had daar al lang bezwaar tegen ge
had. 't Was dus maar een puur geluk, dat
ze het proces niet gewonnen hadden, en hij
wist een veel betere naam.
Het is voor velen een duister mysterie ge
bleven, waarom K. S. deze vondst niet eer
der had geopenbaard, dan had heel het pro
ces achterwege kunnen blijven, en had men
ook de proceskosten niet behoeven bij elkaar
te schooien. Maar alia Iedereen heeft dit
een belachelijke stunt gevonden. Ook vele
vrienden van K. S. zelf. Toen mij nu bleek,
dat K. S. in de tweede druk van het bespro
ken boek kans gezien had, dat F.Q.I. ver
haaltje daarin te verwerken, heb ik geschre
ven Jammer dit boek is veel te goed voor
„Reformatie"-stijl. D.i. voor déze Reforma
tiestunt.
Zó zit de zaak precies.