Jtfoiiiies Is er onderscheid? Was Bunyan in deze geest van de allegorie der „Poel Wankelmoedigheid" vastberaden doorge gaan, dan zouden er (ondanks Bunyan) niet zo veel brokken zijn gemaakt, en zou de tere ziel van het kind Hans, en helaas zoveel grote kin deren Hans niet in verwarring zijn geraakt. Daar om is het oordeel „even dom als vroom" helaas waar. Hóé Bunyan dan doorgaat, en hoe hij vooral derailleert bij de geschiedenis van „de man in de kooi" hopen we dan nog eens samen te be kijken. H. V. Dit opschrift bedoelt ditis er onderscheid tussen de kerkjeugd, en de niet-kerkelijke jeugd, tussen de heidense en de christelijke, de gedoopte en de ongedoopte Ik bedoel niet, of onze jongens en meisjes zich beter gedragen dan de anderen, want dan kunnen ze elders nog best een lesje nemen. Ik bedoel ook niet of onze „christelijke" kinderen heilige boon tjes zijn en de rest deugnieten. Maar ik bedoel ditdoet mijn doop aan mij en mijn kinderen nog iets, of is de doop een te verwaarlozen factor Onze oud-gereformeerde broeders en zusters hebben altijd het laatste beweerd. Zo'n „dopie" betekent net niks en wee de mens die daarop bouwt. Het is daarentegen meen ik altijd goed-gerefor- meerd of laat me zeggen echt Bijbels geweest, om wél waarde te hechten aan je doop. In de Catechismus heet het, dat door de doop de kinderen van het verbond van die der onge lovigen onderscheiden worden. Eveneens, dat gedoopt-zijn betekentdoor de H. Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn. Niet, zie dat te worden. Maar dat ben je. Je bent door de doop door God in een andere wereld gezet, in het Koninkrijk, geplaatst op een ander niveau. Onlangs heb ik op een huisbezoek tegen een van de jongens bij dat bezoek tegenwoordig, ge zegd je bent te feliciteren. God heeft tegen jou gezegd je bent van Mij en heel Mijn koninkrijk is van jou. Dat heeft God je zomaar gegeven, zonder dat je er om vroeg. Daar kun je God ook altijd aan houden. Stel je es voor, dat je in een gezin geboren was, waar men om God en Zijn dienst helemaal niet geeft Niet, om je zelf nu een goedkeurend klopje op de schouder te geven, want jij deed daar niets aan. Maar om God on uitsprekelijk dankbaar te wezen, en om nu ook veel te bidden voor anderen, die jou rijkdom missen. Zó heb ik altijd gemeend en geleerd, dat de doop een geweldig onderscheid maakt. Tot mijn verbazing lees ik nu uit „Kerk en Jeugd" dat de „hyper-moderne Thys Booy in het oud-gereformeerde schuitje vaart en hun liedje meezingt. De doop is hem geen sou waard. Op deze laatste zin zal Thys Booy vallen en zeggen hé wat zegt u me nou Leest u dan eens blz. 110 van mijn boek. Ik léés blz. 110. Daar staat, dat de gemeente het pasgedoopte kindje moet toezingen. Dat de dopeling de kerk moet worden binnengedragen door een kind uit de familie, begeleid door een stoet van andere kinderen, die allemaal gekleed moeten zijn als bruidjes in de Katholieke kerk, en een van die kinderen moet dan plechtig het deksel van het doopvont wegnemen. En als Thys Booy dominé was, zou hij van elke doopplechtigheid enkele foto's laten maken, en overwegen de hele plechtigheid op de grammo foon vast te leggen. AsjeblieftEn dan nóg zeggen, dat je niets om de doop geeft Bovenstaande behoort waarschijnlijk tot „het verlangen van veel jongeren naar schoner vor men in de eredienst" (blz. 91), dat op dezelfde bladzijde „revival" opleving heet, van welk revi val Booy het mogelijk, zelfs waarschijnlijk acht, dat de „ouderen" dit vermoorden. Nu, aan déze moord doe ik direct mee. Weet Thys Booy nog wat hij (zo goed) van de preek gezegd heeft „Een preek die niet een voudig is, is een slechte verkondiging of helemaal geen verkondiging." Jawel. En wat voor het Woord geldt, geldt evenzeer zo niet meer van het Sacrament. Een doop die niet eenvoudig is, is helemaal geen doop. Die doop zichtbare verkondiging is vol komen onzichtbaar geworden, achter het rook gordijn van de bruidjes en het afgelichte deksel en de toezingende gemeente en de fotograferende dominé. Thys Booy doet precies hetzelfde wat hij de (slecht) prekende dominees zo heftig verwijt Verduister toch de boodschap niet achter uw tirelantijntjes Nu kan men om dié bruidjes en zo even la chen, en ik zou dit ook niet zo ernstig nemen, ware het niet, dat heel dit wegmoffelen van de doop onder ditjes en datjes een symptoom is. Een symptoom hiervan, dat er voor de schrij ver practisch geen verschil bestaat tussen ge doopte en ongedoopte jeugd. Het boek heetKerk en Jeugd, en men mocht dus verwachten, dat er iets gezegd werd over „kerkjeugd". Maar wie maar enkele bladzijden gelezen heeft, bemerkt dat dit helemaal niet het geval is. Ook de niet-kerkelijke jeugd wordt er in betrok ken, en beide worden op tal van bladzijden vol komen gelijkgeschakeld. In de 509 vragen liggen de vragen van de humanistische en de kerkelijke jeugd kris-kras door elkaar. En nu gebeuren er twee dingen. Enerzijds haalt Thys Booy de jongeren die de kerk voorbijlopen op tot het niveau van hen, die de kerk vullen (blz. 64), want het zijn alle maal „eeuwigen". In zoverre hij daarmee bedoelt, dat zij allen naar Gods beeld geschapen zijn, en onsterfelijk zijn, kan ik daar volkomen vrede mee hebben, maar hij zegt letterlijk, dat deze allen „Jezus van Nazareth als Broer hebben". Ik ga verder, dus God tot Vader hebben, dus allen zonder onder scheid kinderen Gods zijn. Anderzijds haalt de schrijver de kerkjeugd neer tot het niveau van de „wereld" en schrijft letter lijk, dat de buiten-kerkelijke jeugd en een groot deel van de kerkjeugd qua levensgevoel onder één noemer te brengen zijn (blz. 124), en dat als er geen wonder gebeurt de overblijvende rest ook spoedig onkerkelijk is geworden. „Qua levensgevoel" is het dus al één pot nat. En dat levensgevoel is dan wij zijn bankroet, we drijven als wrakhout rond, we zijn eenzaam en verraden. „Als er geen wonder gebeurt" Hiermee is dan door Thys Booy openlijk uit gesproken, dat er geen wonder gebeurd is. Ik vind nog altijd, dat elke doop een wonder is. En ik heb altijd gepreekt mensen,-wacht toch niet op het wonder (Thys Booy), maar dat won der is gebeurd. Zet alleen je ogen wijd open. Dit wonder wordt door Thys Booy volkomen genegeerd. De gedoopte jeugd kan evengoed niet gedoopt zijn, want zij heeft geen houvast meer. Geen hou vast aan de doopbelofte, geen uitzicht, geen licht. Hierin ligt feitelijk mijn hoofdbezwaar. Ik weet ook wel, dat heel veel jongeren (en ouderen) het wonder van hun doop niet meer zien. Maar inplaats van zijn generatie, zijn lichting toe te schreeuwen kijk uit je ogen, en trap het vuur van je doop niet uit, gaat hij ze vertellen, dat ze in feite met alle ongedoopten op één hoop liggen, en dat de schuld van al die narigheid en uitzichtloosheid tenslotte ligt bij de ouderen en de dominees. En als medicijn voor de jeugd moeten dan de bruidjes en de fotograaf op het toneel verschijnen. Ik vind dit ook een belediging van de kerk jeugd zelf. Onder de schijn van vóór de jeugd het pleit te voeren, geeft Thys Booy zijn lichting de ene trap na de andere, en hij graait ze in onbesuisde drift alles af. Als ik Thys Booy geloven mag, dan is onze kerkjeugd een stelletje dwazen, die zich grandioos voor de gek laten houden, alsof ze zouden heb ben (als bondelingen) wat ze in feite niet hebben, en bovendien een stelletje huichelaars, die nog de kerk en de jeugdorganisatie bijhouden, maar eerlijker zouden doen deze vandaag aan de dag vaarwel te zeggen. Ik vermoed, dat de kerkjeugd dit niet neemt, en als ze 't wel neemt, dan weet ik er niets meer van. In hetzelfde verband, waarin Thys Booy het heeft over: alle jongeren zijn „eeuwigen", klaagt hij ook „Velen denkenhé, hij is er weer, enhij wordt vervelend. En ik hoor ook die tirades al weer, die zo vaak tegen me afgestoken zijn, dat ik de kerktaak scheef trek, hopeloos eenzijdig ben, dat ik het hardstikke mis heb". Ik antwoord: Thys Booy, had toch eens 'n enkele keer geluisterd, want de mensen die dat zeiden, hadden 't nog zo gek niet met u voor. Ze hadden warempel nog gelijk ook H. V. Van de beroepskeuze stappen we deze week over naar het technisch onderwijs. Er is een belangrijke nota verschenen van de Minister van Onderwijs over de stand van het lager- en mid delbaar technisch onderwijs voor jongens. Daar uit blijkt wel, hoe belangrijk dat technisch on derwijs in ons vaderland is. Een beroepstelling in 1947 wees uit, dat haast de helft van de 20-ja- rigen en nog jongeren, bij ambacht en industrie zijn betrokken. De vakopleiding is dus van het hoogste gewicht. De Minister stelt zich nu voor, een voorbereidend leerjaar aan de vakopleiding te laten voorafgaan, welke voorbereiding dan aan de ambachtsscholen moet worden verbon den. Op die manier worden dus de leerlingen al gauw aan het voortgezet gewoon lager onderwijs onttrokken, en ingelijfd in de ambachtsschool. Op zichzelf kan men tegen deze beschouwing niet zoveel inbrengen. Ongetwijfeld kan zulk een vooropleiding rekening houden met de technische kant, die de leerlingen straks uitgaan, en zo kan het onderwijs profijtelijk worden gegeven. Anders wordt de zaak echter, wanneer wij hier in aanmerking nemen de zeer belangrijke achterstand, die het Christelijktechnisch onder wijs vertoont. Blijkbaar heeft de Christenheid in ons land het groot belang van deze zaak niet voldoende ingezien. Op alle gebied is de bouw van het Christelijk onderwijs bevorderd, maar op het gebied van het ambacht is men, op enkele scholen na, in gebreke gebleven. Nu stelle niemand de kwestie zó, of het dan mogelijk om Christelijk timmeren of schilderen enz. te leren. Maar, men bedenke, dat de jeugd bij het ambachtsonderwijs op de leeftijd is, waar op „de mens-van-straks" gevormd wordt. Door nu juist in die jaren de jeugd toch in zekere zin van zich te laten gaan, laat men open ruimte voor het opnemen, van allerlei ideeën, die het leven stempelen. Bovendien heeft men, door ge brek aan Christelijke scholen op dit gebied, ook geen gelegenheid, om invloed uit te oefenen op de jongelui, die het ambacht ingaan, en het be langrijke onderwerp van geloof en techniek met hen te behandelen en hen voor te bereiden voor de taak als christen in arbeid en vakorganisatie. Daarbij zie ik niet over het hoofd, wat leraren van Christelijke overtuiging bij de algemene ambachtsscholen nog kunnen doen. Maar, zij blij ven toch gebonden aan de opzet van de school, en moeten zeker rekening houden met de zeer gemengde bevolking, die zij daar aantreffen. Een school als zodanig stelt zich een bepaald doel en streeft een ideaal na. Daarin heeft in onze technische tijd, de Christelijke levenskijk wel een'ernstige roeping. We kunnen het slechts betreuren, dat er blijkbaar van Christelijke zijde aan deze kwestie minder aandacht is besteed, dan het overig onderwijs. Wanneer ik de voorwaarden naga in de be doelde nota van de Minister, waaronder een am bachtsschool voor subsidie in aanmerking komt, als n.l. 's Lands financiën dit toelaten, dan lijkt het mij, dat er meer Christelijke scholen op dit gebied konden zijn. Binnen een straal van 10 K.M. moet dan worden aangetoond, dat er be hoefte is aan technische schoolruimte, dat er jaarlijks een bepaald aantal leerlingen zal zijn (b.v. 80), dat na 3 jaar de school tenminste een bepaald aantal leerlingen heeft (b.v. 145), en dat die leerlingen niet onttrokken worden aan een school van dezelfde levensbeschouwelijke richting. Gezien deze gegevens moet het zeker mogelijk zijn voor het lager technisch onderwijs in Chris telijke zin wat te doen. Ook al zou dit enige of fers kosten. Hiermee wordt niet alleen het be lang der jeugd, maar evenzeer het volksbelang gediend. Het is dan ook te hopen, dat van alle kanten hierop de aandacht wordt gevestigd. Bijzonder trof mij in Bijlage I, een overzicht van de meningen van de Gedeputeerde Staten in onze provincies. Daarbij is voor ons vanzelfspre kend Zeeland van belang. De Minister heeft zich laten voorlichten uit de provincie over de stand van zaken. Uit al de provincies treft het mij, dat de zaak van Christelijk technisch onderwijs er mager afkomt. Zo wordt b.v. in Groningen de stichting van een Christelijke ambachtsschool „in opportuun" geacht, gezien de mogelijke afvloei ing van leerlingen van de neutrale streekscholen. Men zou, bij het lezen van deze opmerking, waar lijk menen, in de vorige eeuw verzeild te zijn Voor Zeeland heeft de Stichting voor Maat schappelijk en Cultureel werk in samenwerking met het Economisch Technologisch Instituut een advies gegeven aan de Minister. In Walcheren is 13J^ procent der jongens bij

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1951 | | pagina 2