Ons atUc ambt Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland ZEEUWSE KERKBODE ZESDE JAARGANG No. 35 Abonnementsprijs2,50 per halfjaar (bij vooruitbetaling) Afzonderlijke nummers 10 cent Advertentiën 10 cent per mm Hoofdredacteur: Ds H, Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047 RedacteurenDs P. de Bruyn, Ds D, J. Couvée, Ds S. Greving, Dr C. Stam DrukkersLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 2 MAART 1951 Berichten en opgaven Predik beurten, tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Middelburg IV. Op het profetisch ambt volgt het priesterambt. Dit houdt in naar de omschrijving, die de Ca techismus er van geeftdat ik mijzelven tot een levend dankoffer Hem opoffere. Dit is keurig ge zegd, omdat hieruit blijkt, dat we met ons pries terambt niet klaar zijn als we iets van ons bezit geofferd hebben voor de armen en voor het ko ninkrijk Gods, maar dat we ons zelf te offeren hebben. De Nieuw-Testamentische priester legt zichzelf op het altaar en is dus priester en offer tegelijk. Natuurlijk sluit dit het offer der gaven niet uit, want dat vloeit er rechtstreeks uit voort. Wat dit laatste betreft, heerst er helaas nog veel mis verstand en ontbreekt eveneens nog het priester lijk ambtsbesef. Als priesters des Allerhoogsten Gods hebben de gelovigen niets anders te doen in hun offe rande, dan te dienen en te gehoorzamen en is alle zelfbepaling omtrent de keus en de grootte van het offer contrabande. Dat hebben wij niet uit te maken, evenmin als een priester onder het Oude Testament zelf kon uitmaken welke offers hij brengen zou, evenmin als een staatsburger zelf kan uitmaken of en hoe veel belasting hij betalen zal evenmin als een rentmeester zelf kan bepalen hoe hij de goederen van zijn „heer" beheren zal; evenmin als domi nees, ouderlingen en diakenen zelf kunnen uitma ken hoe het Woord bediend, de kerk geregeerd en de armen verzorgd moeten worden. Dat wórdt voor hen uitgemaakt. Het is belachelijk en ver waten te menen, dat wij de .offerdienst des Heren zouden uitmaken, alsof de soldaten in het leger de dienst regelen Dan is het geen dienst meer, maar heerschappij voeren. De offerdienst is ook dienst en daar past niet anders dan strikte ge hoorzaamheid. En een iegelijk die hierin wat vrijbuiteren wit, die vergeet dat hij priester-ambtsdrager is, en verwaarloost op schandelijke wijze zijn ambt. Het behoeft geen betoog, dat deze dienst een liefdedienst is, waarbij het met de dienst der barmhartigheid nog weer anders staat, dan met de offerdienst voor de kerk des Heren. Wat dit laatste betreft, spreken we dan ge woonlijk van „vrijwillige bijdragen". Er zijn er die het „vrijwillig" in deze term ongeveer aldus uitleggen, dat men het doen kan, maar ook na laten en dat dit geheel aan ieders believen staat. Het is immers vrijwillig Door deze redenering wordt de „vrijwilligheid" tot „willekeur" gede gradeerd de christelijke vrijheid tot onchristelijke losbandigheid verlaagd. We zullen daarom goed doen wèl in te zien, dat dit „vrijwillig" alleen betekent, dat de gaven met een vrijwillig of gewillig hart en met een blij moedig-milde hand moeten worden gegeven. Het mag u niet afgedwongen worden, want elk met-een-zucht-gegeven-offer heeft z'n waarde verloren, al was dat offer nog zo groot Dat maakt de zaak dus niet gemakkelijker maar moei lijker. God wil niet alleen dat we offeren, maar ook dat we blijmoedig offeren. Anders is ons geld met ons ten verderve In elk geval sluit de vrijwilligheid de verplich ting niet uit. We mogen en we moeten. De of feraar in Gods koninkrijk is vrije en onderdaan tegelijk knecht en kind. Deze verplichting ligt zeer voor de hand. Als krachtens het ambt der gelovigen de kerk geïnstitueerd is, de ambten zijn ingesteld enz., dan ligt toch niets meer voor de hand, dan dat diezelfde gelovigen de verplichtingen, die daaruit voortvloeien en die ze gezamenlijk op zich geno men hebben, nu ook nakomen, en gemeenschap pelijk alle lasten dragen. Elke verplichting, ook die vrijwillig is aangegaan, moet nagekomen wor den. Ge hebt uw huwelijk vrijwillig aangegaan, maar niemand zal toch wel zo dv/aas zijn om te menen, dat hij nu geen huwelijksplichten heeft. Degenen, die hun priesterlijk ambt op dit punt verwaarlozen, zijn de parasieten der kerkelijke samenleving. Vond hun voorbeeld algemeen na volging, de kerkedienst zou niet onderhouden kunnen worden en de kerk zou de hongerdood sterven. Dit is de gruwelijkste Sabbatschennis, want het Sabbatsgebod eist zelfs eerstelijk dat de kerkedienst onderhouden worde. En het zal den voetballers, die op hun manier de dag des Heren ontheiligen, allicht verdrage- lijker zijn in de dag des oordeels dan hunlieden. Het is in zekere zin jammer, dat de Catechis mus over wat behalve het offer nog meer tot het priesterlijk ambt der gelovigen behoort, het stil zwijgen bewaart. Ik bedoelde voorbede en de zegen. Beide behoorden ook bij de taak van de Oud- Testamentische priester. In de voorbede was hij de mond van het volk tot God, en in de zegen, de mond van God tot het volk. Christus heeft als onze grote Hoge priester ook beide vervuld en vervult ze nóg. Hij was op aarde Voorbidder en is in de hemel onze Voorspreker Hij is het ook, Die vanuit de he mel ons zegent door Zijn hemelee gaven over ons uit te gieten. Indien wij dus in alles „Zijner zalving deelachtig zijn" en Hij ons volledig in het ambt herstelt, dan behoort bij het offer ook de priesterlijke voorbede en de priesterlijke ze gen. Dit is ook door Christus en de apostelen duidelijk geleerd. Want wat die „zegen" betreft, het woord tot Abraham gesproken „Wees een zegen", heeft nog niets van zijn kracht verloren. En als Chris tus Zijn Kerk het zout der aarde en het licht der wereld noemt, dan ligt het zegenend karakter daarin duidelijk uitgesproken. En niet anders is het met de voorbede. Herhaaldelijk wekken de apostelen er toe op,, voor hen en voor elkander Trouwens, ook het meervoud „ons" in plaats van het enkelvoudige „ik" in het „Onze Vader" wijst in dezelfde richting. Ik heb niet alleen te bidden voor mijn brood en om vergeving van mijn schulden, maar ook priesterlijk anderen op het hart te dragen,Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, ger beden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen" (1 Tim. 2 la). Helaas komt ook hierin gedurig gebrek aan ambtelijk besef uit. De voorbede hoort stellig ook bij het ambt van de Dienaar des Woords als hij in de dienst der gebeden voorgaat, maar is natuurlijk niet uit sluitend het werk van de dominee. De gebeden in de kerk vóór de kerk, de zending, de evange lisatie, de zieken, de eenzamen, de jeugd, de ver volgden, de Overheid en zoveel meer behoren zich voort te zetten in de huizen en de binnen kamers. Dit behoort evengoed tot het ambt aller gelovigen. Dit gaat dan nog wel als we te bidden hebben voor de onzen en die ons sympathiek zijn, maar de Schrift houdt ons met klem en kracht voor, ook te bidden voor die ons niet sympathiek zijn, en zelfs voor degenen die ons geweld aan doen. Het kan gerust gezegd, dat op dit punt een ambtsverwaarlozing op grote schaal geconsta teerd moet worden. We praten wel over hen, die ons misdeden, maar laten in de regel na voor hen te bidden. Velen kunnen een breed verhaal opdissen over de wandaden van broeder A of de misdragingen van zuster B, maar op de vraag hebt u voor hem of haar wel eens gebéden, zwijgen de kla gers en sprekers stil. Zolang het wangedrag van anderen mij wèl stof tot gesprek met mensen, maar geen stof tot gesprek met God geeft, mij wel doet babbelen, maar niet doet bidden, zolang ben ik nog een puur werelds mens want wereld gelijkvormigheid zegt Paulus, zit 'm niet in uiter lijke dingen, maar daarin dat men niet beproeft, welke de goede en welbehagelijke wil Gods zij (Rom. 12 2). Ik heb dan nog meer oog en oor voor mijn belangen dan voor het zieleheil van anderen, en het let mij niet, dat zij zich in de zonde verstrikken ik ben over hen niet priester lijk bewogen, en verzuim mijn priesterlijk ambt in getrouwheid te vervullen. Broeders, bidt voor elkander Het „Onze Vader" kent dan ook geen „ik"- toon, maar spreekt breed en wijd van „ons", en stempelt daarmee elk gebed dat die naam ver dient tot priesterlijke voorbede. Daarvan gaat een wijdende en verheffende invloed op de bid der zelf uit, zelfs al wordt geen zijner gebeden verhoord. Want wie priester geworden is in Gods tempel en de voorbede geleerd heeft, ver teert zijn concurrenten niet door broodnijd, maar bidt z'n collega ook z'n dagelijks brood mag heb ben die weet geen chronique scandaleuse van z'n buurman, maar worstelt in het gebed om hem uit de macht van de Boze te rukken die zint niet op middelen om zijn vijanden met gelijke munt te betalen, maar bidt voor degenen die hem geweld aandoen. Deze voorbede is tevens een van de voor naamste middelen, om een zegen te zijn voor anderen. De kerk des Heren is een zegenende dauw, die neerzijgt op de dorre en dorstige wereld, en te gelijk het zout der aarde, dat de bedervende machten weert. Men kan gerust zeggen, dat in de loop der historie de kerk deze zegenende invloed gehad heeft, en de „wereld" heeft meer aan het veel gesmade en verguisde „christendom" te danken, dan zij zichzelf bekennen wil. De wereld haat de kerk, maar heeft desondanks de kerk nodig, ge lijk zij Christus nodig heeft. Het geeft echter niet veel, deze gezegende invloed van het christendom in 't algemeen te erkennen zonder er zelf persoon lijk part of deel aan te hebben. De roeping, een zegen voor anderen te verspreiden, is ook een persoonlijke roeping, en behoort tot het priester lijk ambt aller gelovigen. Zijner zalving deelach tig te zijn, betekent ook, aan Zijn zegenend werk deel te nemen. Zoals Christus de broden, die Hij vermenigvuldigde, gaf aan de discipelen, die ze op hun beurt weer moesten doorgeven aan de scharen, zo behoren wij nog steeds, wat we met de ene hand van Christus ontvangen hebben, met de andere door te geven aan anderen. Hetgeef gij hun te eten, klinkt nog als een dagelijks bevel. Stoffelijk maar ook geestelijk. Geef gij hun te eten, ook van het Brood des levens. Zit niet in de gevulde voorraadschuren der kerk volop te eten, zonder u om de wereld te bekommeren, die vergaat van honger. Weest geen geestelijke hamsteraars, die eigen provisie kasten opvullen, en zelfs geen kruimkens laten vallen voor de hondekens. Wéés een zegen, en begeer zeer te zegenen Het jammerlijke verschijnsel kan zich voordoen, dat die een zegen moeten zijn, tot een verzoeking en zelfs tot een vloek worden voor hun omge ving, en dat belijdende christenen door hun le vensgedrag het evangelie meer in de weg staan, dan het helpen verbreiden. Men wil dan met de kerk, waartoe zulke „christenen" behoren, niets te maken hebben, hetgeen hun onbekeerlijkheid niet verontschuldigt, maar hun die deze „erger-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1951 | | pagina 1