Al wat uit het geloof niet is zesde jaargang No. 40 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 6 april 1951 ZEEUWSE KERKBODE HoofdredacteurDs H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047 Abonnementsprijs2,50 per RedacteurenDs G. Aalbersberg, Ds D. J. Couvée, Dr C. Stam Berichten en opgaven Predik- halfjaar (bij vooruitbetaling) beurten, tot Dinsdagsmorgens Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers Advertentiën 10 cent per mm DrukkersLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg Het ligt niet in m'n bedoeling, een pietepeute rige detailcritiek te geven op het boek van Thys Booy Kerk en Jeugd, omdat ik er van overtuigd ben, dat dit weinig uithaalt. In dat geval zou er, om iets te noemen, direct al bezwaar moeten gemaakt tegen de titel. ,,Kerk en jeugd" heet het, maar reeds in hoofdstuk I verdwijnt de kerk reeds volkomen uit het ge zichtsveld van de schrijver en de lezer. Hier en daar duikt dan de ,,kerk" wel even weer op, maar het gaat in hoofdzaak over de dominees, die dan in hoofdzaak parmantig of schutterig op het toneel heen en weer lopen, en het gezicht op de kerk verduisteren. In de gedachtengang van Thys Booy maken de dominees de kerk en de dienst uit, en is de kerk een tweederangsgroot heid. „Dominee en jeugd" was een betere titel geweest of nóg béter Jeugd en dominee. Het kost me verder enige moeite, op het grote aantal vraagtekens dat ik plaatste, geen commen taar te geven. Ik noem maar iets. Op blz. 7 vertelt Thys Booy, dat hij zich thuis voelt in alle milieu's, zowel heidense als christe lijke. Ik niet. Op blz. 123 heet het: „wee degeen, die evan geliseert voor kerk plus A.R.-partij plus Rijks- eenheid". Maar op blz. 165 en 166 lees ik duidelijk tus sen de regels door, dat Thys Booy die A.R.-partij plus Rijkseenheid zélf niet lust, en dat zijn be zwaar in wezen niet gaat tegen het evangelie plus nog wat anders, maar tegen het evangelie plus wat hem niet ligt. Tegen evangelie plus we reldraad van kerken e.d. zou hij naar het mij voorkomt geen zwaar protest aantekenen. Op blz. 165 staat te lezen, dat de schrijver het risico niet mag lopen, dat elke lezer niet doorziet over wie hij het heeft, maar het fatale van heel het boek is, dat men dit nergens door ziet. Het gaat hier over „de" jeugd, maar de op merkzame lezer wil toch wel graag weten, wélke jeugd bedoeld wordt, de kerkelijke of de buiten kerkelijke, de gedoopte of de ongedoopte, de „heidense" of de „christelijke". Er is een jeugd, die om „moeder" roept (de kerk), maar er is óók een jeugd, die geen „moe der" hééft, en de kerk ziet als een verzameling van huichelaars. Er is een „grote hunkering naar pastorale gezindheid", maar er is óók een ver- foeiïng van alle pastoren en pastorale gezindheid. Thys Booy brengt deze alle rustig onder één noemer (ik kom daar later breedvoerig op terug, omdat hier de hoofdfout van heel het boek schuilt) en daarom verkeert de lezer elk ogen blik in de grootst mogelijke verwarring, evenals de schrijver trouwens. De schrijver stelt, als ik het zo eens zeggen mag, voor kanker- en maag- patiënten precies- dezelfde diagnose, en dat kan zoals iedereen begrijpen kan, alleen maar op on gelukken uitlopen. Dit verwarde en ondoordachte wijt ik aan het feit, dat Thys Booy dit boek, zoals hijzelf be lijdt, met z'n hart geschreven heeft. Thys Booy zal ook wel gelezen hebben, dat uit het hart des mensen voortkomen kwade ge dachten enz., en dat dit hart arglistig is meer dan enig ding. Wanneer men mij voorhoudt, dat een preek moet zijn gesproken „uit het hart tot het hart", beweer ik volkomen foutHet moet zijn uit het Woord tot het hart. Uit het hart komt alleen maar narigheid. Ik ga hier geen grapjes uithalen. Ik begrijp volkomen, wat Thys Booy bedoelt. Hij heeft natuurlijk willen zeggen, dat zijn boek geen spielerei van het verstand alleen is, maar dat hij z'n ziel er in gelegd heeft. Terecht ver langt hij dat ook van de dominees. Zij moeten er achter staan met heel hun persoon. Maar in die hele personlijkheid is ook het den kende hoofd inbegrepen, en ook het geweten, en nog veel meer, en nu ontkom ik niet aan de indruk, dat Thys Booy z'n hart teveel heeft laten spreken, en z'n hoofd te weinig. Ik weet ook niet precies met welke gedachten het hoofd van Thys Booy gevuld is. Hij beschikt over vele en vaak goede gedachten. Dat hij zich meer gelaafd heeft aan de bronnen van Kierke gaard, Barth, Kraemer, Dippel dan aan Kuyper, Bavinck, Berkouwer, is slechts een vermoeden. Dat er op deze belangrijke punten zeer verwarde gedachten bij hem huizen, is méér dan een ver moeden. Maar ook dit is voor mij nog geen hoofdzaak. Primair is voor mij de vraag, of dit boek uit het geloof geschreven is. Want al wat uit het geloof niet is dat is zonde Op dit belangrijke punt verkeer ik, eerlijk ge zegd in twijfel. Het is mij toch geoorloofd, dit tere punt aan te roeren, omdat m.i. hier alles om draait. Thys Booy» heeft zelf de, ik mag wel zeggen, gelukkige moed, om op blz. 15 de vraag te stel len dominee, bent u bekeerd. In naam van het kruis roept hij om een ant woord. Hieraan ontleen ik de vrijheid, om Thys Booy in naam van het kruis de vraag te stellen hebt gij geloof Hij doet mij zelf twijfelen. Ik lees op blz. 8 „en dat ik niet spreek met de verwachting, dat deze publicatie veel uitricht. Grote gedeelten der kerk hebben zich geïmmu niseerd voor injecties, die een nieuwe apostolaat bedoelen". En op blz. 100 „Ik heb niet de illusie, dat veel predikanten, die de wereld onjuist tekenen, open staan voor critiek op dit punt. Ze weten het.Men praat voor'stoelen en banken". Ik noem dit kortweg ongeloof. Ik ga geen fraze's gebruiken, en niet met tek sten bombarderen, maar ik zeg rustig indien gij geloof hadt, als een mosterdzaad, ge zoudt tot deze berg zeggen word opgeheven en in de zee geworpen, en geen ding zou u onmogelijk zijn. Als ik 's Zondags naar de kansel ga, zonder illusies, en in de verwachting, dat het niets uit haalt, dan sta ik dan als een ongelovige, en dan haalt het ook niet uit. Ik heb gelezen, dat iemand het boek van Thys Booy heeft gekarakteriseerd als een „met ont stellende liefdeloosheid stenen gooien naar de kerk. Ik ben het met dat oordeel vierkant oneens. Wie voor kerk en dominees zó bidden kan als Thys Booy doet, is niet liefdeloos. Schreef hij dat toch zo maar zonder liefde, dan was hij een doortrapte huichelaar of een duivel. Neen, zó niet Ik ontdek wel degelijk een warme liefde, maar liefde zonder geloof is even weinig waard, als geloof zonder liefde. Op het zelfde niveau van een ontstellend ge- loofs-manco liggen die bladzijden uit dit boek, waarin de schrijver de „factor Heilige Geest" uitschakelt (die niet uit te schakelen is), maar vooral waar hij naar mijn gevoelen de twijfel cultiveert. Op blz. 25 heet het op de vraag „dominee bent u bekeerd ?",,Wilt u niet onmiddellijk „ja" zeggen." „Is uw antwoord vol twijfel, wilt u dan beslist dominee blijven En later: „Dominee, die twijfelt, u moet blij ven. De gemeente heeft uw eerlijke twijfel no dig. Wij hebben die nodig." Op blz. 168 toornt hij tegen de kerk die twijfel diepweg zonde noemt, die niet getraind is op de ontmoeting met de levensgrote moderne twijfe laar, die in de twijfel interessantdoenerij ziet, en die alleen maar als procédé heeftdreigen, bang maken. Hoe dit alles klopt met de uitroep, dat „de mens van heden hunkert naar het sterke ambt (blz. 63) en dat elke preek een slechte preek is, waar niet boven staat„alzo spreekt de Here" (blz. 88) ontgaat mij volkomen. Het is natuurlijk een héél andere kwestie, of men een „twijfel" begrijpen lean, en of men de „twijfelaar" niet zo ineens neersmakt. Maar als Thys Booy voorzover ik zien kan, aan de twijfel een gelijkberechtigde plaats wil gevenals het ge loof, zelfs hier en daar wat denigrerend over het geloof spreekt, als hij het heeft (blz. 161) over een bepaalde conclusie vanuit het geloof „op blazen", en als hij wil beweren, dat kerk en jeugd schreeuwend behoefte heeft aan dominees, voor wie het antwoord op de vraag bent u be keerd nog een dubieuze post is, dan noem ik zulke beweringen volkomen kolder, cn moet ik daar heel ernstig tegen protesteren. Laat Thys Booy mij ook maar één bewijs noe men, dat de „eerlijke twijfel" gedekt wordt met een „alzo spreekt de Here". De Bijbel noemt ergens de twijfelaar een „ba re der zee", door de wind, heen en weer gewor pen, en Thys Booy spreekt in zijn boek van „de jeugd" als wrakhout op de grote levenszee, wat in wezen op hetzelfde neerkomt. Ik ontkom niet aan de indruk, dat Thys Booy, mirabile dictu dit drijven als een stuk wrakhout wel plezierig vindt, ondanks de hartstochtelijke schreeuw om de reddende handen, die zich naar dat wrakhout uitstrekken. In feite is de eerlijke twijfelaar voor hem een veel interessanter figuur dan de mens, die „het weet" en in het diepst van z'n hart verlangt hij op de vraag bent u bekeerd, dominee", géén bevestigend antwoord. Hij wil de „twijfelende" dominee die zou weglopen, terughalen, en er stil letjes mee dwepen, want die „ja" zegt is in zijn schatting op de keper beschouwd de arrogante figuur. Hij wijst met de andere hand de „sterke arm" iaf naar wie hij met de ene hand heeft gewenkt en geroepen kom over en help ons In dit zelfde verband moet mij nog iets van het hart. Op blz. 79 schrijft Thys Booy, dat het belang rijk is, dat de kerkeraden vernieuwd worden, en dat daarin de stem van de jongeren wordt ge hoord. Zij hebben sterker geloofselan, groter be wogenheid met de wereld, zijn minder formalis tisch enz. Goed Maar daarop laat hij volgen, dat hij zelf voor een eventuele benoeming onmiddellijk en in volle gewetensvrede zou „bedanken", omdat hij zelf voor zulk werk volslagen ongeschikt is. Nu moet Thys Booy me niet kwalijk nemen. Hij noemt man en paard, dus ik ook. En dus één van beide óf dit is een afschuwe lijk stukje nederige hoogmoed, waarbij ik dat farizeërstrekje door de vodden van het tolle naarskleed zie gluren, óf hij wil z'n eigen voor stellen niet ernstig genomen zien en daast maar wat. Wie uit het geloof schrijft, moet ook de con sequenties aandurven, en zélf aan 't werk gaan. Niet zeggen zó moet het, maar mij niet gezien.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1951 | | pagina 1