Jeugdrubriek Hoe denkt ROME over MENS EN GENADE? Blijde onthullingen Tegenover haar: öföf, plaatst Hij zijn gezaghebbend, wétend: nóchnóch!... Tegenover de twee elkaar uitsluitende bergen, ziet Hij één die nóg hoger en nóg heiliger, straks beide zal uitsluiten, slechten de steile berg van Gods -waarachtigheid God is geest en wie Hem aanbidden moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. Noch wat de „vaders" der Samaritanen zei den, noch wat „de Joden" zeiden, „móést", houdt eeuwig stand, doch alleen wat God, die geest is, eeuwig gelden laataanbidt, waar ook, op zui- ver-geestelijke en oprechte wijze. Het schteen zo volkomen „naar Góds Woord", dat men te Jeruzalem moest komen aanbidden. Het was het ook. De Here had het zelf bevolen. Jezus deed het zelf en erkentde zaligheid is uit de Joden. Toch heeft Hij nog pas de gerichtsbazuin ge blazen over de tempel en zal vóór zijn sterven profeteren geen steen zal op de andere gelaten worden. Het exclusieve Godshuis wordt ver woest Gods bevelte Jeruzalem, blijkt dus ondanks zijn absolute klank, weer betrekkelijk. Slechts absoluut b 1 ij f top geestelijke en oprechte manier Juist nu de Joden al meer geesteloos geworden waren, nu zij de heilige plaats ontheiligd hadden tot 'n „huis van koophandel" en „moordenaars- kuil", nu luidt Hij over zijn eigen „huis des ge- beds" de doodsklok. Nu gaat Hij zelf de van God gegeven tempel afbreken om daardoor aller wegen 'n geestelijke tempel te bouwen. Het tijdelijk van God bevolene moet wijken voor wat eeuwig blijven zal. Altijd weer zijn er mensen, die haastig met hun flinke f óf, naar voren springen. Zij doen dit soms in „alles". Zou 't ook anders kunnen, mógen Zou voor God iets onverschillig zijn 't Sluit als 'n bus. 't Is volkomen „logisch". En zij kiezen in „alles" partij. Zij spreken in „alles" met het geluid van het absolute. Zij schipperen met niets Met niets? Soms welgelijk de Samaritaansemet hun levenmaar met hun „lering" nooit Hun theologie is zo absoluut als het eigen Woord van God. En even scherp als zij alle kwesties stellen, tot in de ondergeschikste dingen van praktijk, even scherp lossen zij de kwesties op, door één der tegenstellingen eenvoudig te loochenen. Er is óf uitverkiezing óf verantwoordelijk heid. Dat God de kwestie hoger stelt, ook heiliger, zodat wij slechts kunnen knielen en aanbidden, daarvan weten deze yijanden van schipperen niéts. 'n Huwelijk is uit louter liefde óf het i s geen huwelijk. Dan liever scheiding voor goed, spre ken zij bewust of onbewust de radicale Noorse dichter Ibsen na. En anderen beweren met 'n maximum aan schijn van menselijke logica t \y e e kerken op één plaats OnmogelijkO f ge dient God óf ge dient Hem niet Uw kerk is waar óf vals. Het moeilijke van 't geval is echter, dat ze er soms op één plaats zijnTwee kerkinsti- tuten, elk de Christus der Schriften predikend, Hem als Koning erkennend, maar door de zonde, in één of ander slechts ten dele aanwijsbaar, verdeeld. Zo was het in Luthers en Calvijns tijd. Helaas! Zo is het nog. Helaas Zalig wie dan de „kwestie" niet slechts „zui ver" stellend, doch ook heilig, in het eigen ge moed ten volle verzekerd, de ware aanbidder in de „andere" kerk erkennend, met hem aanbidt in Geest en waarheid. Iets van zijn geloof aan één heilige, alge mene Christelijke kerk wordt op dèt moment zichtbaar. Hij laat niet na de zonde van de Gerizim aan te wijzen, doch ook niet die van Jeruzalem en arbeidt aldus boven het vaak liefdeloze óf f uit, door het noch noch heen, naar het „in geest en waarheid". Want de Vader zóékt ook zulke aanbidders, waar ook. Of de plaats, de vorm onverschillig is Neen. Maar nog minder de Geest en het gees telijke. Of er dan geen absolute tegenstellingen zijn Ja, zeker óf lid van de éne, heilige, algemene Christelijke kerk óf niet O f kind Abrahams óf niet Of in de wijnstok óf daarbuiten. Of vóór óf tegen God. Doch het zal eens blijken dat dit óf öf, niet steeds samenvalt met de ons op aarde ge stelde, waar géén huis Gods heilig voorkomt en het zuiverst moet gezocht op geestelijke wijze, die het min-zuivere nog niet vals scheldt, maar in broederlijke liefde helpt. D. J. C. 't Ligt in de aard der zaak dat aan een pasto rie nog al eens een kaartje door de post bezorgd, houdende de mededeling, dat een ouderpaar met eventuele reeds aanwezige broertjes en zusjes verblijd is met de geboorte van de zoveelste spruit, 't Is steeds een verheugend feit, wanneer alles weer goed en wel achter de rug is. De kaartjes getuigen dan ook van „dankbaarheid en blijdschap". Ik zing helemaal niet mee in het koor van de beide, ik meen Amerikanen, die onlangs een boek schreven over de overbevolking van de aarde met als gevolg hongersnood op vele plaatsen, omdat er zoveel kinderen zijn geboren en de dokters zo hun best doen om de mensen zolang mogelijk te laten leven. Die zelfs zover gingen, dat ze het betreurden, dat niet hele stre ken door de cholera of pest gedecimeerd werden!! In dat opzicht moet het vraagteken achter het woordje „blijde" niet worden verstaan. Een voor spoedige geboorte is altijd een blij familiefeest. En het verblijdende bericht brengt toch een we reld vol spanning en worsteling om het leven in zich. Maar diezelfde kaartjes onthullen iets an ders dat minder verblijdend is. Ik mis daarin in de laatste tijd de naam van onze God. Het heet nog al eens „met blijdschap en grote dankbaar heid geven wij U kennis enz." Nu kan iemand zeggenja, maar dat is toch heel natuurlijk dankbaarheid en blijdschap jegens God Ik ben daar niet helemaal gerust meer op. Er is tegen woordig ook zo'n algemeen dankbaarheidsbesef. Je bent dan blij en dankbaar om een bepaalde zegen, zoals geboorte of 't slagen voor een exa men. Allicht is 't zo, dat na het breken van de spanning en een gunstig verloop met goed resul taat er een gevoel van levensweelde in het hart komt. Maar dat moet een adres hebben. Als dat dankbaarheid zal heten dan moet die rechtstreeks op God gericht zijn. En zo dat wij Hem zien als de Bewerker van het goede dat wij ontvingen, waartegenover wij ons juist in onze kleinheid en zondigheid als onwaardigen voelen, die nochtans die grote weldaden des Heren mogen incasseren. Dan wordt onze dankbaarheid tegelijk een oot moedige dankbaarheid, die ons dichter bij onze God brengt. Ons hart is daarmee vervuld, zodat het overloopt. Wij zijn boordevol er mee. Mogelijk is het zo dat diegenen, die Gods Naam nochtans verzwijgen, niet de idee van overvroomheid willen wekken. Maar dat is dan toch een schuchterheid, die misplaatst is. Wan neer toch verkeren ouders in groter spanning dan bij de geboorte van hun kind Wij weten, dat wij dan te doen hebben mét de God van leven en dood van Wie vooral het leven van de moe der en het kind beide, afhankelijk zijn. En als wij dan niet meer de moed hebben, om waar die kaartjes ook naar toe moeten er openlijk voor uit te komen, dat het onze God geweest is, Die de blijdschap en de dankbaarheid bewerkte, zijn wij tegenover Hem toch wel zeer ondankbaar. Wanneer het geboortebericht van ongelovige mensen opgesteld wordt, gebeurt dat op dezelfde wijze. Daarom aarzel ik niet, om hier van we reldgelijkvormigheid te spreken. Wereldgelijk vormigheid, die niet in kleur van konen of leng te van haar, maar juist in onze geest tot uiting komt. Natuurlijk staat ook dat verschijnsel niet op zichzelf. Het is een aanwijzing voor het feit, dat wij bezig zijn God hoe langer hoe meer uit het openbare leven terug te dringen. Wanneer iemand in een gewoon gesprek, op heel gewone wijze als de grootste vanzelfsprekendheid God betrekt, wordt er ook in onze kringen dikwijls weer vreemd opgekeken. Ik bedoel daarmee hele maal niet, dat onze gesprekken van vroomheid moeten overlopen. Meestal moeten wij de men sen, die dat doen, een beetje in de gaten houden. Dat is ook het andere uiterste. Doch als wij niet meer God openlijk durven erkennen als onze God en dat vooral op hoogtepunten van het leven wordt nagelaten, is dat een schromelijke misken ning van Hem, die nog erger kan zijn dan vloe ken. Het wordt dan een doodzwijgen van Hem. Laten wij er heus maar rustig voor uitkomen, dat wij die zegeningen aan Hem danken en dat onze dankbaarheid ook openlijk Hem gebracht wordt. Hij is het waard Z. G. Het herderlijk schrijven van de Ned. Herv. Kerk bespreekt na de Mariologie de Roomse leer van de mens. Ook in dit hoofdstuk is het herderlijk schrijven kort en zakelijk en treft het de zaken in de kern. Rome is voor niets zo bang dan voor pessi misme aangaande de mens. Het Protestantisme tekent de mens veel te don ker, is Rome's oordeel. Zeker, de mens is gevallen, maar hij blijft mens en heeft ook na de val zijn menselijke na tuur behouden. Hij is nog in het bezit van een vrije wil. Rome deelt de mens in tweeën één natuurlijk en één bovennatuurlijk deel. Dat laatste heeft hij bij de zondeval verloren. Maar dat bovennatuurlijke ging de menselijke natuur te boven. Met deze leer bewaart Rome voor de zondaar een zekere zelfstandigheid te genover God en schept het een terrein, waarop de genade niet persé noodzakelijk is. Dit is vooral van belang om de Roomse levenshouding te waarderen, ook op politiek gebied. Dit verklaart, hoe Rome met de meest uiteenlopende politieke partijen kan samenwerken, A.R. en P.v.d.A. Dat is meer dan zuiver opportunisme. Rome leert dus aan de ene kant de absolute noodzaak der genade om tot het bovennatuurlijk leven met God te komen. Maar aan de andere kant weigert het pertinent om het oordeel van de Schrift over de radicale verdorvenheid van de mens te onderschrijven. De Schrift noemt het hart van de mens boos van zijn jeugd aan. En Paulus zegt, dat er nie mand is, die goed doet, ook niet één. De Bijbel noemt de onwedergeboren mens naar zijn gees telijke en lichamelijke verdorvenheid „vlees". Rome zegtde mens heeft een hoger deel ver loren. Hetgeen bij de zondeval plaats vond, was een terugzinken tot het peil van het gewoon mens-zijn. De genade brengt de elevatie, d.i. de verheffing, boven het gewoon menselijke. De Schrift spreekt echter van wedergeboorte en be kering. Rome, zo zegt het herderlijk schrijven scherp en juist, is altijd maar bezorgd om uit te laten komen, dat de mens zonder Gods genade over nog veel vermogens beschikt en tot grote dingen kan komen. Dat genade betekent de overzetting uit de dood in het leven, een weergaloos wonder, kent Rome niet. Het is, zoals ik zag bij een huis in Halsteren. De bovenverdieping was er af, maar men had van de benedenverdieping een zelfstandig huis gemaakt. Natuurlijk heeft men niet zoveel ruimte als vroeger, maar het gaat toch. Dit huis in het Roomse Halsteren is een een voudige illustratie van de genadeleer van de in die streek oppermachtige kerk. De bovenverdie ping er af, de benedenverdieping, zij het geschon den, toch nog bewoonbaar. Het ideaal blijftde bovenverdieping met het dak er bij, maar zonder dat kun je ook nog aardig wonen. Als we nu iets gaan zeggen over de Roomse genadeleer, dan moet men met het bovenstaande rekening houden. Want dat is het fundament of de verdieping, waarop de genade étage is ge bouwd. Rome spreekt over rechtvaardiging, precies als wij doen. Maar die rechtvaardiging is heel wat anders dan het toerekenen van Zondag 23 van de Ca techismus. Men kan heel eenvoudig zeggen, dat Rome verstaat onder rechtvaardigmaking wat wij doen onder heiligmaking. De mens wordt inderdaad in zijn bestaan een rechtvaardige. Alle nadruk valt dus op wat er in de mens gebeurt. Wie de in Zeeland invloedrijke oud Gerefor meerde geestesstroming wil verstaan, dient hier van goed notitie te nemen. Want ook daar valt alle nadruk op de vrome mens, op het werk Gods in die mens, waardoor hij boven het gewone ni veau der mensen wordt uitgetild en tot een be paalde groep gaat behoren de bekeerde men sen, kenbaar aan tal van uiterlijke dingen zelfs. Daarom is er bij Rome geen plaats voor het geloof in de zin van Zondag 23. Het Roomse geloof is een aannemen van waarheden, verstan delijk van karakter, de poort tot het Christelijk leven.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1950 | | pagina 2