Werst/eest 19SÜ en de 'Vrede
zesde jaargang No. 25 Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland VRIjdag 22 dec. 1950
Over Kerstverhalen
gesproken
ZEEUWSE KERKBODE
Hoofdredacteur: Ds H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047
Abonnementsprijs2,50 per RedacteurenDs P. de Bruyn, Ds D. J, Couvée, Ds S. Greving, Dr C, Stam Berichten en opgaven Predik-
halfjaar (bij vooruitbetaling) beurten, tot Dinsdagsmorgens
Afzonderlijke nummers 10 cent *e zenden aan de drukkers
Advertentiën 10 cent per mm DrukkersLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg
Als wij aan Kerstfeest denken, gaan onze ge
dachten tegelijk uit naar de vrede. Dit is vol
komen geoorloofd, want Kerstfeest is het feest
van de geboorte van de Vredevorst en in de
Kerstnacht hebben de engelen gezongen van
„Vrede op aarde". En al heeft dat woord „vrede"
hier in engelenmond een zekere meerwaarde, we
zouden er toch stellig verkeerd aan doen, als
we bij die „vrede" ook niet dachten aan de heel
nuchtere vrede onder de mensen en de volken.
Anders zou ik ook niet goed weten, waarom er
van „Vrede op aarde" gezongen is.
Niet in de hemel of ergens boven de sterren,
maar op de aarde
Greijdanus in z'n commentaar op Lukas
erkent, dat deze vrede ook wel degelijk be
trokken moet worden op de menselijke verhou
dingen. Dat is ook volkomen logisch. Een vrede
met God of een innerlijke zielevrede die niet
om zich heengrijpt, en die ook de verhouding van
mens tot mens, breder gezien van volk tot volk,
niet herstelt, heeft geen enkele waarde. En men
doet niet goed als men beweert, dat Kerstfeest
met de vrede onder de volken niets te maken
heeft. Het heeft er alles mee te maken.
Niemand zal wel tegenspreken, dat het er
rondom Kerstfeest 1950 uitermate somber uitziet
wat de wereldvrede betreft.
Het is waarlijk niet alleen zó, dat er oorlog
dreigt, maar er is een oorlog aan de gang, en
waarlijk niet van geringe omvang met alle ellende
die daaraan verbonden is.
Die oorlog wordt wel verweg gevoerd, ergens
in Korea, een land waar wij geen van allen
(hoogstwaarschijnlijk) ooit geweest zijn, maar hij
is toch niet minder reëel en verschrikkelijk. Daar
vechten niet alleen Koreanen, maar ook Russen
en Chinezen enerzijds, en anderzijds Amerikanen,
Engelsen, Nederlanders, Belgen, Canadezen,
Australiërs, Turken en soldaten van ik weet niet
welke andere nationaliteit meer. En dagelijks
komt in vele honderdtallen gezinnen het ontstel
lend bericht binnen, dat men vader, zoon of ver
loofde nooit meer terug zal zien. En in vele dui
zenden gezinnen leeft men dagelijks in angstige
spanning of dit vrselijke ook gebeuren zal. En
in ontelbare ziekenhuizen en lazarets wordt da
gelijks ondragelijk veel geleden.
Hierbij komt de vraag, die heel de wereld in
spanning houdt, of deze oorlog tot dat stukje
van de wereld, dat Korea heet, beperkt kan blij
ven. Er worden wel af en toe geruststellende
verklaringen afgelegd, dat een derde wereldoor
log niet onvermijdelijk is (men lette op het nega
tieve in deze verklaringen), maar de nuchtere
feiten zijn, dat in Amerika de noodtoestand is
afgekondigd, en dat in Brussel in alle haast maat
regelen genomen worden om heel West-Europa,
inclusief West-Duitsland, mobiel te maken.
Intussen is er niemand, die met zekerheid kan
zeggen tegen wie in de nabije of verre toekomst
de strijd zal gaan. Totnogtoe hadden velen naar
Moskou gekeken, maar in de allerlaatste tijd
wordt het vergeten hoofdstuk van het „gele ge
vaar" weer accuut. En welke krachten sluimeren
er, behalve in China met z'n 500 millioen inwo
ners, nog verder in die geheimzinnige Oosterse
wereld
Het is niet te verwonderen, dat wij in deze
tijd met vernieuwde belangstelling weer het even
eens vergeten 20e hoofdstuk van de Openbaring
van Johannes gaan lezen. Dat merkwaardige en
ontstellende hoofdstuk waarin ons verteld wordt,
dat het de satan eerst onmogelijk werd gemaakt
heel de heidense wereld te mobiliseren tegen „de
rest van de wereld", omdat Christus eerst aan
het Evangelie de gelegenheid wilde geven door
tocht te verkrijgen tot alle natiën, maar dat
daarna de satan zal ontbonden worden „en hij
zal", zoals het dan letterlijk heet „uitgaan om
de volken te verleiden, die in de vier hoeken der
aarde zijn, Gog en Magog, om hen te vergade
ren tot de krijg, welker getal is als het zand der
zee". En op de puinhopen, de rokende resten
van deze wereldoorlog, zal dan de antichrist wel
zijn rijk bouwen.
Er is niemand die met zekerheid kan zeggen,
of de oorlogstoerustingen dié heden gemaakt wor
den, de voorbereidingen zullen zijn voor de
laatste oorlog. Het kan evengoed de vóórlaatste
of de op een na voorlaatste zijn. Dat weten wij
niet. Wij kunnen alleen maar de krant met de
Bijbel vergelijken, en daaruit concluderen, dat
de Bijbel altijd weer gelijk krijgt.
Het enige wat we met zekerheid kunnen zeg
gen is, dat de engelenzang van de „vrede op
aarde" pas volledig in vervulling zal gaan bij de
wederkomst van de in Bethlehem geboren Vrede
vorst. Pas dan zullen de bergen^vrede dragen,
en de heuvelen heilig recht.
Het steeds weer uitblijven van de „vrede op
aarde" heeft de eeuwen door ergernis en spot
opgeroepen. Men heeft er op gewezen, en het
wordt tegenwoordig steeds luider herhaald, dat
de zang van „vrede op aarde" toch maar een
fabeltje geweest is, en dat men er nu nog, na
bijna 20 eeuwen „christendom" steeds niet in
geslaagd is, een duurzame vrede onder de volken
te bewerkstelligen, is wel een zeer duidelijk be
wijs van het faillissement van het christendom.
Zal de vrede er komen, en zal deze geconsoli
deerd worden, dan moet er naar „iets anders"
worden omgezien, maar de prediking van het
Evangelie en de kerk hebben in alle geval ge
faald.
Deze conclusie schijnt wel heel erg voor de
hand te liggen, en wij christenen hebben reden
genoeg het hoofd ootmoedig te buigen onder
deze en dergelijke verwijten, maar anderzijds ligt
er toch ook veel waarheid in de opmerking die
ik dezer dagen ergens las, dat dit verwijt niet aan
het juiste adres wordt gericht.
Dit werd dan verduidelijkt met het volgende
voorbeeld.
Zeep en water zijn ook al twintig eeuwen be
kend, en langer. Niettemin lopen er altijd nog
vuile mensen rond. Mag men nu zeggenziet ge
wel, dat water en zeep ten enenmale gefaald heb
ben als reinigingsmiddel Integendeel. Dat er
nog zoveel vuile mensen zijn, ligt niet aan de
zeep en evenmin aan het water, maar aan die
mensen, die in gebreke gebleven zijn deze mid
delen toe te passen om schoon te worden.
Daarom moet het verwijt „dat het christendom
heeft gefaald" zeer beslist worden afgewezen.
Niet het Evangelie van Christus mag in staat
van beschuldiging gesteld. Er is wel schuld, maar
die schuld ligt bij de mensen, die dit medicijn
van het Evangelie niet hebben willen gebruiken.
En deze schuldigen zijn niet alleen die „christe
nen" die het alleen maar in naam waren, maar
ook al die mensen, die van een „vrede op aarde"
dromen met volkomen negatie van Christus en
Zijn Evangelie.
Als wij recht staan naar God, zullen wij niet
proberen altijd ons eigen straatje schoon te ve
gen.
Er worden vele beschuldigingen ingebracht te
gen „de kerk" die onbillijk zijn, en feitelijk slechts
dienen moeten om eigen vijandschap en beke-
ringsonwil te camoufleren.
Er worden ook vele verwijten gedaan, die
billijk zijn, en waarnaar wij ootmoedig hebben
te luisteren.
Maar als men deze verwijten richt aan het
adres van Christus Zelf, en opmerkt dat Zijn
Evangelie toch eigenlijk ondeugdelijk is, dan
moeten wij die met grote verontwaardiging af
wijzen.
Het is een gemakkelijk, maar toch eigenlijk een
frivool bedrijf, om 't faillissement van „het Evan
gelie" te „bewijzen" met de exclamatie „jullie met
je vrede op aarde, wat is daarvan terecht geko
men". De grote en grove fout van deze opmer
king is, dat men de „vrede op aarde" (die ieder
een wel graag wil) lospelt uit het geheel.
De engelen toch hebben in Efrata's velden
niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats, ge
zongen van de vrede op aarde, maar van de ere
Gods. Indien men door het „ere zij God" een
voudig een streep haalt, dan heeft het „vrede op
aarde" geen zin meer. Men komt er eenvoudig
niet aan toe. Die vrede op aarde is ten enenmale
onmogelijk, als de wereld doorgaat eigen eer en
hoogheid te stellen boven de eer van God.
In de tweede plaats moet men wel goed be
denken, dat het „vrede op aarde" niet ergens
gezongen is in een conferentiekamer van een
vredespaleis, maar in Bethlehem. En ter gelegen
heid van de geboorte van Christus. Deze „vrede
op aarde" hangt dus niet in de lucht, maar is ten
nauwste aan Christus verbonden. Zolang men
de vrede zoekt buiten Christus om, en vredes
congressen houdt waar niet eens een Bijbel op
tafel ligt, is van tevoren elke poging in die rich
ting tot mislukking gedoemd.
En eindelijk is het wel volkomen waar, dat de
„vrede op aarde" ook betrokken mag en moet
worden op de onderlinge verhouding tussen de
mensen, maar dat is vers twee.
Vers één is vrede met God.
De vriendschap die er sinds de dagen van
het paradijs met de zonde en de duivel ge
sloten is, moet eerst in vijandschap worden om
gezet, en pas daarna is er vriendschap te sluiten
met God en met de mensen.
De eerst les die deze wereld en wij allen
waarschijnlijk nog moeten leren in deze, dat
„vrede op aarde" alleen dan werkelijkheid kan
worden, als de totale oorlog is verklaard aan
de duivel.
De vredezang der engelen roept tot de oorlog.
Het was dan ook een menigte des hemelse
heirlegers, die eens van de vrede zong.
H. V.
De tragiek van de meeste Kerstverhalen is, dat
zij, om louter technische redenen, reeds moeten
worden samengesteld als de auteur nog allerminst
in de voor dit genre vereiste stemming is. Hij
komt er dientengevolge toe, de op zichzelf aan
geen tijd gebonden hereniging van twee, door
misverstand gescheiden geliefden dan maar op
25 December te doen plaats vinden. Ook de on
verwachte thuiskomst van verloren gewaande
huisvaders laat zich goed door het gebeier der
Kerstklokken omringen en de schrijver doet ver
standig zo'n op zichzelf reeds aangrijpend gebeu
ren rijkelijk te bestrooien met sneeuwklokken, of
schoon het in Nederland tegen de jaarswisseling
op zijn hoogst regent.
Deze onloochenbare feiten hebben vaak tot
gevolg, dat uit sommige Kerstverhalen een merk
waardige cafétarialucht opstijgt, die de lezer ech
ter altijd tegemoet komt als hij op de avond van
24 December zijn dagblad ter hand neemt. Op
de plaats waar de hoofdredacteur gewoon is te
zeggen wat hij van de knotting der gemeente
salarissen of het stijgen der suikerprijzen denkt,
blijkt opeens een hoogklimmende beschouwing te