Jjeer ons bidden VERSTAAT ZEEUWSE KERKBODE zesde jaargang Nc. is Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 10 nov. 1950 Hoofdredacteur: Ds H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047 Abonnementsprijs2,50 per RedacteurenDs P, de Bruyn, Ds D. J, Couvée, Ds S. Greving, Dr G Stam Berichten en opgaven Predik- halfjaar (bij vooruitbetaling) beurten, tot Dinsdagsmorgens Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan- de drukkers Advertentiën 10 cent per mm DrukkersLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg Zoals in een gesprek woord en antwoord bij elkaar horen, zo moet nu naast het Woord van God het antwoord van de mens, d.i. het gebed aan de orde komen. Ook in deze volgorde. De vorige week spraken we over de BijbelGod spreekt eerst, en daarop volgt ons antwoord. Dit is niet alleen een kwestie van eerbied. Zonder Gods voorafgaande spreken zou óns spreken zelfs ten enenmale onmogelijk zijn. We zouden niet weten tot Wie en wat we zeggen moesten. Dus volgt ons bidden, dat een spreken tot God is op het luisteren naar Hem in de Schrift. Niet alleen in tijdsorde. Deze twee behoren altijd in eengestrengeld te zijn, en „bidden gelijk het be hoort" is practisch alleen maar mogelijk met de handen gevouwen op de opengeslagen Bijbel. Wij gaan nu over het gebed in de tweede plaats enkele ogenblikken nadenken, omdat dit het andere ons gegeven middel is om naar de innige uitdrukking van de Schrift in Hem te blijven, wat onmisbare voorwaarde is voor geestelijke groei. Om geestelijk te groeien, moe ten we terugvallen op het gebed, dat gemeen schapsoefening met God bij uitstek is, en de weg opent waarlangs hemelse krachten ons toevloeien. Het gebed dus. Zullen we hier zinvol over nadenken, dan zul len we eerst moeten weten wat bidden eigenlijk is. Het is niet zo eenvoudig, daar een definitie van te geven, maar als wij de Heidelbergse Ca techismus horen zeggen, dat Christus ons ge boden heeft God aan te spreken als onze Vader, kan dit de juiste leiding geven aan onze gedach ten. Bidden is dus God aanspreken of eenvoudig spreken met God. Zodra we over God gaan spreken, of horen spreken, en slechts wat in ons zelf mediteren, kan dat van alles zijn, maar het is geen bidden. Zoals een kind met z'n vader of moeder spreekt, en zegt wat er aan scheelt, zo kan ik Hem eenvoudig zeggen wat mij op het hart ligt, zonder omhaal van woorden en zonder mooie woorden. Mooie gebeden, heeft eens iemand gezegd, zijn vaak als mooie vrouwen ze deugen lang niet altijd. Ik weet met mijn moei lijkheden geen weg meer, en nu loop ik niet links en rechts om advies, maar neem God in het ver trouwen, en spreek er met mijn Vader over. Dit mag ons intussen niet in de verleiding brengen om te denken, dat bidden uitsluitend een middel is om iets te krijgen. De gangbare voorstelling is wel zo. Bidden doe je als je in nood bent, en geholpen moet worden, en of iemand bidt of niet bidt, hangt in de meeste gevallen of van z'n overtuiging of het al dan niet „helpt". Dit is natuurlijk volkomen fout. In de hemel is geen enkele nood meer, en toch wordt er voortdurend gebeden, om de een voudige reden, dat de rijkste gebedsuiting die van „aanbidding" is. Niettemin hangt het gebed wel ten nauwste met onze nood samen, en de Schrift verbindt voortdurend het bidden en het ontvangen met el kaar. Als we maar niet menen, dat het gebed uitsluitend voor „dagen van nood" gereserveerd kan worden. Als alles „gewoon" loopt, zo redeneren we dan, redden we ons zelf wel, maar als de nood aan de man komt, nemen we de „toevlucht" tot het gebed. Dit wijst op zeer zonderlinge gedachten, zo wel over God, als over onze nood. Over God, omdat we dan bezig zijn Hem tot „noodhulp" te degraderen, en over onze nood, omdat we ver geten, dat er altijd nood is, omdat we zonder Hem niets kunnen doen. Een prachtig voorbeeld van iemand die daar heel diep van overtuigd was, is Nehemia. Als we het Bijbelboek lezen, dat zijn naam draagt, komen we tot de ontdekking, dat deze man bidt op de meest onwaarschijnlijke momenten zo maar een schietgebedje zouden wij zeggen. Deze man denkt in gebeden. Het gebed loopt als een ader door heel z'n leven. Hij valt niet op het ge bed als op z'n laatste stelling terug, maar hij begint er gedurig mee. Z|n eerste gedachte is altijd „bidden". Hij vraagt zichzelf als 't ware permanent afheb ik daar al voor gebeden, en daarvoor Daarom is deze bidder zo'n machtig werker geweest. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat er geen vaste gebedstijden behoren te bestaan. Het „verkeer met God" moet ook ordelijk zijn, en we kunnen als regel gerust vaststellen, dat een dag die niet begon met gebed een dag vol neder lagen iswe gingen onbeschermd de strijd in, en daar móéten wel ongelukken van komen. Er zit in deze „orde" in het gebed helemaal niets wat het wezen van het gebed aantast, of wat het gebed zou neerhalen. Daniël had ook z'n vaste tijden, en het was een uitstekende ge woonte. Natuurlijk kan de gewoonte ontaarden in sleur, en er is niets waardelozer dan sleur- gebeden en holle gebeden. Maar het gevaar, dat de gewoonte ineenschrompelt tot sleur mag ons er nooit toe verleiden, de gewoonte op te geven. Hier dreigt een duivels gevaar Er wordt nog al eens gezegd als je hart niet gestemd is tot het gebed, kun je 't beter nalaten. Gebeden moeten spontaan uit het hart komen, en mogen geen confectie worden. Zodra je je ogen plichtmatig sluit en je handen automatisch vouwt, is het echte en het mooie er af, en ben je feitelijk een huichelaar geworden. Hier zit natuurlijk veel waars in. De fout zit alleen in de conclusie huichelen wil ik niet, en dus bid ik niet meer. Je kunt dit natuurlijk uitbreiden, en precies dezelfde dingen ook zeggen van het kerkgaan en de Avondmaalsviering. Ook dat zou men dus allemaal moeten nalaten, als de echte, spontane behoefte er niet was. Zó begin je al mee te voe len, op welk glad ijs je terecht komt. Is het dilemma werkelijk zo óf echt en spon taan uit behoefte, of helemaal niet. Is er nog niet een derde Het antwoord daarop moet bevestigend luiden. Het gebed is ook een gebod. Het is privilege, maar ook opdracht een gunst en tegelijk een bevel. We mogen bidden en we moeten bidden. De fout van de bovengenoemde conclusie is, dat het ene ten koste van het andere vergeten wordt. Het odium „Voor een huichelaar door gaan, wil je niet dragen, maar waarom dan wel het andere „ongehoorzaam wezen" We kun nen en mogen voor dat laatste evenmin uitwijken als voor het eerste. Het is de weg van de gering ste weerstand, om direct om te gaan liggen, maar er is ook nog een andere weg het gebod zó in je ziel laten branden, dat je wel moet bidden. Dan komt er vanzelf bekering van gebedsver slapping. Een van de venijnigste aanslagen op het gebed is je kunt het beter nalaten, als er geen behoefte is. Juist omdat het zo vroom klinkt. Het is een van de gemeenste pogingen van de vader der leugen, om ons het bidden grondig af te leren. Een biddeloos mens is een verloren mens. Het gebed is de kracht der machtelozen, en het is verbazingwekkend, welke wonderen er door gevouwen handen kunnen worden verricht. Door het gebed heeft Elia, die een mens was van gelijke beweging als wij de hemelen ge opend en gesloten. Door het gebed heeft de Je- ruzalemse kerk een engel uit de hemel gelokt, om Petrus te bevrijden. De tijd zou eenvoudig ontbreken, om alle wonderen te verhalen, die voor de biddende mens mogelijk zijn. Archimedes heeft eens gezegd „geef mij een plaats, waar ik staan kan, en ik zal de wereld bewegen". Hij dacht aan de kracht van de hefboom. Terecht heeft daarom Kirkegaard de plaats waar een mens voor God knielt, het Archimedisch punt genoemd buiten de wereld, van waaruit hij de aarde uit haar voegen lichten kan. God legt iets van Zijn almacht in gevouwen handen, en de beslissingen in het grote wereldleven en onze particuliere zorgen vallen in de binnenkamer. Als we dan maar goed bidden. Soms hebben wij onze plannen allang klaar, en we hebben God alleen nog nodig om deze plannen uit te voeren. Op de wijze van een ar chitect, die plan en bestek gereed heeft, en nu een geschikte aannemer zoekt, om alles uit te voeren. Het moet natuurlijk precies andersom. Alles zal naar Zijn gemaakt bestel in eeuwig heid rijzen, en wij mogen daaraan meewerken, óók door onze gebeden. Als wij maar goed bidden. Evenmin als het gebed een opdracht aan God mag worden, mag het ook ontaarden in het wa gen van een kans. Het gebed is geen sprong in het onzekere het kan gelukken en het kan ook missen. Zulke gebeden missen het fundament van het vertrouwen. God is geen grillig despoot, die handelt naar invallende gedachten of luimen, zo dat we maar moeten afwachten, hoe het valt. Hij is integendeel de God van het Verbond, die Zijn belofte waar maakt en Zijn toezeggingen gestand doet. Zolang we blijven binnen de cirkel van Zijn beloften, zijn we volkomen zeker van onze zaak, als we maar blijven vasthouden. Elia hield bij de derde of vierde maal, toen er niets veranderde, niet op, maar bleef aanhouden. De spreuk, dat de aanhouder wint is nergens meer waar dan in de sfeer van het gebed. En als wij somtijds uit zwakheid in zonde vallen, en wer kelijk niet meer wéten, hoe we er mee aan moe ten, omdat ons eens gesproken „Ja" een leugen dreigt te worden, dan is er deze open weg zal God Zijn uitverkorenen geen recht doen, die dag en nacht tot Hem roepen H. V. GIJ OOK HETGEEN GIJ LEEST In het boek Prediker, dat trouwens veel meer moeilijkheden oplevert, staat aan het slot van het elfde hoofdstuk een uitdrukking, die gemakkelijk kan worden misverstaan. De Prediker richt zich daar tot de jeugd en zegt dan letterlijk „Wan del in de wegen uws harten en in de aanschou wing uwer ogen". Zo oppervlakkig gezien zouden jonge mensen kunnen denken niets liever dan dat Het lijkt ook inderdaad een „evangelie naar de mens" en vooral naar het hart van de jonge mens gespro ken. Want „wandel in de wegen uws harten" is veel gemakkelijker (denken we tenminste) dan te wandelen in de wegen des Héren, waartoe de Schrift ons altijd oproept. En „wandelen in de aanschouwing uwer ogen" schijnt aangenamer dan dat andere Wend, wend mijn oog van d' ijdelheden af Natuurlijk kan de Schrift, die altijd vermaant niet de inspraak van het eigen hart te volgen, en het oog uit te rukken als het tot zonde wil ver leiden, niet met zichzelf in tegenspraak komen. Waar het nu naar de Catechismus in Zondag

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1950 | | pagina 1