Jtfxelaria
zesde jaargang No. i Uitgave van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 7 juli .950
DE FANATICUS
ZEEUWSE KERKBODE
HoofdredacteurDs H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047
Abonnementsprijs2,50 per RedacteurenDs P, de Bruyn, Ds D. J. Couvée, Ds S. Greving, Dr C, Stam Berichten en opgaven Predik-
halfjaar (bij vooruitbetaling)beurten, tot Dinsdagsmorgens
Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers
Advertentiën 10 cent per mm Drukkers Littooij 8 Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg
Wij moeten nu weer tot ons uitgangspunt te
rugkeren, en ons bezinnen op de vraag, waaróm
we nu eigenlijk bij de „gereformeerde kerk" be
horen. Want het feit, dat we daar lid van zijn
zegt niet genoeg. We behoren er ons van bewust
te zijn, dat het niet anders kan en niet anders
mag. Er zijn velen, die wel tot de gereformeerde
kerken behoren, maar eigenlijk helemaal niet we
ten waarom, en die daarom ook de zo nodige
liefde voor hun kerk missen.
Ik zou dit gemis aan bewust-meeleven nog niet
direct bewusteloosheid willen noemen, maar het
begint er toch aardig op te lijken. Niemand zal
beweren, dat bewusteloze mensen géén mensen
zijn, en zelfs niet dat het geen levende mensen
zijn. Maar in de eerste piaats hébt u aan een be
wusteloos mens niets, behalve dan veel last, en
in de tweede plaats is zo'n toestand van bewuste
loosheid gevaarlijk als het lang duurt. Vandaar
Het zal ons uit hetgeen we hierover de. laatste
weken geschreven hebben, wel duidelijk zijn ge
worden, dat we niet gereformeerd zijn, omdat de
gereformeerde kerk of de gereformeerde mensen
volmaakt zijn. Verre vandaar Het was onze
uitgesproken bedoeling om, zó er nog iemand met
zulke waandenkbeelden mocht rondlopen, deze
voorgoed die illusie te ontnemen. Het zijn juist
in de geschiedenis allerlei secten en geestdrijvers
geweest, zoals Katharen, Donatisten en Weder
dopers, die denkbeelden van een volkomen hei
lige kerk hebben gekoesterd, maar gereformeerd
is dat niet en Bijbels nog minder.
We zeggen dit met enige nadruk, omdat deze
sectarische geest in onze dagen weer om de hoek
komt gluren. Dit laatste is, nu ik het neergeschre
ven heb, nog zwak uitgedrukt. Kwam het maar
alleen om de hoek gluren. Maar dat doet het niet.
Het maakt ontzaglijk veel tam-tam, en met grote
vrijmoedigheid komt men vooral van „vrijgemaak
te" zijde beweren, dat de gereformeerde kerken
toch eigenlijk de naam van kerk niet meer waard
zijn, omdat het verval daar zo schrikbarend is
voortgeschreden. Die kerk is geen bruid meer,
doch „hoer" geworden. Dat beweert niet de man
op de straat of het eenvoudige kerklid (die is in
de regel nog wat verstandiger), maar deze taal
predikt professorenmond rond zowaar
Het is misschien goed, hiertegenover eens in
herinnering te brengen wat Calvijn in zijn Insti
tutie geschreven heeft. Hij zegt
„Onder de Corinthiërs hadden niet weinigen
gedwaald, maar bijna het gehele lichaam was
door besmetting aangetast er was niet slechts
één soort zonde, maar zeer vele en het waren
geen lichte dwalingen, maar er waren gruwelijke
schanddaden er was niet alleen bederf van ze
den, maar ook van de leer. Wat doet nu de
heilige apostel, dat is het instrument van de he
melse Geest, door Wiens getuigenis de kerk
staat en valt Zoekt hij een scheiding van hen
Verstoot hij hen uit het Rijk van Christus Treft
hij hen met de laatste bliksem der vervioeklng 7
Hij doet niet alleen niets van deze dingen, maar
hij erkent en predikt, dat zij is een kerk van
Christus en een gemeenschap der heiligen".
Dit is van Calvijn schriftuurlijke taal, meen ik.
Men weet bovendien, dat Paulus nooit beweerd
heeft, dat die misstanden in Corinthe niet zo erg
waren, maar hij heeft integendeel' al zijn kracht
aangewend, om die kerk te reformeren.
Paulus heeft zich van de kerk van Corinthe
niet zonder woord zonder wijs „vrijgemaakt".
Wanneer men tegenwoordig ziet, dat dit met
grote gemakkelijkhëïd gebeurt, dat men de kerk
die men verlaten heeft de ene schop na de an
dere nageeft, en uitscheidt voor al wat lelijk is,
en zolang men nog tot die kerk behoorde nooit
enige poging tot reformatie heeft aangewend, dan
is het zonneklaar, niet alleen hoezeer deze lieden
van het voetspoor van Calvijn zijn afgeweken,
maar ook dat deze geest niet anders betiteld kan
worden dan als secte-geest.
Zelfs de broedernaam kan men ons niet meer
geven.
Wij zijn hier in Middelburg nu al jaar en dag
met de „vrijgemaakten" in correspondentie, maar
wij heten nog altijd „heren". Hoger heeft men
zich nog steeds niet kunnen opwerken. En gesteld
nu al eens, dat al die redenen die men verzint,
waarom wij die broedernaam verbeurd hebben,
waar zouden zijn. Dan zou men nog goed doen,
eens in de leer te gaan bij een man als Stefanus.
Het kwaad was tenvolle over hem besloten, en
hij stond voor een „kerkeraad" die bestond uit
haters van Christus, maar dit verhindert hem
niet, zijn rede aldus te beginnen „Mannenbroe
ders en vaders hoort toe".
Maar hier nu verder niet over.
Het is in elk geval duidelijk, en we willen dat
weten ook, dat de gereformeerde kerken geen
volmaakte kerken zijn, en niet uit louter engelen
of heiligen bestaan. De volkomenheid der kerk
is de reden niet, waarom wij er lid van zijn. Wij
zoeken vaak kerkelijk naar een schaap met
vijf poten. Wie daarnaar zoekt, kan nooit lid zijn
van welke kerk dan ook. Althans op deze aarde
niet.
De reden waarom wij gereformeerd zijn, is ook
niet daarin gelegen, dat wij de gereformeerde
kerken zouden zien of moeten zien als de enig-
ware kerk, waarbij alle andere kerken als valse
kerken of (wat hetzelfde is) als niet-kerken in
het niet zouden moeten verzinken.
Iedereen weet natuurlijk, dat er verschillende
kerken zijn.
Van God uit gezien, bestaat er maar één kerk,
de heilige katholieke kerk, de som van alle ge
lovigen, wanneer ze ook ooit geleefd hebben,
waar ter wereld ze ook mogen wonen en tot welke
kerkengroep ze ook mogen behoren. Dat is de
kerk, idealiter gezien zonder geveinsden en bij
lopers. Enkel de gelovigen, en die gelovigen mo
gen zich dan baptisten, Luthersen, of heilssolda
ten noemen, dat gaat mij verder niets aan.
Maar van óns uit gezien staat de zaak anders.
Daar is er om der zonde wil een gespletenheid
en verdeeldheid, die meer dan verbijsterend is.
Die ook niet goed te praten is (ik spreek hier nu
niet over dat meervoud van kerken, dat te dan
ken is aan geschidenis, landaard enz.) en die dus
feitelijk niet mag bestaan.
Maar het gaat niet aan, uit deze veelheid van
kerken en groepen er een te nemen, en daarvan
te verklaren dat is nu alleen de ware, echte en
enige kerk. En alle anderen zijn vals. Dat is
m.a.w. ik ben alleen wit en gij zijt allen zwart.
Dat klinkt allemaal wel heel aardig en dit
schema heeft ook het voordeel van logisch te
schijnen.
Daarom wordt het door velen wellustig gepro
pageerd en door nog meerderen klakkeloos ge
loofd en aanvaard. Was het niet zo verschrikke
lijk, dan zou men zeggen het is haast een lieve
lust, hoe men elkaar tegenwoordig met de term
„waar" en „vals" om de oren kan gooien.
In feite is het slechts een geestelijke overspan
ning.
Dit kerkelijk absolutisme doet in vele opzichten
aan Djokja denken.
Ook déze revolutionnairen zijn van mening,
dat er maar één republiek is, en alle andere groe
pen worden eenvoudig onder de voet gelopen of
bestaan voor hen niet.
Reeds de bekende Bullinger schreef in 1559
„Of een bepaalde kerk de echte en enige ka
tholieke kerk is
Deze vraag is wonderlijk en zonderling, even
als iemand u vroeg of een stad in het rijk het
ganse rijk was, en of de hand of de voet aan
het lichaam het gehele lichaam waszulke
vragen openbaren een dwaze zin of een ondra
gelijk grote hoogmoed
Tot zover Bullinger.
De absolutisten, die alleen maar een ware en
een valse kerk kennen, en dan natuurlijk slechts
één ware en alle anderen vals, en die naar het
beruchte recept van Schilder slechts weten van
één adres, waaraan Christus zich richten kan,
beroepen zich natuurlijk hartstochtelijk op de
Geloofsbelijdenis.
In onze Ned. Geloofsbelijdenis wordt in de
artikelen 2729 zo het een en ander van de kerk
gezegd, en daarin ook o.a. deze woorden „wij
geloven, dat men wel naarstiglijk en met goede
voorzichtigheid uit het Woord Gods behoort te
onderscheiden, welke de ware kerk zij." In dat
zelfde artikel (29) wordt dan ook van de merk
tekenen der ware en die der valse kerk gespro
ken, en het eindigt er mee, dat deze twee kerken
lichtelijk te kennen en van elkander te onder
scheiden zijn.
Ziet ge wel, zo roept men dan triumfantelijk
uit, dat wij met ons schema waar-vals nog niet
zo mis zijn Wij spreken eenvoudig de taal der
belijdenis. En al dat gepraat over min of meer
zuiver slijpt de scherpe kantjes er maar af en
maakt de dingen hoogst betrekkelijk.
Dat beroep op de belijdenis schijnt nog al sterk.
Het is echter niet meer dan schijn.
In werkelijkheid moet geconstateerd, dat deze
broeders met dit hun beroep op art. 29 N.G.B.
verzuimd hebben, dat artikel behoorlijk te lezen.
Art. 29 zegt en bedoelt heel iets anders dan
men er uit poogt te lezen, zoals we zien zullen.
H. V.
In weerwil van mijn afschuw voor hen, heb
ik wel eens in stilte de nationaalsocialisten heel
in 't begin benijd.
Ik bedoel niet de belachelijke naaperij in de
Mussert-groep.
Maar de overtuigde aanhangers van de groot-
Germaanse gedachte, zoals bijvoorbeeld Hielscher
in zijn wijsgerig boek Das Reich.
Dit nationaalsocialisme was destijds 'n open
baring voor mij 'n gelóóf, 'n heel sterk en bij
zonder geloof, dat het aan dorst om uit neder
laag en teleurstelling nieuwe kracht te putten. In
het telkens weerkerend lijden van Duitsland zag
hij het bewijs, dat het geroepen was „in het mid
den" van Europa, ja van héél de wereld, heel
die wereld te leiden naar beter tijd. Uit de ge
schiedenis poogde Hielscher aan te tonen, dat
het éne volk na het andere, ook het verre Japan
en China, zichzelf pas bewust werd, ontwaakte
aan das Reich in der Mitte.
En wanneer ik dan op plaat of film de opmars
beschouwde van die voortreffelijk geklede, tot
machtige éénheid gedrilde soldatenkolonnes, of
bij een wapenschouw een tot in de perfectie ver
zorgde opstelling dier duizenden geheimden
als ware élke helm de glanzende kop van 'n gloei
end ingedreven bout, die 'n ontzaggelijk groot
staalwerk saamhield élke bout precies en on
wrikbaar op z'n plaats, dan vóélde 'k toch iets
van het grootste: ein Volk, ein Reich, ein Führer!
Deze als een onbreekbare éénheid opmarcheren-