ONZE KERKGANG
zesde jaargang No. ie Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vr1jdag 20 oct. 1950
ZEEUWSE KERKBODE
HoofdredacteurDs H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047
Abonnementsprijs2,50 per RedacteurenDs P* de Bruyn, Ds D+ J. Couvée, Ds S. Greving, Dr G Stam Berichten en opgaven Predik-
halfjaar (bij vooruitbetaling)beurten, tot Dinsdagsmorgens
Afzonderlijke nummers 10 cent c te zenden aan de drukkers
Advertentiën 10 cent per mm DrukkersLittoolj Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg
llllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllillllllllllllllllllllllllinilllllllllllllllllllllllllllllllllllllillll
Onlangs las ik ergens het volgende verhaal uit
Amerika. In de stad waar president Truman
woont, werden de verschillende predikanten
's Zaterdags of 's Zondagsmorgens herhaaldelijk
opgebeld, en gevraagd of ze ook wisten of pre
sident Truman ook naar de kerk kwam, en zo ja
naar welke kerk. Een van die predikanten gaf
dan ten antwoord ,,Of president Truman naar
de kerk komt, weet ik niet, maar de Here Jezus
komt er wel".
Hiermede ben ik direct doorgestoten tot de
kern van mijn onderwerp, wat eigenlijk onze
kerkgang is.
Velen schijnen het heel erg belangrijk te vin
den, wie er alzo in de kerk waren, en welke do
minee er preekte, maar dat de Here Jezus er Zelf
komt, schijnt vele kerkgangers nogal eens te ont
gaan. Ze hebben gemerkt dat het er warm was
of dat het nogal tochtte, maar van de adem des
Geestes merkten ze niets, en het Woord, de
boodschap die er gebracht werd, liet hen vrijwel
onberoerd.
Wat de kerkgang eigenlijk de moeite waard,
en tot een feest maakt, is dat het een ontmoe
tingssamenkomst is tussen de Here en Zijn volk.
Je kunt jezelf nooit ontmoeten, maar je ont
moet altijd een ander.
Een ontmoeting kunnen we nooit op ons eentje
afdoen, maar onderstelt altijd tenminste twee, en
die twee zijn hier de Here en Zijn gemeente.
Bij deze ontmoeting vindt een gesprek plaats.
De Here spreekt Zijn volk toe, en de gemeente
spreekt haar Here toe.
Het eerste geschiedt door de verkondiging van
het Woord, de preek zo gezegd, en het tweede
geschiedt door het gebed en het gezang der kerk.
Ook door ons zingen.
Dat zingen is niet ter opluistering van de ere
dienst, maar het is er een noodzakelijk bestand
deel van.
In ons lied loven en prijzen wij God. Wij be
groeten er onze Koning mee en jubelen Hem toe.
Of wij bidden iets van Hem af, want de meeste
psalmen zijn eigenlijk gebeden op muziek gezet.
Ons lied is een antwoord op het Woord van
God.
Een antwoord dat we dus niet „automatisch"
of gedachteloos zeggen, maar met ons hele hart.
Een kerkdienst waarin dus de gemeente niet
aan het woord zou komen, is niet af. Het is geen
ontmoeting geweest, waarbij wij de Here heb
ben toegesproken.
Evenmin als een kerkdienst af is, als de Here
er niet aan het woord is kunnen komen.
Dat kan ook.
Het kan gebeuren, dat de dominé alleen aan
het woord komt, en zijn eigen gedachten heeft ge-
exposeerd, fonkelende en klaterende gedachten
misschien, maar zonder dat het Woord op de
consciëntie is gelegd.
Het gebeurt ook (gelukkig bij ons niet), dat
er zgn. „liturgische diensten" gehouden worden,
waarin God evenmin aan het woord komt.
Dit is allemaal devaluatie.
De eredienst is de ontmoeting van God met
Zijn volk, waarin Hij wil spreken tot ons, en
wij mogen spreken met Hem.
Men kan het ook zo zeggen, dat tijdens de
kerkdienst de gemeente ten dele passief en ten
dele actief is.
Zij is passief, inzover zij luistert naar de bood
schap, die haar in de naam des Heren wordt
overgebracht.
Zij is actief, inzover zij zelf het woord neemt,
om God aan te roepen of te loven.
Bij dat actieve element is zoeven alleen het ge
bed en het lied genoemd. Daar hoort ook nog
bij het deelnemen aan het Sacrament (maar dat
is een onderwerp op zichzelf) en de belijdenis.
Zowel de belijdenis van schuld als de belijde
nis van haar geloof.
Het wordt al te dikwijls vergeten, dat bij die
belijdenis de gemeente zelf betrokken is.
Die belijdenis wordt ons niet vóórgelezen, zo
als de wet der tien geboden ons voorgelezen
wordt.
Maar de gemeente belijdt zelf, al gebeurt dat
dan bij monde van de Dienaar des Woords of
een der dienstdoende ouderlingen.
Het is daarom een verzwakking van dit bij uit
stek actieve element in de eredienst, als na de
belijdenis een psalm wordt gezongen.
Dat na de voorlezing der wet wordt gezongen,
is voor de hand liggend.
God heeft gesproken in Zijn wet, en als wij
daarop zingen, dan is dat het antwoord op
Zijn wet.
Zoiets als onder Israël al het volk zei „amen",
en „al wat de Here gesproken heeft zullen wij
doen".
Maar als in haar geloofsbelijdenis de gemeente
zelf gesproken heeft, past daar geen lied meer op.
Het zou slechts de indruk kunnen wekken, dat
zij zelf nog niet gesproken had.
Als wij zo onze kerkgang zien als een ontmoe
ting met God, dan moeten er allerlei bezwaren
rijzen tegen verschillende geijkte uitdrukkingen
en geijkte gewoonten.
Allereerst tegen de uitdrukking huis des ge-
beds.
Als wij de kerk „het huis des gebeds" noemen
geeft dat niet ten volle weer, wat onder een
gereformeerde eredienst in de kerk wordt ver
staan.
De naam is te eenzijdig.
Er liggen ongetwijfeld wel zeer goede elemen
ten in, die helaas te dikwijls worden vergeten.
Als wij 's Zondagsmorgens naar de kerk gaan,
dan denken we er veel te weinig aan, dat we
daar ook gaan bidden.
We gaan die of die dominé horen.
Maar we zeggen niet tegen elkaar nu gaan
we samen naar de kerk om te bidden wat heer
lijk is dat, dat we het mógen doen.
In sommige opzichten is de kerk voor ons dan
te weinig huis des gebeds.
Dat valt vooral op, als we onze speciale bid
stonden in de kerk hebben.
Wij handhaven gelukkig de goede gewoonte,
dat wij op bepaalde dagen van het jaar samenko
men om te bidden en te danken.
Zo hebben we onze bid- en dankdagen voor
het gewas.
Het eigenlijke doel moet van die speciale bij
eenkomsten dan ook zijn, dat we komen bidden
of danken.
Dat is dan centraal.
Het karakter van zo'n bijzondere dienst is an
ders dan een gewone Zondagse kerkdienst.
In de regel is daar'weinig van te merken.
En wij leven allen, zowel predikers als hoor
ders (de goede uitzonderingen natuurlijk daarge
laten) nog veel te veel in het besef, dat ook daar
de preek hoofdzaak en het gebed bijzaak is. Ter
wijl wij het toch rustig bidstond of biddag blijven
noemen.
In zulke gevallen is de kerk ons dus te weinig
huis des gebeds, en het zou mij helemaal niet
ongewenst voorkomen, als op onze bid- en dank
dagen er maar eens helemaal niet gepreekt werd,
doch alleen uit de Bijbel gelezen, gezongen en
gebeden.
Wij zullen dus nooit mogen vergeten, dat een
belangrijk bestanddeel van de eredienst is en
steeds moet blijven het gebed. De Catechismus
noemt in Zondag 38 naast de dienst des Woords
ook uitdrukkelijk de dienst der gebeden (God de
Here openlijk aan te roepen).
Maar de betiteling van de kerk als „huis des
gebeds" zou de indruk kunnen wekken, alsof het
gebed hoofdbestanddeel was.
En dat is niet zo.
Wij mogen ons hierbij niet beroepen op het
woord van de Heiland, die zeiMijn huis zal
een huis des gebeds genaamd worden, want dit
is niet anders dan een aanhaling van Jesaja (Jes.
56 7) en slaat dus uitsluitend op de Oud-Tes-
tamentische eredienst, waarbij de aanroeping van
Gods Naam aan de tempel gebonden was. De
perspectieven van de Nieuw-Testamentische ere
dienst heeft Jezus zelf trouwens duidelijk aange
wezen in het gesprek met de Samaritaanse vrouw
op haar vraag waar men nu eigenlijk moest bid
den, en waarop de Heiland antwoorddeniet
hier of ginds, maar overal.
In onze kerken staat terecht het Woord in
het middelpunt, en 't is in de geschiedenis der kerk
steeds weer gezien dat zodra dit Woord werd
verdrongen, het geestelijk leven der kerk ver
schraalde.
Ik versta onder dat verdringen van het Woord
het plaats ruimen voor allerlei ceremonie en litur
gie, zoals dat in de Roomse kerk heel sterk, in
sommige Protestantse groepen minder sterk naar
voren komt.
Ik versta onder deze verdringing van het
Woord dus zeer nadrukkelijk niet, dat de tijd
van de prediking wordt ingekrompen.
Er wordt in onze tijd belangrijk korter gepreekt
(over 't algemeen) dan vroeger.
De herinneringen van mijn jeugd gaan in de
richting van 7 kwartier a twee uur.
Wij vinden nu vijf kwartier al behoorlijk l^ng,
en het zou menigeen niet spijten, als het tot ma
ximaal een uur werd bekort.
Anderen zien er een teken van verval in.
Zij zien met heimwee terug naar de tijd, dat
het nog „de moeite waard was, zich voor de kerk
behoorlijk te kleden", en voelen zich min of meer
bekocht als de kerk al weer zo gauw uit is.
De vraag is hierbij natuurlijk of men de preek
op z'n lengte of op z'n inhoud taxeert.
Het zal wel ongeveer zó zijn, dat een dominé
over 't algemeen langer zal preken naarmate hij
zich minder heeft voorbereid.
Het is over 't algemeen geen kunst om in tien
minuten te zeggen, wat men ook in vijf minuten
had kunnen zeggen, maar het omgekeerde wel.
Daarom acht ik over 't algemeen de kortere
diensten geen verlies, maar winst.
Zoeven is gezegd, dat de idee kerkgang is
ontmoeting tussen God en Zijn volk ook een
deuk kan krijgen door allerlei geijkte gewoonten.
Daarmee is vooral bedoeld de „geijkte" ge
woonte van „naar de kerk gaan".
Zo zeggen wij het altijd nietwaar We gaan
op Zondag naar de kerk. En we informeren
ben jij ook naar de kerk geweest
Onze belijdenis zegt het bij monde van de
Catechismus anders en warmer.
„Dat wij inzonderheid op de sabbat, dat is op
de rustdag, tot de gemeente Gods naarstiglijk
komen."
Wie 's Zondags naar de een of andere kerk
loopt het kan hen dan soms weinig schelen
welke kerk dat is om die of die dominé te
horen, en daar „gesticht" te worden, heeft er nog
bijzonder weinig van begrepen.
En als die hij of zij dan nog in de waan ge
leefd heeft, z'n „godsdienstplicht" vervuld te heb
ben, was de vergissing nog groter.
Ze hebben misschien een bepaalde „stichting"