Jfoiiïies
Jeugdrubriek
vreemd aan een werkelijke terugkeer tot de
Schrift, getuige de uitlatingen, niet alleen van
Weizmann, maar ook van andere vooraanstaande
personen. We zullen daarom goed doen, om al
les wat de staat Israël betreft, volledig buiten be
spreking te laten. Welk verband iemand hier Wil
leggen tussen deze staat en de mogelijke escha
tologische ruimte voor Israël als volk met een
taak voor het Koninkrijk Gods, ontgaat mij ten
enenmale.
Voortgaande exegese van het Nieuwe Testa
ment, die zich niet laat beïnvloeden door specu
latieve gedachten, zal m.i. ons tot de overtuiging
brengen, dat er zeker véél meer uit de Schrift
naar voren moet gebracht worden, om aan te
wijzen, dat Israël als volk weer opnieuw een po
sitieve rol gaat vervullen voor de komst van het
Koninkrijk. Maar, dat doet niets af van de hoop.
die ons mag vervullen, dat velen uit Israël het
blijde geloofsinzicht zullen ontvangen, en hun
Messias zullen vinden in Jezus Christus, in Wie
geen onderscheid is tussen Jood en heiden. Daar
aan mede te werken, is de taak, waartoe de kerk
zich heeft in te spannen. Daarin zal dan ook uit
komen, dat wij Paulus' brieven met vrucht heb
ben gelezen en verstaan.
G. C. St.
de nieuw-Germaanse jeugd had slechts één doel,
waarnaar zij jaagde, waarmee zij wilde leven,
strijden en sterven énbij tienduizenden on
der 'n aan splinters geschoten stalen helm ge
storven zijn, „ontslapen in hun Führer"
En wanneer 'k dan dacht aanons door
zijn verscheuring zó vaak machteloos Christen
domdan begon 't in mij te huilen. En de éne
groep nog slapper dan de andere.
Waaróm wisten wij niet zo goed als zij, béter
dan zij, een bezielde éénheid te vormen
Lag óns koninkrijk der hemelen niet werkelijk
„in het midden" van heel de wereld? Waren
niet metterdaad alle volken eerst aan dit „Rijk
in het midden" ontwaakt? En hadden wij niet
een Overste en Leidsman, die nog nóóit geslagen
was en als Heer der heirscharen bevel voert over
bataljons, waarvan nog niet één engel ooit sneu
velde
Doch dan doemde daarna weer 'n ander beeld
op voor mijn geest.
Dat van Saulus van Tarsen, zoals Lukas dat
in houtskoolzwart met één forse trek tekentdit
jong genie, blazend als 'n wilde kat, van louter
dreiging en moord
Zó tekent zijn latere vriend en metgezel op
de reis door de wereld zijn beminde meester in
zijn eertijds als fanaticus
Wat, wie is de fanaticus
Wij kunnen het van Saulus' jeugdleven afkij
ken in zijn contrast met zijn leven na zijn omme
keer tot Christus.
De fanaticus weet het alléén.
Hij weet het voor ééuwig.
Luisteren naar 'n andere stem dan de zijne,
doet hij nimmer in ernst.
Hij kan het niet.
Hij mag het niet.
Twijfel aan zijn eenmaal gevestigde mening is
zonde.
Want wat hij voor Waar houdt, dat wil hij
ook, dag én nacht, met demonische hartstocht en
kracht, crescendo.
Hij wekt de indruk, dat hij door de Heilige is
bezield op 't zelfde ogenblik, dat hij de duivel
wekt in zichzelf.
Hij wekt die indruk niet slechts bij anderen.
De fanaticus is vooral van zichzélf overtuigd,
dat hij God dient zoals géén.
Vergissing is niet mogelijk.
Hij staat in vlam, altijd.
Hij wordt er door verteerd.
Hij lijkt zelfs voor zijn tegenstander vaak be
zield door de Heilige Geest.
Zózeer weet zijn eigenlijke berijder, de satan,
zich ook in de beredene te veranderen als een
engel des lichts.
Maar Lukas ziet bij het licht des heiligen Gees-
tes het gelaat van de geniale Saulus vóór de
poort van Damascus ontmenst, verwrongen tot
de afschuwelijke kop van 'n van nijd en moord
lust blazende wilde kat
Geen mens meer.
'n Beest
Te pijnlijker voor wie wéét dat dit beest 'n
genie is, 'n mens, die volkomen te goeder trouw
en uit overtuiging Jezus opnieuw kruisigen zou.
De fanaticus.
Zo is hij.
Misschien edel van aanleg.
Doch 'n mens zonder zelfcritiek.
Maar die de ganse wereld om zich heen criti-
seert zonder 'n zweem van meedogen.
Die als 'n bezetene werkt en wiedt echter
altijd in andermans tuin.
Wiens al feller stem al spoedig overslaat in
schelden en niet rust voor zijn ganse omgeving
meebrult wat zijn fanatisme voor waar houdt.
Al zijn scherpzinnigheid, al zijn gaven stelt hij
in dienst van zijn God, die 'n afgod zal blijken,
sprekend hij zelf.
De fanaticus is 'n vervolger van al wat afwijkt
van zijn idee.
In naam van God maakt hij al 't geen hij zélf
vindt, elk zijner vaak grillige meningen absoluut
én daardoor God tot iets relatiefs.
De fanaticus schijnt 'n machtig ruiter te paard.
Metterdaad wórdt hij gereden, bereden een
bezetene, een maniak, al meer dronken van zelf-
verheerlijkende ideeën.
Heel de wereld wil hij dwingen door lichame
lijke of geestelijke terreur tot zijn kunstmatige
éénheid, tot zijn al-enige waarheid.
Hij dankt God dat hij niet zó of zó is en
ziet niet hoe onrechtvaardig hij zelf is.
Hij mijdt, schuwt andersdenkenden, anders dan
hij.
Met de mond vol over wereldwerk, jakkert hij
stad en land af om één enkele genoot te maken,
zevenmaal fanatieker, kleinzieliger, sectarischer
dan hij zelf.
Niet tevreden met de naam „afgezonderde" of
Farizeër, scheidt hijzich zelf straks ook binnen
eigen kring weer van anderen af tot in zeven
soorten en verheft zich boven zijn mede-afgezon
derden tot iets nóg weer zuiverders de zichzelf-
verminkende „Farizeën van het bloedverlies".
Duitser, nationaal-socialist, het is niet meer
voldoende.
Men moet behoren tot de S.S. en binnen die
S.S. weer tot de élite.
Hoe meer de kring der getrouwen inkrimpt,
hoe meer hij lijdt, hoe meer hij juicht.
Straks geeft hij met blijdschap zijn lichaam
over om verbrand te worden en misleidt opnieuw
zichzelf en de massa door het schijn-beeld van
de martelaar.
Doch de liefde
Wie zal hem de ogen openen D. J. C.
In onze besprekingen over Rom. 11 hebben
we als conclusie gevonden, hoe de apostel Paulus
het toekomst-perspectief voor Israël ziet. Dit is
in overeenstemming met wat Paulus van zichzelf
zegt in Philipp. 3. Het gaat niet over de kwestie
van voorkeur voor Israël of de kerk, maar over
de vernieuwing naar de belofte. Die vernieuwing
bestaat hierin, dat het oog wordt geopend voor
Jezus Christus, in Wien Gods beloften in ver
vulling zijn gegaan. Door Hem komt het kind
schap, waarbij geen bevoorrechting spreekt van
ras of natie.
Wat Paulus opmerkt in 2 Cor. 3:16, ligt in
dezelfde lijn. Eerst wijst hij er op, dat er nog
steeds een deksel op het hart ligt bij Israël, wan
neer Mozes wordt gelezen. Israël verstaat de
Wet niet. Dan zegt Paulus maar wanneer het
tot de Here zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel
weggenomen. Ook hier blijkt, waarin Paulus voor
Israël de oplossing ziet. In de bekering tot Jezus
Christus. Dan gaat de Wet tot hen spreken, wan
neer zij de vervulling der Wet vinden. Daarop
valt de nadruk. Moeilijk kan hierbij gedacht wor
den aan toekomstige nationale roeping voor Is
raël als volk. Het hééft de roeping, dat het de
verwerping van de Messias zal weg doen. Dat
zal de grote opklaring zijn. Hier ligt de taak der
Christelijke kerk, om al het mogelijke te doen, in
deze weg Israël te behouden. Opdat de eenheid
in Christus tot openbaring kome.
Verder denk ik aan Openb. 3:9. In de brief
aan Filadelfia spreekt de verheerlijkte Christus
over degenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en
zijn het niet, maar liegen. Daarop vervolgt de
Here zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en
aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat Ik
u liefheb.
Deze tekst zegt wel heel duidelijk, welke de
verhouding van Christus tot de gemeente is. Nu
zal de verheerlijkte Christus dit bewerken, dat
deze Joden zóver komen, dat zij de liefde van
Christus tot de gemeente moeten belijden. Deze
plaats dunkt me overtuigend te spreken. Het ge
heel der Schriftgegevens moet in dit licht worden
bezien. Dan wordt het toekomstperspectief voor
Israël ons klaar..
Geen ogenblik mag de gedachte post vatten,
dat er met Israël is afgerekend. Christus is ook
voor hen de geopende deur. Wanneer zij daar
door gaan, dan valt het deksel van net hart. Dan
komen zij tot de ontdekking, dat Christus Zijn
lichaam vergadert, uit de volken, waarbij het
onderscheid in natie is weggevallen. Dit roept
ons tot voortdurende arbeid onder Israël. Als het
kan, dat ook in de staat Israël deze arbeid kan
worden opgenomen, dan valt dat toe te juichen,
en dan behoort deze taak te worden vervuld.
Maar, welke perspectieven men daarbij ont
dekt aangaande de staat Israël, dat berust m.i.
niet op voldoende exegetische grond. Daar komt
bij, wat de huidige staat Israël betreft, dat we
goed doen, met grote reserve de gang van zaken
te bekijken. Chaun Weizmann, de president van
„Israël", schreef een autobiografie In dienst van
mijn volk. Daaruit kan men heel de geschiedenis
van het Zionisme leren kennen. En, wie zich
daarmee bezig houdt, die wordt heel voorzichtig
aangaande de staat Israël. Om maar één enkele
plaats aan te halen uit genoemd boek. Op bladz.
509 zegt Weizmann „de godsdienst moet wor
den verwezen naar de synagoge en de huizen
van hen, die er prijs op stellen. Hij moet op de
scholen een bijzondere positie innemen. Maar op
de regeringsdepartementen mag hij het heft niet
in handen nemen".
Deze methode van godsdienstbeschouwing is
niet onbekend, en het is maar al te duidelijk, door
welke politieke beginselen deze wordt gedragen.
Het ideaal in de staat Israël is helaas totnogtoe
DE ZEGEN VAN HET
GODVRUCHTIGE GEZIN
Er zijn momenten in het leven, waarop de
aandacht opeens sterk geboeid wordt door feiten,
die anders wel eens de aandacht ontglippen.
Zo hadden wij dezer dagen een familiefeestje,
een jubileum van onze ouders. Voorzover mo
gelijk waren de kinderen thuis. Voorts ooms,
tantes, neven en nichten, 't Was maar niet een
feest om feest te vieren, maar in alles was de
duidelijke opzet te merken, om God de Here
groot te maken en te danken voor de weldaden,
door Hem bewezen. Misschien denkt een jongen:
dan zal 't een vrome, saaie boel geweest zijn.
Allerminst. Daar is hartelijk gelachen. Daar is
uitbundige blijdschap geweest. Intense blijdschap.
Juist omdat alles gezien werd in het licht van
Gods oneindige goedheid. Als vanzelf groeide de
dankbaarheid jegens Hem, Die al de zegeningen
gegeven had.
En nu vorige Zondag was ik uit preken „er
gens in Nederland". Mijn logies was in een ge
zin met zeven volwassen kinderen, waarvan en
kele getrouwd, de meesten verloofd, 't Ging er
recht gezellig toe. Ze waren geen van allen op
hun mondje gevallen. De gezonde scherts flitste
over en weer door de kamer. Je kon merken
ook de getrouwden, die allen in de buurt woon
den, kwamen graag thuis. En van al die gezellig
heid was de ondertoon de ware blijdschap, die
vrucht is van het geloof in onze Here Jezus Chris
tus. Daar was een sterke band, die allen samen
bond. Een bijna patriarchaal gezin, waar de lief
de hoogtij vierde. Maar geen vrome kwezels.
Echte, frisse Hollandse jongens en meisjes, die
echter het gezag van vader en moeder erkenden.
Er was orde en vader had de touwtjes goed in
handen. Maar hij trok niet te hard. Hij was ruim
van opvatting en gunde zijn kinderen ook graag
een pretje, leèfde met zijn jongens en meisjes in
tens mee. Tegelijk voelde je, hoe Gods Woord
er alle verhoudingen beheerste.
Een ideaal gezin Och ja, maar eigenlijk heel
eenvoudig een gezin, waarin allen zochten op
recht de Here te dienen.
Maar wat een blijdschap geeft dat Wat een
bekoring gaat daarvan uit Daar was nu niets
van een ingeregen zijn in een corset, dat veel te
nauw was. En toch werden de regels van 't huis
stipt in acht genomen. Om 10 uur was alles thuis
's avonds, al was 't nog zo gezellig geweest bij
't meisje. En met het meest opgewekte gezicht
in 't beste humeur werd nog even de plaats in
de gezinskring ingenomen.
'k Geloof, dat de kracht van dit alles alleen
lag in 't feit, dat de ouders in alle oprechtheid en
eenvoud de Fiere wilden dienen. Wat ligt daar
een geweldig rijke zegen in. Daardoor was 't ook
voor de kinderen geen zwaar juk.
Is 't dat niet, wat wij teveel missen in onze
dagende eenvoudige vroomheid Metterdaad
heel ons leven in alle dingen laten beheersen door
de wil des Heren Zouden niet ontzaglijk veel
problemen eenvoudigweg verdwijnen, als wij
weer Gods wil als de simpele maatstaf voor alle
verhoudingen aanvaarden
O ja én als ouders én als* kinderen weten wij
het wel, dat in 't houden van Gods geboden een