Ons oUeij ambt jYotiï/es Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland ZEEUWSE KERKBODE ZESDE JAARGANG No. 36 Abonnementsprijs2,50 per halfjaar (bij vooruitbetaling) Afzonderlijke nummers 10 cent Advertentiën 10 cent per mm HoofdredacteurDs H, Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047 RedacteurenDs D. J, Couvée, Dr C. Stam DrukkersLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 9 MAART 1951 Berichten en opgaven Predik beurten, tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Middelburg We willen thans in de laatste plaats stilstaan bij ons koninklijk ambt. Ook hier is het weer niet mogelijk, en ligt het ook niet in de bedoeling, heel het terrein te over zien, waarover de christen-koning zijn scepter heeft te zwaaien. We bepalen ons tot enkele op merkingen. Wanneer we daarbij weer de Catechismus tot uitgangspunt nemen, bemerken we, dat daar iets wordt gezegd van de uitoefening van het konink lijk ambt zowel hier als hiernamaals. Wat het „hier" betreft, heet het, „dat wij met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en de duivel strijden moeten. En na dit leven blijft over en hiernamaals met Hem over alle schepselen regeren. We kunnen het „hiernamaals" voorshands la ten rusten, om ons thans te bepalen tot dit leven, waar we midden in staan, en waar we het aller eerst mee te maken hebben. Alleen, één opmerking mag niet achterwege blijven. Men bemerkt, dat de Catechismus aan de ge lovige krachtens zijn ambt ook regeermacht toe kent. Dit is volkomen juist, want bij elke koning behóórt ook regeermacht. Dit is een integrerend bestanddeel van zijn ambt. Dat echter de Catechismus deze regeermacht der gelovigen uitsluitend naar het „hiernamaals" verlegt, en de christen-koning in dit leven de taak laat om te strijden, is, ik zeg niet onjuist, maar min of meer onvolledig. Deze regeermacht wordt ook in dit leven uitgeoefend. Die macht openbaart zich soms in de wereld, waar de gelovige op meer dan één terrein „exou- sia", d.i. macht, is verleend, en zijn geloof de wereld overwint, maar komt ook tot uiting in het kerkelijk leven, omdat de kerkelijke tucht niet buiten de gelovigen om door de kerkelijke ambts dragers wordt uitgeoefend, want volgens Zondag 30 is de christelijke kerk in haar geheel schuldig de sleutelen des hemelrijks te hanteren de ganse gemeente draagt de verantwoordelijkheid voor het heilig houden van het Verbond Gods, en zo dra hier verslapping of gebrek aan waakzaam heid openbaar wordt, zal de toorn Gods niet over de kerkeraad, maar over de ganse gemeente wor den verwekt. We komen daarop, alsmede op de onderlinge censuur, nader terug. Het Koninklijk ambt der gelovigen is echter van wijder strekking. Als de Heilige Schrift zegt, dat wij Gode ge maakt zijn tot koningen, en een koninklijk pries terdom vormen in deze wereld, legt dat ons de dure verplichting op, om ons te allen tijde en onder alle omstandigheden koninklijk te gedragen. Koninklijk in het houden van het eens gegeven woord. Koninklijk in het verlenen van gratie, d.i. het vergeven onzer schuldenaren. Koninklijk in de wijze, waarop wij verliezen, en teleurstellin gen weten te dragende mokkende Achab is stellig geen koninklijke figuur Kortom, we hebben ons steeds te herinneren, dat we koningen zijn, dat onze adeldom verplicht, en dat we ons te wachten hebben voor alles wat beneden onze koninklijke waardigheid zou zijn. Er ligt op ieder christen, ook al is hij een eenvoudig fabrieksarbeider, en op iedere christin, ook al is zij een simpel dienstmeisje, iets van majesteit. Er gaat, onbewust en onbedoeld, een verheffende invloed van hen uit. Zij beheersen altijd de situatie gelijk Paulus in die schrikkelijke V. stormnacht op de Middellandse Zee eenvoudig de schipper en de stuurman opzij schoof, en zelf het commando overnam krachtens zijn koninklijk ambt van gelovige. Hierin komt onze koninklijke regeermacht in dit leven uit, en wie mét de kin deren dezer wereld in de stormen van het leven aanstonds het hoofd verliest en zich door de moeilijkheden laat overrompelen in plaats van ze te beheersen, heeft z'n koningskroon verbeurd. Het is echter ook in de strijd des geloofs, d.i. hier de onophoudelijke actie om Gods ordinan tiën op elk levensterrein tot geldigheid te bren gen, dat het koninklijk ambt tot ontplooiing be hoort te komen. Het „met Hem over alle schep selen te regeren", d.i. het volledig herstel van de koningsheerschappij, waarbij heel de schep ping aan de mens onderworpen is, en de mens diene, opdat de mens daarmee zijn God diene, toeft nog, en we zijn voorlopig nog in de pe riode van de strijd om tot deze volledige heer schappij te geraken. Het kan helaas niet gezegd, dat wij ons altijd voldoende van die koninklijke roeping bewust zijn en dit ambt naar behoren uitoefenen. We heten wel „strijdende kerk", maar het lijkt soms bittere ironie de kerk zo te noemen. Niet alleen, omdat de strijd al te dikwijls gemeden wordt, maar ook omdat er veel „gestreden" wordt over dingen, die met de heilige oorlog tegen de duivel en de zonde niets te maken hebben, doch in tegendeel de duivel juist in de kaart spelen. Ko ninklijks is daar niets in, noch in die strijd, noch in de methoden, die er in gevolgd worden, en dit geharrewar wekt bij de buitenstaander slechts een meewarige glimlach. Wij hebben de goede strijd te strijden, maar een burgeroorlog, waarin een volk zichzelf verteert, kan kwalijk een goede strijd genoemd worden. Dit is altijd slecht. De koninklijke strijd, die goed is, is in de eer ste plaats de oorlog, die we onszelf verklaren, het gevecht op leven en dood tegen ons zondig ik. Dit is de strijd naar binnen, en kost wel de meeste inspanning. En vervolgens de strijd naar buiten, de strijd tegen alle anti-christelijke en vooral tegen de z.g.n. „neutrale" machten. De bitterste vijandschap, die zich tegen Christus en Zijn kerk openbaart, is de „neutraliteit", die in pers en bond en school Christus niet uitscheldt, maar veel ergerdoet alsof Hij niet bestaat. De felle haat-toon is boven dit negerend doodzwij gen te verkiezen. Het spreekt wel vanzelf, dat ook deze strijd steeds koninklijk moet worden gevoerd ook in de politiek, de pers, en het sociale leven moet de tegenstander gevoelen, dat hij met „koningen" te doen heeft, die niet strijden met „wereldse" wapenen van scheldwoorden, handigheden en ge niepigheden, maar eerlijk en met open vizier. Wie zal beweren, dat er van deze strijd naar binnen en naar buiten bijster veel terecht komt Men krijgt niet de indruk, dat velen in gestaag tweegevecht met zichzelf leven, en wat de strijd naar buiten betreft, hier wordt het getal der strij ders gewoonlijk door dat der toeschouwers over troffen. Een gereserveerde plaats op de tribune, vanwaar men de kampioenen kan toejuichen, schijnt aantrekkelijker dan de strijd in de baan, en die tribunes zitten heden ten dage tjokvol. Van die critische kijkers weet iedereen te zeggen, hoe het al of niet moet, maar men bedenke, dat niet aan het toeziend publiek, maar aan de lopers de prijs toevalt. We spraken er vroeger reeds over, dat ook de regeermacht in de kerk behoort bij het ambt der gelovigen. De Christelijke kerk is schuldig naar de ordening van Christus en zijn apostelen degenen, die zich in hun belijdenis en leven als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen, door de sleutelen des hemelrijks uit te sluiten, totdat zij betering huns levens bewijzen. Wordt dit na gelaten, dan wordt de toorn Gods over de ganse gemeente verwektin gelijke zin heeft Christus bevolen in Mattheus 18 dat, zo een broeder door persoonlij^ vermaan én dat in het bijzijn van ge tuigen niet gewonnen kan worden, dit moet wor den medegedeeld aan de gemeente. Hetgeen natuurlijk niet zeggen wil, dat het op de straten van Jeruzalem moet worden uitgeba zuind, maar aan de gemeente, staande onder de leiding der ambtsdragers of omgekeerd „de ambtsdragers met de gemeente achter zich en met haar rekenend" (Grosheide), dus: degenen die daartoe van de gemeente verordineerd zijn. Het blijft dan dus de christelijke kerk die de regeer macht, in casu het tuchtrecht uitoefent. De ge lovigen oefenen die macht niet alleen gezamen lijk uit, want door Christus zijn daarvoor kerke lijke diensten ingesteld. Men herinnere zich hier bij de vergelijking met het lichaam en de organen, en de opmerking van Calvijn, dat de kerk geen republiek, maar een koninkrijk is. H. V. In ons vorig nummer heb ik in verband met Art. 13 het rapport Dr van Rooyen genoemd, dat een fonds wil vormen, om daaruit voor de toekomst de benodigde gelden voor emeritering te verkrij gen. Vanzelf moet dat dan een aanzienlijk fonds worden. De Deputaten van Zuid-Holland-Zuid spreken zelfs van een kapitaal van plm. 70 mil- lioen gulden Maar, daarover nog nader. Eerst willen we stil staan bij de critiek, welke tegen de fondsvorming als zodanig wordt inge bracht, in de genoemde brochure uit Zuid-Hol land. Men noemt het daar een ramp voor de ker ken, wanneer het ooit tot een dergelijk fonds zou komen. Zuid-Holland betreurt het dan ook, dat op de Synode van Zwolle één clausule uit de totnogtoe geldende regeling is weggenomen (al thans tijdelijk), waarin stond, dat de kerken zulk een fonds niet zullen vormen, maar dat jaarlijks door bijdragen der kerken het benodigde voor de emeritering zal worden opgebracht. Zuid- Holland-Zuid wil deze clausule weer hersteld zien, en dan is de kwestie fondsvorming van de baan. Men heeft daar ernstige principiële bezwa ren tegen zulk een fonds, dat in feite een ver zekeringsmaatschappij wordt. Dit ligt op het ter rein der algemene genade, terwijl we op kerke lijk erf zijn op het terrein der bijzondere genade. Genoemde brochure zegt het openlijk, dat het een stap in de richting van „verwereldlijking" zou zijn, wanneer we op zulk een wijze voor emeritering gingen zorgen. Zulk een maatschappij hoort op de heilige erve niet thuis, zeggen ze letterlijk. Kijk, deze uitlating vind ik erg jammer. Ik geloof, dat we hier wel zeer voorzichtig moeten zijn, om algemene en bijzondere genade hier zó tegenover elkaar te stellen, als zou een ontwikkeling op het ene terrein niet bruikbaar zijn voor het ander, maar geestelijke schade bren gen. De Deputaten van Zuid-Holland hadden dit achterwege moeten laten. Wanneer een kerk door middel van een bank een lening uitschrijft, met de voorgeschreven stukken en coupons voor inwisseling, op de bestaande rentevoet, dan zou ik toch wel eens willen weten, hoe we daarbij met een 2-terreinen-leer moeten opereren Of, staat zo'n bank dan plotseling in dienst van de bijzondere genade, met al de zakelijke verrichtin gen, die aan zulk een lening zijn verbonden Gezwegen dan nog van „beleggingen", van het exploiteren van bepaalde bezittingen, enz. M.i. had men met deze redenering niet moeten komen. Daar is op zichzelf niets „ongeestelijks"

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1951 | | pagina 1