I LI e^atmeetde STIJL Jehova-Getuigen zesde jaargang No. 27 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vr1jdag s januari 1951 ZEEUWSE KERKBODE HoofdredacteurDs H. Veldkamp, Lange vielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047 Abonnementsprijs2,50 per Redacteuren i Ds P. de Bruyn, Ds D. J. Couvée, Ds S. Greving, Dr C. Stam Berichten en opgaven Predik- halfjaar (bij vooruitbetaling)beurten, tot Dinsdagsmorgens Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers Advertentiën 10 cent per mm Drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg V. De vorige maal werd gesproken van de schoon heid van het dienen, dat een specifiek kenmerk is van de christelijke levensstijl. Dit moge op twee punten nader worden aan gewezen. Het zijn natuurlijk maar een paar voorbeelden, die gemakkelijk tot enkele tientallen zijn uit te breiden. Het eerste voorbeeld is ontleend aan het maat schappelijk, en het tweede aan het kerkelijk le ven. Een echt schriftuurlijk, en daarom gerefor meerd beginsel is, dat God de Eigenaar is van alle dingen. Dat is bij ons buiten kijf. Daar is de Bijbel vol van, en we kunnen het wel met enige opgewektheid zingen Al d' aard met alles wat zij geeft, Met al wat zich beweegt en leeft, Is 't wettig eigendom des Heren. De logische gevolgtrekking hieruit is, dat er niets is wat ik mijn absoluut eigendom kan noe men. Wij kunnen ons wel zo aanstellen natuur lijk, en we doen ook wel dikwijls alsof wij vrije lijk over ons geld, en onze tijd kunnen beschik ken, alsof dit ons eigen ware, maar dat is natuurlijk fout. Er kunnen geen twee eigenaars zijn. Als heel de aarde, en alles wat daarin is (daar behoort natuurlijk ook uw winkel, bedrijf, brandkast en vrije tijd bij) het wettig eigendom des Heren is, dan ben ik kortgezegd een dief als ik het mij toeeigen, en er mee doe en laat, alsof het van mij was. Als wij deze dingen bedenken, en goed op ons laten inwerken, dan kijken we al niet zo opge wekt meer als zoeven bij het zingen van boven aangehaalde psalm. Want dan voelen we ons in onze bewegingen min of meer beknot en eigen lijk een beetje bekocht. Niettemin de zaken staan niet anders. God is de enige Eigenaar van alle dingen. En als wij dan vragen, welke onze positie is, en in welke verhouding wij staan tegenover wat wij ons bezit noemen, dan geeft de Schrift ons daarop geen dubbelzinnig antwoord. Onze positie is die van rentmeester. Zó wordt het ons, o.a. in de gelijkenis van de talenten duidelijk voorgehouden. De dienstknechten die in deze gelijkenis voor komen, waren geen eigenaars, maar slechts be heerders van het kapitaal, dat aan hun zorgen was toevertrouwd zij moesten in letterlijke zin met deze talenten woekeren, niet om zichzelf, maar om hun heer rijk te maken. Dit is ook onze enige roeping. Wij hebben onze krachten en gaven, onze ta lenten en onze tijd, ons geld en goed alleen en uitsluitend ontvangen om eerst de Here en daar na onze naaste te dienen. Wie in de waan verkeert dat hij gerechtigd is om in een minimum van tijd een maximum aan geld te moeten verdienen, en dat hij zich van de rest niets heeft aan te trekken, moet deze waan denkbeelden maar zo spoedig mogelijk opgeven. Daarom ïekent onze Catechismus gierigheid en verkwisting dan ook onder de rubriek diefstal. Diefstal misschien nog niet zozeer in de vorm van een zich vergrijpen aan andermans goed, maar diefstal tegenover God, de enige Eigenaar. Gierige en verkwistende mensen komen nog niet zo direct achter de tralies, en zij worden dik wijls als achtbare mensen geëerd, maar het zijn verschrikkelijke booswichten. Die gierigaard houdt voor zichzelf wat van God in. En de verkwister smijt maar met wat van God is. Zodat ik maar zeggen wil, dat gereforméerd- zijn nog heel wat meer inhoudt dan lid van de gereformeerde kerk wezen en zuiver op de graad. Het betekent, dat wij het beginsel in toepassing brengen van de Eigenaar en de rentmeester. In toepassing ook in het bedrijfsleven. Van de winkel of het bedrijf is ook de Here de Eigenaar, en Hij voert dus de directie. Dit beïnvloedt direct al de verhouding tussen fabri kant of winkelier en het personeel. „Mijnheer" is als rentmeester feitelijk alleen „eerste bedien de". Het beïnvloedt eveneens de verhouding tot debiteuren en crediteuren, want al het geld dat in- en uitgaat is van de Here. En het beïnvloedt de verhouding tot de klanten, die geen objecten zijn waar zo veel mogelijk aan ver-diend moet worden, maar die bé-diend moeten worden Dat is, meen ik, gereformeerde stijl, en het opbouwen van een zaak of bedrijf in gerefor meerde stijl. Als iemand zegtop deze manier kan men geen zaken doen, en is mijn bedrijf in minimum van tijd kapot, dan bewijst deze opmerking al leen, hoevéél er nog „kapot" is, en hoe wij in vele opzichten nog het a.b.c. moeten leren van een christelijke levensbeschouwing. Het tweede voorbeeld is genomen uit het ker kelijk leven. Men weet, dat de Heilige Geest in de Schrift meermalen de „Trooster" genoemd wordt. Men moet hier niet denken aan troosten in de gewone betekenis van het woord. Er is sprake van de „Paracleet" eigenlijk iemand die „erbij", die tehulp geroepen wordt. Dezelfde betekenis ligt ook in de naam „advo caat", zodat in de goede zin van het woord ge zegd kan worden, dat de H. Geest onze Advo caat is, onze pleitbezorger. De advocatuur heeft in de volksmond niet al tijd een goede naam. De voorstelling is nogal eens deze, dat een advocaat iemand is, die ontzaglijk goed kan pra ten, zó goed zelfs, dat hij een ander kan doen geloven, dat wit zwart is en omgekeerd. Dit is natuurlijk een totaal onjuiste voorstelling van zaken. Het moge voor ons gevoel al eens zo schijnen, maar in werkelijkheid is het zó, dat een advocaat optreedt als beschermer van zijn cliënt. De offi cier van justitie heeft het misdrijf uitgeplozen, maar nu zijn er of kunnen er althans allerlei ver zachtende omstandigheden zijn. Of factoren, die vóór de bepaalde delinquent pleiten, die licht op de achtergrond konden komen. Deze lichtpunten op te sporen in overigens vaak duistere zaken is de mooie en moeizame taak van een advocaat. Op soortgelijke wijze vervult de H. Geest Zijn arbeid als Hij tegenover de vele beschuldigingen van ons geweten dat wij tegen alle geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden hebben, als onze Pleitbezorger optreedt en met onze geest getuigt en volhoudt, dat wij toch kin deren Gods zijn. Nu lezen wij van de eerste christelijke kerk in Jeruzalem en van tal van mensen die in de Han delingen der apostelen voorkomen, dat zij vol van de H. Geest waren. Nu begrijpen we ook ineens, hoe deze eerste christelijke kerk zo heerlijk bloeien kon, en zich uitbreiden. Deze mensen hadden van „de Advocaat", de H. Geest geleerd, advocaten voor elkander te zijn, en elkaar in bescherming te nemen. Dat was de openbaring van de onderlinge liefde. Als wij niet openstaan voor de Heilige Geest, dan staan we open voor allerlei boze geesten. De boze geesten van vervreemding van elkan der, van achterdocht, van vijandschap, van rod- delarij en achterklap. Dan gaan we er toe over, elkaar te verbijten en te vereten. Dan gaat het zó, dat als iemand wat over een ander te vertellen heeft (en dat is vaak niet veel moois), dan weten wij ook nog wel wat, en dan doen we er nog een schepje boven op. En dan is het hek van de dam. Dan heeft de één een duiveltje van achterklap op z'n tong en een ander heeft een soortgelijk duiveltje in z'n oor, en luistert maar al te gretig naar wat er zoal te berde wordt gebracht. Als wij daarentegen vol van de H. Geest zijn, dan spreken we zelf geen kwaad en we luisteren ook niet naar kwaadsprekerij. Dan gaan we als een goede advocaat de ander in bescherming nemen, en sporen we de lichtzijden op, of we voeren tal van verzachtende omstandigheden aan. We proberen dan niet, om anderen in het meest ongunstige, maar in het meest gunstige daglicht te stellen. We gaan dan geen vuurtje stoken, maar we zijn dagelijks bezig deze onheilige vuurtjes uit te trappen, en het heilige vuur van de liefde te ont steken. Men heeft het „roddelen" wel eens de „gere formeerde" zonde genoemd. Ik geloof niet, dat dit geheel billijk is. Gezien de campagne die pater de Greve (waar is hij gebleven tegen dit onheil gevoerd heeft, waren er ook andere kringen mee besmet. Maar dit verontschuldigt óns natuurlijk niet. We kunnen moeilijk zeggen anderen doen het ook, dus In elk geval zullen we 't er wel over eens zijn, dat er nog heel wat gebeden en gestreden moet worden, alvorens ook in deze sector de kerk wordt gebouwd in gereformeerde stijl. H. V. II. De valse godsdienst van de Jehova-getuigen stamt niet uit Nederland, en zelfs niet uit Europa. Evenals de atoombom en de neger-jazz-muziek komen ook déze lieden uit Amerika. Dit is mee het geheim van hun sterke organi satie en felle agressiviteit. De vorige maal is er reeds op gewezen, dat de leer, die zij verkondigen niets met het chris tendom gemeen heeft. Ze staat er zelfs vierkant tegenover. Wil men aanrakingspunten zoeken met een andere godsdienst, dan zijn die er eerder met het Mohammedanisme dan met het christendom. Het gevaarlijke van deze propagandisten der moderne anti-christelijke afgoderij is nu, dat zij zich als christenen willen voordoen. Zij kunnen daar soms zeer dierbaar over spre ken. Zij noemen ook de naam van Christus wel eens. Maar hiervoor geldt nu juist de waarschuwing van de Heiland, als zij zeggen zie hier is de Christus, of zie daar is Hij, gelooft het niet. De duivel is nooit gevaarlijker dan wanneer hij vroom wordt. Misleidend is in de eerste plaats reeds de naam, waaronder zij optreden. J eho va-getuigen Men zal met deze onjuiste naam „Jehova" wel bedoelen „Jahwè", de Hebreeuwse naam, waar mee de God des Verbonds in het Oude Testa ment wordt genoemd. En de onbevangen toehoorder moet wel de in druk krijgen, dat deze mensen „getuigen" willen zijn van God en op willen komen voor de eer van Zijn Naam. Niets is intussen minder waar. De naam is uitgesproken camouflage. Van wat de profeten des Heren gesproken

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1951 | | pagina 1