Ons aUec ambt Lijdensprediking ZEEUWSE KERKBODE zesde jaargang No. 32 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 9 februari 1951 HoofdredacteurDs H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047 Abonnementsprijs2,50 per Redacteuren i Ds P, de Bruyn, Ds D, J. Couvée, Ds S. Greving, Dr G Stam Berichten en opgaven Predik- halfjaar (bij vooruitbetaling)beurten, tot Dinsdagsmorgens Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers Advertentiën 10 cent per mm Drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47„ Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg Wij zullen goed doen, ons er telkens weer op te bezinnen, dat wij allen als leden der kerk „in het ambt staan", d.w.z. dat allen die tot de kerk behoren een belangrijke opdracht hebben, en dat wij over de wijze, waarop wij deze opdracht ver vuld hebben, rekenschap en verantwoording zul len moeten afleggen. Dit is, wat onze Ned. Geloofsbelijdenis in art. 28 noemthet ambt der gelovigen, hetgeen be doelt zoals daar nader omschreven wordt „de opbouwing der broederen naar de gaven door God hun verleend als onderlinge lidmaten eens zelfden lichaams". Dit gaat dus ons allen aan. Niet alleen de mannen, maar ook de vrouwen zijn daarin betrokken. Ieder kerklid, zowel de drukke zakenman, als de rentenier, de patroon èn de arbeider, de leraar èn de leerling, staat op een verantwoordelijke post. Het is stellig geen valse beschuldiging, wanneer ik beweer, dat dit besef dat wij allen zonder onderscheid een ambt te bedienen hebben, veel te weinig tot ons is doorgedrongen, en dat het zelfs nauwelijks onder ons leeft. Wij stellen ons de situatie meestal zo voor, dat dé ambtsdragers, dat zijn dan de dominees, ouder lingen en diakenen, er voor dienen te waken, dat alles in het kerkelijk leven behoorlijk marcheert, terwijl de anderen, de „leken", samen de non- actieve rest vormen. Zo ongeveer op de manier van een trein. Wij kopen een kaartje, verzekeren ons van een goede plaats, lezen rustig onze krant, en ver trouwen er op dat het treinpersoneel, de machi nisten en conducteurs wel goed zullen uitkijken, dat we veilig de plaats onzer bestemming zullen bereiken. Daar lijkt de kerk soms heel veel op. Een paar verantwoordelijke personen, en de grote rest passagiers, die zich lateiï vervoeren. Dit is natuurlijk helemaal fout. De kerk bestaat niet uit geestelijken en leken, leiders en geleiden, arbeiders en objecten van bearbeiding, maar zij is één actieve werkgemeen schap, waarbij elk lid is ingeschakeld. Terwijl ik dit schrijf is niet alleen mijn hand actief die de pen hanteert, maar ook mijn hoofd en mijn hart. In de moderne fabriek gebeurt alles wel ma chinaal en mechanisch, en wordt de mens meer en meer verlengstuk van de machine, maar ieder voelt dit als een soort devaluatie. Normaal is het zó, dat bij elke arbeid de hele mens met al z'n organen functioneert. Niet één lid van het lichaam, maar het hele lichaam be hoort daarbij in actie te zijn. Nu is de kerk het lichaam van Christus. En alle leden van dat lichaam vervullen dus een actieve rol. De kerk wordt ook wel eens vergeleken bij een strijdend leger, en het zou toch al te dwaas wezen te menen, dat in het leger alleen maar het kader, de gegradueerden, een taak hebben, terwijl de ge wone manschappen op de plaats rust konden blijven. Ieder heeft in het leger een taak. Niet alleen de stoottroepen aan het front, maar ook zij, die ver achter het front voor de ravi taillering zorgen. En op dezelfde wijze heeft elk lid der gemeen te, mannen zowel als vrouwen, in de kerk een zeer belangrijke taak te vervullen. Door dit voorop te stellen is het natuurlijk in het minst m'n bedoeling niet, het bijzonder ambt, dat Christus in Zijn kerk ingesteld heeft, te wil len uitschakelen. Wij lezen in Efeze 4, dat Christus „gegeven heeft sommigen tot apostelen, sommigen tot pro feten, sommigen tot evangelisten en sommigen tot herders en leraars, tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus". Voor het welwezen der kerk zijn deze speciale ambten absoluut noodzakelijk. Evenmin als mijn lichaam het zonder oren kan stellen om te horen, en ik ogen nodig heb om te zien, zo behoren er in de kerk bijzondere orga nen te zijn die bepaalde diensten hebben te ver vullen. Het zijn ten allen tijde de Independenten ge weest, die zó eenzijdig nadruk gelegd hebben op het „ambt der gelovigen", dat er van de door Christus ingestelde ambten geen plaats overbleef. Daar doen' wij natuurlijk niet aan mee. Evenmin als we mee kunnen gaan met de ge dachte die de Rooms-Katholieke kerkleer be heerst, welke de kerk feitelijk bindt aan het ambtde kerk is daar waar de pastoor is, ook al zijn er in 't geheel geen leden. Wij mogen het bijzonder ambt in de kerk noch overschatten, noch onderschatten, maar behoren daaraan de plaats te geven, die het toekomt. Men weet natuurlijk, welke die bijzondere ambten zijn. Het zijn die van ouderling, diaken en dienaar des Woords. Deze drie ambten hebben geen onafhankelijke plaats in de kerk, maar ze zijn de organen waar door Christus Zelf Zijn ambten in de kerk be dient. Christus is, zoals ieder weet, onze hoogste Profeet, onze barmhartige Hogepriester, en onze eeuwige Koning. Welnu, Zijn Koninklijk ambt bedient Christus via de ouderlingen. Zij bedienen het koninklijk ambt. Zij nemen deel aan de kerkregering. Zij doen dat niet op eigen gezag en onafhan kelijk van Christus, maar het is feitelijk zó, dat Christus Zijn kerk zelf regeert, maar dat Hij de ouderlingen daarvoor als instrument gebruikt. Op ongeveer dezelfde wijze als vroeger onze koningin haar gezag in Indië uitoefende via de gouverneur-generaal. Achter het vermaan en de tucht der ouderlin gen staat dus steeds Christus Zelf, en aan Hem ontlenen zij hun gezag. Christus Zelf komt met de ouderlingen mee op huisbezoek. Evenzo staat het met het ambt der diakenen. Als zij voorzien in de nooddruft der heiligen, dan is het niet die lieve broeder A of de gulle broeder B, maar is het Jezus Christus, de barm hartige Hogepriester, die deze diakenen als Zijn organen, als Zijn handen gebruikt. En de behoeftigen ontvangen de gaven niet uit de handen van milde mensen, maar uit de hand van Christus Zelf. Dit is nooit een schande. Het is een hoge onderscheiding. En wat tenslotte de dienaren des Woords be treft, ook zij staan niet op eigen gezag op de kansel, maar zij brengen als „gezanten van Chris tus wege" eenvoudig Zijn boodschap over. We zouden echter verkeerd doen te menen, alsof daarmee alles afgelopen was. Alsof de „ambtsgedachte" daarmee was uitge put, en dat het zó zou zijnaan de top de ambts dragers, de dominees met de ouderlingen en dia kenen, vervolgens een hele tijd niets en dan ein delijk de brede schare van „leken". Wij kénnen geen „leken" in de kerk. Wij moeten dat spraakgebruik „ik ben maar een leek" zo spoedig mogelijk afschaffen. Gij zijt een koninklijk priesterdom (1 Petr. 2:9). Gij hebt de zalving van de Heilige, en weet alle dingen (1 Joh. 2 10). Het heimwee van Mo* zes is „och, dat al het volk des Heren profeten waren". En tot de priesterlijke dienst van alle kerkleden roept Paulus op „Ik bid u dan broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst (Rom. 12: 1). Dit hangt ook weer regelrecht met de ambten van Christus samen. Niet alleen degenen die in de kerkeraad zitten, maar allen die in Christus geloven, v/orden in het ambt gesteld. Geloof betekent niet alleen door Christus zalig te worden, maar ook Zijn zalving deelachtig te worden (Zondag 12 H.C.). Wie in Christus gelooft wordt één plant met hem, d.i. Hij wordt gepromoveerd tot profeet, priester en koning. Zopas is gezegdwie gelooft, wordt in het ambt gesteld. We kunnen beter zeggen hersteld. Het ambt is inhaerent aan de schepping naar Gods beeld. God heeft aan de mens bij de schepping ge geven het profetisch bewustzijn, om Zijn gedach te na te denken en uit te spreken, een priesterlijk hart om Zich aan de dienst van God te wijden, en een koninklijke hand om Zijn werk uit te voeren. Dit staat in Zondag 3 zóopdat hij God Zijnen Schepper recht kennen (profetisch), Hem van harte liefhebben (priesterlijk) en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen (koninklijk). Door de zonde is dit ontredderd, maar genade geneest. De door Christus verloste mens wordt nu weer in zijn ambt hersteld. Waarom wordt gij een christen genoemd Omdat ik door het geloof Zijner zalving deel achtig ben (tot het ambt), opdat ik Zijn naam belijde (profeet), mijzelf tot een levend dankoffer Hem opoffere (priester) en met een goede con sciëntie in dit leven tegen de zonde strijde en hiernamaals met Hem om alle schepselen regere (koning) (Zondag 12 H.C.). Dit zijn slechts enkele richtlijnen, die de Ca techismus in Zondag 12 aangeeft. De volle inhoud er van is daarmee natuurlijk niet uitgeput. H. V. In het „kerkelijk jaar" zijn de zeven Zondagen vóór Pasen voor de lijdensprediking gereserveerd. De gemeente betreedt dan de „via dolorosa", de lijdensroute van de Man van Smarten, Die om onze overtredingen is verwond, en om onze zon den verbrijzeld. Het feit, dat de evangelisten opvallend breed voerig zijn in de beschrijving van het drama, dat zich rondom Golgotha heeft afgespeeld, terwijl andere heilsfeiten als opstanding en hemelvaart in de Schrift een veel minder brede plaats in nemen, kan een sterk pleidooi zijn voor het ker kelijk gebruik van de zeven passie-Zondagen. Bovendien is het volbrachte Middelaarswerk van Christus het enige fundament, waarop het huis onzer zaligheid gebouwd wordt, en het woord van Paulus, dat hij niet anders wil weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd, spreekt een taal, die duidelijk genoeg is. Paulus wilde daarmee natuurlijk niet zeggen, dat de andere heilsfeiten minder belangrijk waren, integendeel, we horen hem in zijn prediking meermalen juist uitgaan van de opstanding. Maar een centrale plaats ruimt hij in voor het kruis, omdat daar het hart van

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1951 | | pagina 1