JYotities Jeugdrubriek Maar het goud dat door zijn vingers gleed, deed zijn diepere natuur slechts te meer zijn levensarmoede gevoelen. Verminkt Waarom 'n Man die nooit man was die 't geluk van 't huwelijk niet mocht, niet kon smaken. Denmannen verachten hem. De vrouwen vermaken elkaar om hem. 'n Vergulde verminkte, hoveling, rijk. Doch in zijn hart bitter, arm, zonder vreugd. it. Is het dit gebrek aan blijdschap geweest, dat hem gretig horen deed over de Onzienlijke, de God der Joden, wiens Huis stond in 't ver Jeru zalem Hij kan zelfs bij de ruïne hebben gestaan van het Joodse Godshuis te Jeb, op de grens van zijn vaderland en Egypte, waar voor eeuwen 'n Jood se militaire kolonie had gewoond. Maar die ruïne maakte dan zijn nieuwsgierig heid naar de eigenlijke Tempeldienst sterker, zijn verlangen naar de ontmoeting met de Onzienlijke vuriger, naar de inlijving in het volk van God. Hij droomde er van in zijn nachten zonder blijdschap. Tot hij 't niet meer uithield en verlof vroeg en kreeg om de grote reis dwars door de Soe dan, het Nijldal, langs de Middellandse zee, dan Oostwaarts naar Jeruzalem te ondernemen. Nu is hij er geweest. Hij is al op de terugweg. Doch ingelijfd in dat bevoorrecht volk van God is hij niet. Hij is geweigerd Zelfs de toegang tot de tempel bleef, hèm ver boden, hoe aanzienlijk ook zijn rang. De rabbijnen die hij sprak, hebben hem ter stond onderkend, niet enkel aan zijn kleding; nog meer aan zijn haast vrouwelijk, onbehaard ge laat, aan zijn hoge, al te hoge, onmannelijke stem. Voor veel goud hebben zij hem 'n heilige boekrol verkocht. Doch voor alle goud ter wereld zouden zij zijn voetstap niet hebben geduld, zelfs niet op het buitenste tempelplein, waar toch andere vreem den mochten komen. Zij kenden en hielden nauwgezet hun wet Géén gesnedene in de vergadering van Jahwè (Deut. 23 1 Hoffelijk afgescheept reist hij verdrietig huis waarts. Maar hij hunkert naar blijdschap. Daarom leest hij, spelt hij Jesaja's boekrol. Hij is reeds aan hoofdstuk 53. Niet voor de eerste maal. Want hij begrijpt het niet. Maar hij beseft hier tasten zijn vingers het leven Reeds eer heeft hij immers in Jesaja 56 ont dekt „De gesnedene zegge nietziet, ik ben 'n dorre boom. Want alzó zegt de Here van de gesnedenen, die Mijn sabbatten houden en ver kiezen hetgeen waartoe Ik lust heb en vasthou den aan Mijn verbond Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en der doch- teren een eeuwige naam zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden Dat is 'n andere dan de Jeruzalemse toon. Het geeft hem hoop en verhevigt zijn dorst naar blijdschap. Maar wanneer, wannéér zal dat zijn Wanneer de Messias komt „Verstaat ge ook wat ge leest klinkt op eens 'n stem onder zijn reiswagen. En met heel zijn hunkerend hart verzekert de hoge heer aan de onbekende Hoe zóu ik 'n Ogenblik later zit de evangelist naast hem in de koets en vertelt, vertelt van Jezus, begin nend bij het eind Jezus' sterven en de vrucht van dat sterven Wie zal het geslacht uitspre ken Opsommen de vele vrucht van dit gestor ven tarwegraan Hij is de Messias. Nü is het de tijd, dat alle beloften in vervulling gaan. Glinsterend water doet de naar blijdschap dorstende vragen om zijn doop. En als hij is ondergedompeld, dan is hij opgenomen in de gè- meenschap van Christus en zijn gemeente. Dan gevoelt hij zich niet meer 'n dorre boom. Dan verwacht hij 'n eigen plaats en naam bin nen Gods huis en muren beter dan Jeruzalem heeft te bieden aan zijn zoons en dochters. Van blijdschap merkt hij niet eens aanstonds dat Filippus van hem is weggegaan. Wat deert het Méér dan Filippus vergezelt hem, de vermink te Christus zelf Christus' Geest, die hem nü zijn weg voorfaan doet gaan met innerlijke, echte blijdschap. D. J. C. In het weekblad „De Hervormde Kerk" von den we een interessant artikel over de godsdien stige staalkaart van de provincie Zeeland. Met tekeningen er bij. Ongetwijfeld berust dit artikel op nauwkeurige kennisname der gegevens van de statistiek. We mogen er dus wel van uitgaan, dat de genoemde percentage-cijfers juist zijn. Er wordt gewezen op het veldwinnend Rooms- Katholicisme, terwijl ook aandacht besteed wordt aan de verhoudingscijfers van de Gereformeerden en Geref. Gemeenten. Voor de Herv. Kerk ont breken echter de getallen. Om welke reden, blijft onbekend. Maar, waar ik vooral even op wilde ingaan, dat is het gedeelte, dat handelt over on-kerkelijk- heid in Zeeland. Er staat boven, vet gedrukt onkerkelijkheid onbekend. Letterlijk volgt er dan: onkerkelijkheid is op het Zeeuwse platteland na genoeg onbekend In tientallen gemeenten be treft dit slechts enkelingen.- Duiveland, Sint Phi- lipsland, Tholen, Noord-Beveland en Oost- Zeeuws-Vlaanderen spannen de kroon. In deze streken komt behalve Terneuzen (5%) en Sas van Gent (4%) geen enkele gemeente boven de 2 onkerkelijken uit. In verscheidene gemeenten is het percentage nul. Voor de steden in Midden-Zeeland is het beeld ongunstiger. Zierikzee (7%), Goas (ruim 10%), Middelburg (20%), Vlissingen meer dan deel der bevolking, Souburg en Breskens meer dan 10%. Tot zover de gegevens uit genoemd artikel. Ik heb daar eens een poos over nagedacht. In een ander verband heb ik pas een dergelijke staalkaart onder het oog gehad, waarvan het beeld iets anders gekleurd was. En ik meen, dat Ir. Steneker op de Ouderlingenconferentie met zijn gegevens ook niet zo'n rooskleurig beeld voor zich had. De grote vraag is, of we alleen maar rekening houden met wat er op papier staat, dan wel, dat we de werkelijkheid nagaan. Om dan even bij Goes te blijven. Hier zou 10% onkerkelijk zijn. Dat wil concreet zeggen: 1400 mensen. Dat wil zeggen, dat er zegge twaalfduizend kerkelijke mensen zijn. Wanneer ik het nu eens heel sober stel, dan zouden er van die 12000 toch zeker elke Zondag 6000 kerkgan gers moeten zijn. Dit is zeker geen hoog percen tage, waarbij gerekend is met kinderen, ouderen, zieken, die beslist niet kunnen. Het komt mij voor, dat in de kerkelijke samenleving zeker meer dan de helft van het aantal leden ter kerk kan gaan. Maar goed, ik neem dus het laagste, dat is de helft. Dan kom ik tot deze conclusie voor de helft bestaat niet eens de nodige ruimte in de bestaande kerkgebouwen Waar blijven dan des Zondags al diegenen, voor wie op 't ogenblik geen plaats is. En, wat moet ik dan verder zeg gen, wanneer we horen, dat de thans beschik bare ruimte in de kerkgebouwen niet tot in alle hoeken gevuld is Het moet ons brengen tot het inzicht, dat het beeld van de statistiek én van de werkelijkheid niet op elkaar kloppen Het laatste blijft vér ten achter bij het eerste. M.a.w., de toestand is veel ongunstiger, dan het papier dei- kerkelijke stand uitwijst. En er moest daarom veel meer ernst aan de dag gelegd worden met het tegengaan van de onkerkelijkheid. We gaan elkaar op die manier met een onjuiste geruststel ling naar huis sturen. Veel duidelijker zou het zijn, het aantal kerk gangers over een aantal Zondagen te noteren, om zo tot de ontdekking te komen, hoe groot het percentage is in de verschillende kringen, dat practisch kerkelijk niet meer meeleeft, al prijkt de naam soms op papier. Ook geloof ik niet, dat het beeld van het plat teland zó voortreffelijk is, als de gegevens in ge noemd artikel laten uitkomen. Naast de „enkelin gen", die consequent onkerkelijk willen heten, is helaas ook een rand, die practisch niet kerkelijk is. Wanneer er dorpen zijn, waar men voor het onderwijs nog altijd de openbare school aan vaardt als de enige dorpsschool, dan spreekt daaruit voor mij een taal, die voldoende zegt. Wie in ziekenhuizen komt, die zal ook uit de dorpen menigmaal mensen ontmoeten, voor wie het Evangelie een gesloten boek bleef, dat op hun leven niet of nagenoeg geen invloed had. Hoe is dat te rijmen met het percentage nul of twee op 't gebied van het kerkelijke leven We moeten naast de gegevens van de 'statistiek de werkelijkheid zien. Die roept ook in onze pro vincie tot intense arbeid met het Evangelie. Te meer, omdat er, ook onder de kerkelijken, een geest van traditionalisme en gezapige vroomheid valt te ontdekken, dié aan een werkelijk blijmoe dig leven bij het Woord schade doet. Het vuur der bezieling moet branden, en we moeten leren met bepaalde gewoonten te breken. Het komt mij voor, dat in verschillende kringen op de dor pen vele vrouwen des morgens „thuis wachten", puur omdat het zo gewoonte is, niet als bij Dou- we Egberts tabak, dat het gaat van vader op zoon, maar in dit geval van moeder op dochter. Het traditionele, dat altijd zo geweest is en daar om zonder critiek wordt voortgezet, kan voor ons leven een bezwaar worden. Waarom maken we geen feestdag van de Zondag, waarbij we eendrachtig optrekken Wat een verbaasde gezichten zou dat geven bij de ouderlingen in de bank, die al zovele jaren 's morgens tegen de lege plaatsen hebben zitten aankijken, wanneer ze op een Zondag binnenko men, en zij zien ze allen opgekomen, met een feestelijk gezicht, verlangend om weer de Psal men voor God te zingen en zijn Woord te ho ren Dat zou het breken met een traditie zijn. En tegelijk een vorming van een nieuwe traditie, die zeker de oude zou overtreffen. Dat moet nu niemand vreemd vinden, maar daar moesten al len aan gaan meewerken. Enthousiasme in de zaak van het Evangelie, en daarmee zijn tot een getuigenis, dat we niet alleen vormen aanhouden, maar dat het leven in ons sprankelt. Ik geloof, dat dan een bepaalde rust in sommige kringen gaat verdwijnen. Er is wel eens gesproken van kerkhof rust Zo brengt dat artikel over de kerkelijke kaart van Zeeland mij tot een oproep zie toch de werkelijkheid. Die is soms minder mooi dan het papier zou doen geloven. Maar, het Evangelie is heerlijk, en elke Zondagmorgen gaat het al uit. Moeders, een klein beetje overleg, en sterkte bij de eerste gang, die de traditie geweld aan doet. We zullen er allen wè bij varen. Ik denk, dat er jaren later nog over gesproken zal wor den. Ik geloof, dat er ook ergens elders blijdschap zal zijn. Waar wij niet kijken kunnen. Het leven zal er bij winnen G. C. St. DE TIJDGEEST. Wij leven in een tijd, waarin heel wat heilige huisjes onderste boven geworpen worden. Dat heeft zijn voordeel. Er zijn dingen, die als tradi tie ons zijn overgeleverd, maar die hun waarde verloren hebben, omdat zij geen werkelijke in houd meer bezitten, 't Is alleen nog maar een holle vorm, een gewoonte. Maar omdat wij nog al vasthoudend zijn over 't algemeen, kunnen wij toch die vormen niet loslaten. Zodra iemand daaraan gaat tornen, komt alles in rep en roer. Vragen wij ons echter nuchter af, wat of die vorm nog te betekenen heeft, dan moeten wij onszelf bekennen, dat wij het óók niet weten. Maar 't is nu eenmaal altijd zo geweest. Toch zijn daar aan de andere kant ook dingen, die verontrusten. Waarbij wij ons met recht kun nen afvragen gaan wij daarmee de goede kant uit Ik noem hier als voorbeeld het roken door onze meisjes. Daar is al heel wat over geboomd. Maar wij moeten die dingen nuchter bekijken. Natuurlijk kunnen wij aan meisjes het roken niet verbieden, omdat de vrouwen dat vroeger- niet deden. Ook niet, omdat de tabak door God alleen geschapen is voor de mannen. Nog veel minder, omdat in de Bijbel het roken door vrou wen verboden zou worden. Dat kon zelfs niet eens, want toen de Bijbel geschreven werd, was de tabak nog niet bekend. Zonder meer zeggen dat wanneer vrouwen roken, zij daarmee zonde doen, gaat dus niet op. Al stuit het ons gevoel tegen de borst als vrouwen in de trein of op ander publiek terrein roken, daarmee kunnen wij toch nog niet zeggen zij doen zonde. Maar ik geloof dat meisjes, die voor 't eerst gaan roken, zich ook niet de vraag stellen doe ik zonde, of wat doe ik hier nu mee Nu is 't mijn bedoeling helemaal niet om ro kende meisjes in onze kringen te plaatsen in 't hoekje van de veroordeelden. Maar als wij 't verschijnsel van roken door meisjes en vrouwen plaatsen in 't raam van onze tijd, rijzen er toch ernstige bezwaren. Waar is dat roken ontstaan Dan luidt het antwoordin de mondaine wereld. De eerste vrouw, die zich het roken tot een gewoonte maakte was wel niet een ingetogen meisje, dat met blijdschap de Here diende. Wij gaan in die dingen „de wereld" nadoen. Nu is dat in zekere zin met de mode ook zo, maar wij hebben op dat gebied toch een juistere houding ingenomen. Alles wat de mode voorschrijft, wordt door Ons niet voetstoots aanvaard. Als het de grenzen der welvoeglijkheid overschrijdt, zetten wij er een

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1950 | | pagina 2