J/otiïies
Jeugdrubriek
Wel heb ik mij er over opgewonden en
Thys Booy mag dat gerust weten dat hij deze
dingen vrijmoedig schrijft van ,,de" dominees. Ik
heb in mijn exemplaar van „Kerk en Jeugd" een
streep gezet bij „de.meeste dominees", „vele" do
minees zus en zo en dat aantal streepjes is nog al
veelvuldig geworden.
Ik heb mij afgevraagd, hoe weet Thys Booy
dit van de meeste dominees, en op welke on
naspeurlijke wijze kan hij zó grondig hun aller
doopceel lichten.
Laat me nu eens aannemen, dat Thys Booy
in z'n betrekkelijk pril bestaan het leven en wer
ken van tien procent van de dominees nauwkeu
rig heeft begluurd. Dat is een hóóg percentage,
maar vooruit dan maar. Mag hij nu beweren
die tachtig procent, die ik niet ken, zal wel na
venant wezen. U merkt, ik laat nog ruimte voor
tien procent „goeien".
Dat mag hij niet.
En het is daarom, dat ik terwille van mijn col
lega's moet zeggen, dat deze beoordeling genera
liserend, en daarom lichtvaardig en onzuiver is.
Als Thys Booy op blz. 166 zegt: „ik heb het
bovenstaande zo generaliserend, zonder het aan
brengen van schakeringen en zo bot gezegd, om
dat ik meende zo de zaak het beste te dienen",
dan moet ik Thys Booy zeggendan heb je dat
verkeerd gemeend. Je dient de zaak het best door
de dingen eerlijk en zuiver te stellen. Je toornt,
in ander verband (blz. 149) tegen onzuivere cri-
tiek en belijdt„als de onzuivere critiek ver
dwijnt, is veel gewonnen".
Maar per slot van rekening vind ik dit weinig
belangrijk en wat onzuivere critiek kan ik van
uit jeugdland ook best hebben. Mijn collega's ook
wel. Daar gaat het helemaal niet om, en we moe
ten, waar het hier gaat om zo'n belangrijke zaak
als het to be or not to be van de jeugd, die
„angstig dicht de bankroetlijn nadert" alle ge
voeligheden laten zwemmen.
Ik heb alleen maar duidelijk willen aantonen,
dat mijn „nee" zeggen tegen Thys Booy niet
voortkomt uit een zekere gepriktheid.
Dan had ik eerlijk en ronduit hierboven gezet:
„eerherstel van de dominees".
Dat staat er nu niet boven.
De titel luidt„Eerherstel van de jeugd", en
dat is geen camouflage.
Ik werd, vóór ik dit boek begon te lezen, door
Betrus Aafjes vermaand
„Nu zoekt geen adders in de voorjaarswei,
En treedt niet, wat u vreemd klinkt, met de voet".
Naar deze vermaning heb ik met een eerlijk
hart geluisterd.
Ik heb mij ook, wel tienmaal, afgevraagd, zal
ik mij wel in het dol avontuur storten door te
opponeren tegen Thys Booy.
Er wordt al zoveel gekissebist, en nu dit ook
nog?
Bovendien zal Thys Booy naar mij willen
luisteren
Ik ben daar niet helemaal zeker van.
Op blz. 124 schrijft hij, dat als iemand hem
tegenvoert, dat hij de jongeren niet blijkt te ken
nen, hij een zodanige wanhopig toebijtbeter
dan u Maar, zo voegt hij er aan toe, „men zal
dit wel weer afdoen als arrogantie.
Ik begeer niets „af te doen", of af te kraken,
maar ik vind zo'n opmerking ook arrogant. Voor
al de opmerking, dat men dit „wel weer zal af
doen als arrogantie", vind ik arrogant.
Me dunkt, dat we op zo'n manier spoedig uit
gepraat zijn.
Kijk, Thys Booy (ik vind het zo leuk, dat
ik zomaar Thys mag zeggen, zoals tegen Vorrink
„Koos"), Thys, ik heb eerlijk naar je geluisterd,
en je bestraffing is meermalen olie op mijn sche
del geweest, maar ik moet je verzoeken nu ook
eens naar mij te willen luisteren, en niet direct
te bijten ik weet het beter.
Want ik wil je vierkant in je gezicht zeggen,
dat ik vind, dat je af en toe nogal hoog in de
boom zit.
Je voetstuk is zó hoog, dat het mij sóms moeite
kost naar je te luisteren, want ik word al een
beetje oud en hardhorend weet je.
Je weet het zo verdraaid goed. Je bent zo diep
doorgedrongen in „jeugdland" en je maakt je
tolk liefst van heel de Europese jeugd. En de
„meeste dominees" weten er geen klap van. Ze
dragen een „Zerrbild" met zich mee.
Goed, dat zijn dan die onverbeterlijke domi
nees.
Maar weet jij wel, dat heel veel jongeren, voor
wie je de handschoen opneemt, dit niet nemen,
en hardop zeggen zo zijn wij niet
Je houdt ergens in je boek een pleidooi voor
een „Orde van jongeren" en schrijft, dat zo'n
orde groot werk kan doen „mits afkerig van
stunts, vernieuwingssnobisme en elitegriep. Zou
dit je mogelijk ook zelf iets te zeggen hebben
Ik wéét da.t niet. Ik kom daar later op terug.
Maar wat mij het meest hoog en dwars zit is,
dat je met de allerbeste bedoelingen bezig bent
de jeugd die je liefde heeft, je eigen lichting te
verraden en te verkopen.
Het is juist de kerkjeugd en haar toekomst die
mij tenslotte alle scrupules doet overwinnen en
mij er toe dringt haar eerherstel te vragen. Ik zou
ook kunnen spreken van rechtsherstel.
Want bij al het waardevolle en belangwekken
de van dit boek is zowel aan de eer als aan de
rechten van de jeugd ernstig te kort gedaan.
Omdat beide Thys Booy ter harte gaan, waag
ik het.
Een poging om zijn gedachten af te kraken,
zoals in de „vooropmerkingen" gevreesd wordt,
is dit allerminst.
Men zal dat uit het vervolg spoedig genoeg
merken. H. V.
Toen Dr A. Kuypers onlangs zijn professoraat
begon in de opvoedkunde, heeft hij een rede ge
houden, waarvan de inhoud ons wel mag bezig
houden. In de regel wordt een academische rede
maar in beperkte kring gelezen. Daarom is het
wel goed om over de inhoud iets te vertellen.
De Hoogleraar heeft ons het opvoedingsideaal
getekend, zoals dat in Amerika wordt voorge
staan. Dat komt dan in eenvoudig Hollands hier
op neer, dat het kind moet worden opgeleid tot
een geschikt mens in de samenleving. Met een
krachtig wilsbesef, en tegelijk met die innemende
vriendelijkheid, die een lach brengt in 't bestaan
van een ander. Op die manier moet er een ge
slacht komen, dat de wil heeft om te slagen,
en in verband daarmee ook de nodige kundigheid
verwerpt. Terwijl het ook niet verzuimt, een
hand uit te steken om anderen te doen slagen.
Dus opvoeding tot een soort ideale levenshou
ding, met durf en blijdschap.
Het valt daarbij op, dat in deze opvoedings-
trant feitelijk geen aandacht wordt geschonken
aan de zeer eigensoortige waarde van de mens
als schepsel en dienstknecht Gods. Van een re
kening houden met het leven van het Koninkrijk
Gods wordt niets bemerkt. Het gaat om de ideale
mens op de aarde, ende grens van de aarde
betekent tegelijk het slot. Deze geestelijke ont
wikkeling in Amerika geeft de denken. Zal dit
„algemeen geldend" worden, dan wordt de men
selijke geest van der jeugd aan gebonden aan
de aarde met haar mogelijkheden en aantrekke
lijkheden. Ieder moet het als een gelukkige sport
beschouwen, op de aarde zo goed mogelijk terecht
te komen. Kleding, houding, optreden, alles wat
in dat opzicht kans van slagen biedt, is belang
rijk.
Nu valt de „betrekkelijke" betekenis dezer
dingen niet te ontkennen. U hebt stellig ook lie
ver met een aangenaam mens te doen, dan met
zo'n soort „onweersbui". En ik zal niet zeggen,
dat wij in de kerkelijke en christelijke wereld in
het algemeen daar niets van kunnen leren. Het
schijnt bij sommigen een wet te zijn, wanneer het
over beginselen loopt, dat men het liever laat
dreunen, dan dat er het zachte suizen wordt ver
nomen. Ik geloof, dat men het dan heel best be
doelen kan, maar zijn doel misschiet, mede door
gebrek aan tact, mogelijk ook door een tekort
aan liefde.
Maar, als „tact" nu het één en al wordt, en
er geen hoger belang wenkt, dan op aarde te
slagen, dan moeten we toch met bezorgdheid
denken aan de toekomst, waarin een aldus op
geleid geslacht zal optreden.
Er waait dan toch ook uit Amerika wel wat
over, waar we evengoed „bang" voor moeten
zijn. Zeker, het ziet er niet zo grimmig en drei
gend uit als het Communisme. Integendeel, het
is een ideaal, dat iets feestelijks brengen moet
in het maatschappelijk gareel. Maar, ook een
ideaal, dat aan de aarde zulk een plaats brengt
in hart en gedachten, dat er in zulke levens nau
welijks meer kan gesproken worden van „een
pelgrimstocht naar huis". En, wanneer dat zó
aantrekkelijk aan de mensheid wordt bijgebrachf,
dan kon hier, in dit „gewaad des lichts", wel
eens een ernstig gevaar schuilen voor de ver
vreemding van de mens van alles, wat biet God
en godsdienst samenhangt.
Met zulke opvoedingsgedachten wordt zeker
geen strijd gestreden tegen de aan God ontzon
ken wereld, teneinde daarin reddend bezig te
zijn. Maar, hier schuilt alleen in 't geloof in de
mens zelf, in zijn ideaal künnen, als het maar
wordt ontwikkeld. Dat zulke ideeën na de ramp
van de wereldoorlog opkomen, is wel een diep-
teleurstellend verschijnsel.
't Blijkt, dat Amerika niet in „alles" zal kun
nen helpen, en dat wij tegen een dergelijke gees
teshouding positie moeten kiezen. Hier heeft de
Christelijke paedagogiek een taak. Als namelijk
de Amerikaanse geest vatbaar is en wil zijn, voor
het Bijbelse ideaal van de mens Gods, tot alle
goed werk volmaakt toegerust.
Dat juist een zó belangrijke staat als Amerika,
die feitelijk in alle opzichten een leidende rol gaat
spelen, blijk geeft van een gemis aan inzicht in
het werkelijke levensideaal, moet niet over het
hoofd gezien worden. Juist de bekoorlijkheid van
dergelijke ideeën maken ze nog té gevaarlijker,
omdat ze eindelijk leiden tot een geestelijk bank
roet.
Het is op een afstand moeilijk te zeggen, in
hoever de kerken van Geref. belijdenis in Ame
rika gelegenheid hebben, invloed uit te oefenen
in andere kringen. Soms krijgt men de gedachte,
dat de stroom van het Amerikaanse leven er vrij
wel aan voorbij gaat, en deze kerken te zeer ge
isoleerd staan. Iets wat altijd én voor de kerk
zelf, én voor het volksleven waarin de kerk open
baar wordt, een bezwaar is. Maar, wanneer er
werkelijk „open deuren" zijn, dan is het te ho
pen, dat zij daardoor zullen binnengaan, om te
gen deze verwereldlijking te getuigen.
Het is in onze dagen voor vrijwel alle kringen
en volken moeilijk, om zichzelf te blijven. Alles
wordt door elkaar vermengd, en bij elkaar op
een hoop geworpen. En, men praat druk over
de scheidslijn tussen Oost en West.
Dan blijkt toch wel, dat aan de kant der
scheidslijn, die „West" heet, toch nog niet alles
in orde is, wanneer het stempel van Amerika er
op staat. Doortastend als Amerikanen kunnen
zijn, zullen zij zeker deze opvoedingsorde be
proeven. De Amerikaanse maatschappij staat
daarvoor wel open. Maar, zullen ze ook krach
tige tegenweer vinden bij degenen, die de opvoe
ding niet los willen maken van de openbaring
Gods Hier moet door het Christelijk denken,
door de invloed van het Evangelie, hulp geboden
worden, om deze gedachtenstroom te stuiten.
Want, de slag, die daardoor aan het Christelijk
leven kan worden toegebracht, zou in de grond
der zaak niet minder gevaarlijk zijn dan de actie
van het brute ongeloof.
G. C. St.
HET MEISJE
MET DE GROENE MANTEL
Dit gaat over Piet, zijn moeder, het „Kort
Begrip" en nog enkele andere zaken.
En natuurlijk ook over het meisje met de groe
ne mantel.
Want dit is heus geen lok-titel.
Piet is op het ogenblik bezig man te worden.
Sommigen beweren, dat hij dat al is. Althans,
dat hij dat zo langzamerhand behoort te zijn.
Toen hij een jaar of zestien was, heeft hij eens
verschrikkelijk in de perikelen gezeten. Veel la
ter heeft hij me er alles van verteld. Het was
begonnen op de catechisatie.
Of liever vóór de catechisatie. Het meisje
met de groene mantel
Ze sprong touwtje van „in spin" de bocht
gaat in" en van „uit spuit de bocht gaat uit
De dominee had die avond niet veel aan Piet
en Piet niet aan de dominee. Dwars door dc
dik en dun gedrukte regels van zijn „Kort Be
grip" sprong het meisje met de groene mantel.
Ze lachte en zong van „in spin de bocht gaat
in Enfin Piet helemaal ingesponnen, natuur
lijk.
In een andere zaal van diezelfde kerk zat het
meisje met de groene mantel gebogen over haar
„Kort Begrip", maar Piet heeft nooit geweten,
of het die avond daar wél wilde vlotten.
Het meisje had nóg een mantel. Een bruine
met bont. Maar het moest eerst winter worden,
voordat Piet haar zeggen kon, dat hij die óók
erg mooi vond. Niet, dat hij het onderwerp „man
tels" zo interessant vond maar als begin van
een gesprek heeft het zijn goede kanten. Je kunt
toch niet over het „Kort Begrip" beginnen
Hoogstens kun je dat voor haar dragen
Toen kwam het feestHet feest van de jeugd
vereniging.
's Avonds kwam Piet laat thuis. Het was
eigenlijk al geen avond meer. Moeder was nog