Jfotiïies
wij, Jehova-getuigen, en we zouden wel eens
met u willen praten.
Daarom proberen ze het onder het een of
andere voorwendsel.
Nu eens beweert er een, dat hij komt voor
„het Bijbelgenootschap".
Een andere maal dient zich een Jehova-getuige
aan als iemand „van de zending".
Er wordt niet bijgezegd van wèllc „Bijbelge
nootschap" of van welke „zending".
En aangezien 'zowel „het" Bijbelgenootschap
als „de" zending onder ons een goede klank
hebben, zijn er niet zo weinig goedgelovigen, die
er intrappen, en zich zowaar ook nog lectuur
van de „zending" laten verkopen.
Als men dan later die lectuur doorleest, be
merkt men dat men bekocht is.
U voelt wel, dit zijn geen eerlijke methoden.
Wie „getuigen" wil, moet van meet af zeggen
van wie en voor wie hij getuigt.
Die moet durven strijden met open vizier, en
niet proberen langs allerlei slinkse wegen z'n
doel te bereiken.
Het feit, dat men van deze slinkse wegen
niet afkerig is, bewijst terstond reeds, dat dc
zaak waarvoor men komt, niet deugt.
Toen Paulus met het evangelie de wereld
doortrok, liet hij niemand in het onzekere, waar
voor hij kwam.
Zijn bazuin gaf een zeker geluid.
Als onze huisbezoekers van de evangelisatie
ergens aanbellen, dan is het terstond duidelijk,
dat ze niet met veters leuren.
Deze mensen komen om van Christus te ge
tuigen, en ze schamen zich daar ook niet voor.
Een tweede algemene opmerking is, dat nie
mand zich late imponeren door de z.g.n.
„Schriftkennis" van deze lieden.
Zij weten van de Schrift in 't geheel niets af.
De Bijbel is voor hen een gesloten bo.ek.
Wel laten zij vele Bijbelteksten over hun tong
gaan, en zodoende zou het voor de niet-inge-
wijde de schijn kunnen hebben, alsof zij over
veel Schriftkennis beschikten.
Maar niemand vergete deze heel simpele waar
heid, dat het kennen van een hele serie teksten
niet hetzelfde is als inzicht in Gods Woord heb
ben.
Iemand, die u precies kan vertellen, hoe de
verschillende spieren, en beenderen in uw lichaam
heten, is daarom nog geen dokter.
Het lijkt er niet op.
Bovendien weet gij, dat de duivel ook aardig
goed in de Bijbel thuis is.
Als de satan Christus verzoeken wil in de
woestijn, d.w.z.Hem tot zonde wil verleiden,
dan begint hij met een Bijbeltekst.
Hij wil Jezus er toe bewegen, zich van de
tinnen des tempels neer te werpen met zijn er
staat geschrevenHij zal Zijn engelen bevelen,
dat Gij uw voet aan geen steen stoot
O, wat kende de duivel de Bijbel goed. Maar
het maakte op Jezus niet de minste indruk. Jezus
stond niet verstomd over de Bijbelkennis van de
satan.
Jezus verafschuwde de Bijbelteksten in zijn
mond.
Omdat Hij wist, dat hij uit dat Bijbelmisbruik
een wapen wilde smeden tegen God.
De satan kende wel teksten, maar hij kende
het Woord niet.
En van de „toepassing" had hij helemaal geen
verstand.
Hij maakte er maar wat van.
De vergelijking is hard, doch waar, maar zo
is het met de Jehova-getuigen nu precies.
Zij zijn de valse profeten van een valse Chris
tus, en proberen nu de goedgelovigen te impo
neren met een Bijbeltekst.
Hoe zij er maar wat van maken, blijke uit
het volgende.
Aan de lichamelijke opstanding van Christus
geloven zij niet. En zij hebben hun „tekst" er
voor al klaar.
„Er staat geschreven" „Vlees en bloed kun
nen het koninkrijk Gods niet beërven".
Daarmee is dan „bewezen", dat Christus niet
lichamelijk kan zijn opgestaan.
Ieder, die maar een beetje van de Bijbel weet,
is er van op de hoogte, dat in bovenaangehaalde
tekst gedoeld wordt op de wedergeboorte.
En dat niemand die niet „wedergeboren" is,
d.i. die alleen maar „vleselijk" is, het koninkrijk
Gods kan beërven.
Maar over deze diepe zin van de Schrift draaft
men vrolijk heen.
Men weet trouwens in de kring der Jehova
getuigen van de wedergeboorte in 't geheel niets
af.
Dat past in 't geheel niet in hun systeem.
Maar daarover later meer. H. V.
In „Witte Velden" geeft Dr Prins uit een
Amerikaans blad enige opmerkingen door van
een predikant in Amerika, die ons iets vertellen
over de omvang van het ongeloof aldaar. Onder
de arbeiders blijkt de kerk een vergeten plaats
te zijn geworden, en met de vragen van het Evan
gelie maakt men zich niet al te druk.
Op een echt Amerikaanse manier begaf een
dominee zich onder de schare, om de geesten te
beproeven. Nadat hij 30 jaar in het ambt gewerkt
had, ging hij over tot een ander bedrijf. Hij werd
inspecteur in een autofabriek, en kwam op die
manier onder de arbeiders. Hoe een dominee dat
lapt, om na 30 dienstjaren nog bekwaamheid aan
de dag te leggen voor inspectie in een autofa
briek, wordt er niet bij verteld. Waarschijnlijk
is de man wel „auto-bezitter" geweestmaar,
dat je dan in de tweede helft van je werkleven
nog inspecteur in technische dingen kunt wor
den, gaat mijn begrip wel wat te boven.
Maar, het feit ligt er. Blijkbaar gebeurt dat
overzee meer, dat een dominee tegelijk in een
fabriek werkt. Nog niet zo lang geleden las ik
het van een andere herder, dat hij tijdelijk „in
de nacht" was op een fabriek. Daar gebruikten
ze hem voor de emballage. Blijkbaar was deze
prediker niet zo'n technische held als de boven
genoemde. Zo verdiende deze man een goed
„nachtsalaris", om financiëel wat bij te spijkeren,
en na een morgendutje reed hij 's middags als
geestelijke er op uit
Wat nu onze „inspecteur" in de fabriek be
merkte omtrent het gtestelijk leven der arbeiders,
was droevig. Een aangrijpend sterfgeval in de
fabriek bracht allen wel onder de indruk. Maar.
bij navraag onder de mannen, bleken zij de dode
meteen afgeschreven te hebben. Hij was het le
ven uit, waar „de dollar" betekenis heeft. En...
waar hij mogelijk nu was aanbeland, had, he
laas, geen betekenis voor hen
Daarvan uitgaande, wordt dan de vraag ge
steld hoe komt het, dat de Kerk met haar pre
diking zó volkomen uit het gezichtsveld van deze
werkers is verdwenen Als antwoord daarop
wordt gezegd de Kerk heeft zich teveel afge
zonderd van het leven. Zij, die voor het gees
telijk ambt worden opgeleid, zijn feitelijk, afge
zonderd van de wereld waar de machine raast,
waar gekocht en verkocht, opgeleid en onder
wezen door mannen, die op hun beurt ook bui
ten het practische leven stonden. En op die ma
nier komen zij als dominee in een maatschappij,
die zij niet begrijpen.
Er wordt dan een vergelijking gemaakt met
Jezus en de apostelen. Jezus, Die in de timmer
manswinkel van Jozef zijn jeugd doorbracht (dat
zeggen we tenminste elkaar allemaal na), en de
discipelen, die het vissersbedrijf uitoefenden, ter
wijl Paulus tentenmaker was. We zouden er Lu
cas, de arts, nog aan kunnen toevoegen.'
Kijk, dat was een scholing in het leven Zulke
mensen wisten, wat de strijd om het bestaan
betekende, wisten van arbeidsvreugde en arbeids-
smart. Ze kenden 't leven op hun duimpje, en
konden daarom zó spreken, dat anderen hen ver
stonden. Tenslotte wordt min of meer suggestief
in deze richting een vingerwijzing gegeven, op
dat de predikers dichter bij het volk komen te
staan.
Tot zover dat bewust artikel.
Men kan niet ontkennen, dat dit een frisse
aanpak van de kwestie is hoe wordt de dominee
in de goede zin „volksman" Toch vermoed ik,
dat de practijk hier nog wel enkele problemen
zou veroorzaken.
In de eerste plaats zou er een onafzienbaar
specialiteitensysteem moeten komen. Want, niet
alle mensen werken op een fabriek. Wie de fa-
briekspoort uitkomt, begrijpt die de landbouwer
nog We zouden de dominee-bankwerker en de
dominee-landarbeider krijgen, gezwegen nog van
de vele andere beroepen, van de middenstand,
en van de gestudeerden, welke laatsten er ook
recht op hebben, dat zij in hun sfeer worden
benaderd en begrepen. Hoe belangrijk het kan
zijn, om alle mensen in hun sfeer van alle-dag-
bestaan te benaderen, wie daaraan vastkoppelt,
dat feitelijk alleen die dominee 't leven kent, die
daarmee op-en-neer gaat, die tracht meer te be
wijzen, dan hij bewijzen kan.
Het belangrijkste za.l wel zijn, of we een hart
hebben voor anderen, en die trachten te benade
ren in hun milieu.
Op zichzelf zou ik het helemaal niet erg vin
den, wanneer de pastor voor korter of langer tijd
onderduikt in een of ander bedrijf. In het dorps
leven dient hij de gang van het werk te kénnen
en zich in te leven in het wél en wee van land
bouw en veeteelt. En zo zal de dominee in het
industrie-gebied zich een voorstelling moeten ma
ken, van de werkmethode en de gevaren die daar
liggen. Hij moet trachten daar binnen te komen,
om het leven daar op zijn minst gade te slaan.
Op die manier gaat het „broeikas-achtige" er
wel af, en gaat het leven zijner mensen meer
voor hem open. Maar, of het nu beslist nodig
is, hem in het arbeidsproces in te schakelen, waag
ik te betwijfelen. De Amerikaanse geest is wel
heel practisch, maar alle Amerikaanse methoden
lukken nu eenmaal ergens elders niet. Misschien
dat vele dominees zelf het nog meer sportief zou
den „nemen", dan sommige gemeenteleden, als
ze „hun herder" zagen in een „overall", en drui
pend van de olie. Ochhet geeft heus niet,
maaris dat werkelijk nodig, opdat de Kerk
niet zal falen
Ik wil graag pleiten voor nauw contact met
het leven. Maardat de tegenzin in Evan
gelie en Kerk nu in hoofdzaak daarvandaan komt,
dat de Kerk zo ver van de levenssferen afstaat,
dat wil er bij mij niet in. Dan onderschatten wij
de positieve werking, welke van „het evangelie
der aarde" is uitgegaan. Dit geloof ik wel, dat
de enorme schok, welke de opkomst der indus
trie gegeven heeft, in kerkelijke kringen niet vol
doende is geregistreerd. Zeker niet in de vorige
eeuw. Endat we ook niet begrepen hebben,
hoe het Evangelie veel meer radicaal is in de
regeling der verhouding tussen de mensen. Dat
we met het probleem van de arbeid, en met de
psychologie van de massa-mens, té laat ons zijn
gaan bezig houden. Daarom zal, om het rapport
met het leven aan te brengen, de Kerk de vragen
van haar tijd onder de ogen moeten zien. Ze
moet zich bekommeren om de geestelijke nood
van de arbeidersziel, die door het „lopendeband-
systeem" nerveus gespannen wordt en tot wer
kelijke arbeidsvreugde zo moeilijk komen kan.
Daarvan behoort de Kerk terdege op de hoogte
te zijn. En, dat kan zij ook weten, door bij de
arbeiders binnen te komen, en daar hen aan het
praten te maken. Als dan de overtuiging zich
zet, dat echte belangstelling voor de arbeider én
zijn wereld de Kerk of de zielszorger drijft, dan
zal de mond wel opengaan.
Misschien dat het huisbezoek wel eens van
karakter kon veranderen. Dat moet een ernstige
poging zijn, om tot de mens van vandaag door
te dringen, om te vernemen, wat hem in de we
reld van heden bezig houdt, welke angsten of
zorgen hij heeft, en welke invloeden dagelijks
op hem werken. Dat zal ons véél kunnen leren
over de behoeften, die er onder het volk schui
len, en wanneer dit naar behoren verwerkt wordt,
dan zal de prediking een antwoord kunnen geven
voor het leven van de mens van vandaag.
In dat opzicht rijst bij mij wel eens de vraag,
of wij de methode van huisbezoek doen op som
mige punten niet moeten herzien. Men werpe
niet tegen, dat het huisbezoek naar Calvijn's op
zet, en naar de Kerkenorde, alléén inhoudt, om
na te gaan of de leden het Avondmaal kunnen
houden. M.i. kan het huisbezoek in deze bewo
gen tijd daarmee niet volstaan. Het moet als ge
legenheid worden aangegrepen, om elkaar te be
naderen het moet de moeilijkheden en de te
kortkomingen brengen onder 't oog van de ziels
zorger, die er op zijn beurt mee tot het Woord
gaat, opdat hij uit het Woord kan bieden de
troost en tegenweer, die de mens van vandaag
in zijn sfeer niet kan missen. Dan zal het er ook
toe kunnen bijdragen, dat de betrekkelijke af
stand tussen de maatschappelijke kringen in de
Kerk inkrimpt, en dat we ons over en weer gaan
inzetten, om elkaar te helpen.
Dan wil het mij voorkomen, dat de beschou
wing over de Kerk, als levend in afzondering,
zal vervallen, en dat op die manier de Kerk het
oude Evangelie in het leven van onze tijd zal
openleggen.
Dit is niet „Amerikaans", maar het is wél:
„Evangelisch". Het is in de geest van de arbeid,
zoals Christus Zelf die is begonnen, door de
Apostelen voortgezet.
Dit is een onderwerp voor Ouderlingenconfe
renties, voor kerkeraadsvergaderingen en op
gemeente-avonden. Dan waken we, dat we niet
in een sleur vervallen, door maar altijd te blijven
doorlopen, zoals het vóór ons is gedaan. En wij
leggen ons toe op de grote taak, waartoe het
herdersambt aan de Kerk gegeven is teneinde
enige geestelijke gave mede te delen.
G. C. St.
ZUIDERZENDING.
Ontvangen van br. K. door bem. van Dr O. een
gift van 10,voor de Zending op 13-11-'50.