in de Bijbel vierde jaargang No. 46 Uitgave van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 6 mei 1949 Een vrome Moeder Dogmatische Studiën ZEEUWSE KERKBODE Hoofdredacteur t Ds H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047 Abonnementsprijs 2,50 per Redacteuren Ds P» de Bruyn, Ds D. J. Couvée, Ds S, Greving, Drs C. Stam. Berichten en opgaven Predik- halfjaar (bij vooruitbetaling)beurten, tot Dinsdagsmorgens Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers Advertentiën 20 cent per regel DrukkersLittooij 6 Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg Van de grootmoeder van Timotheüs komen we nu vanzelfsprekend op zijn moeder Eunice. Van deze moeder zegt Paulus in zijn tweede brief aan Tithomeüs precies hetzelfde wat hij' ook van grootmoeder Loïs gezegd had, namelijk, dat het „ongeveinsd geloof" in haar woonde. En we mogen dus gerust van haar spreken als een „vrome moeder". Dit wil niet zeggen een volmaakte moeder. Wij zoeken in deze onvolmaakte wereld altijd weer tevergeefs naar het volmaakte. We zouden volmaakte dominees willen zien en volmaakte kerken. Voorts ook volmaakte vaders en moeders. Vooral in hen ontdekken we niet graag een vlek of rimpel. Elk lief hebbend kind is geneigd z'n ouders te-idealiseren. Maar helaas Iedereen valt tegen. Het is altijd en overal mis. De mooiste vazen vertonen scheuren, en zelfs de beste werken der allerheiligsten zijn een wegwerpelijk kleed. En zo is het ook niet al goud wat er bij Eunice blinkt, ook al was het zuivere goud van het geloof bij haar aanwezig. Daar is om iets te noemen haar huwelijk. Het was Eunice, Joodse van afkomst, verboden met een zoon van Hellas te trouwen. Dat was doodgewoon een „gemengd huwelijk" dat ook in onze tijd wel gemakkelijk gesloten wordt, en waar de meesten zo geen been in zien, maar waar Paulus toch ook later z'n apostolisch veto over uitspreekttrek geen ander juk aan met een ongelovige Wij verbazen ons er toch wel even over, dat Eunice, stammend uit een geslacht, dat zo kennelijk uit het Verbond leefde, dit huwelijk heeft aangegaan. Hier komt nog bij, dat waar door deze familie loopt de „goudader" van het onge veinsd geloof, en het ,;God beliefde Zijn genadever- bond in drie geslachten door dezelfde familie te laten lopen" (Kuyper) het toch op z'n zachtst gesproken vreemd aandoet, dat aan Timotheüs het „teken en zegel van dit verbond is onthouden. Dr B. Wielenga merkt op, dat Eunice dit wellicht heeft nagelaten uit reverentie voor haar man, en als dit zo is, dan zien we 't alweer hoe op de eerste stap dan de tweede volgt, en om de „lieve vrede" er heel wat geknoeid wordt. Men kan dit Eunice te meer kwalijk nemen, omdat zowel volgens Joods recht als Hellenistische zede de kinderen uit een gemengd huwelijk niet de vader, maar de moeder volgden. Het was voor ieder vanzelfsprekend, dat het kind gerekend werd bij het volk waar de moeder bij hoorde Wanneer Paulus dan ook Timotheüs het teken der besnijdenis geeft, zoals we in Handelingen 16 lezen, dan lag daar stellig ook een duidelijke veroordeling van Eunice en haar huwelijk in opgesloten. Nu, zo was dat dan. Het liep in Eunice's leven lang niet allemaal naar de ordinantiën Gods. Het rammelt nog al wat. Wij mochten dit niet verzwijgen. Het heeft geen zin iemands zonde te verdoezelen, en zijn deugden op te hemelen. De Schrift doet dit nooit en nergens. Niettemin is er behalve schaduw ook veel licht. Ik kan dit niet beter aanwijzen dan door te citeren wat Dr Wielenga verder schrijft (in Van Jeruzalem naar Rome, deel II, blz. 213): „Hoevele moeders zoe ken voor haar kinderen wel het uitwendig teken des Verbonds, maar verzuimen de opvoeding naar het Woord des Verbonds. Eunice onthield aan haar zoon het teken, maar zij voedde hem op in de zaak, in de waarheid naar de Schriften". Zo is het inderdaad Want wij vernemen uit Paulus' mond ook dit ge tuigenis, dat hij, Timotheüs, van kindsbeen de Schrif ten geweten heeft, en wie kan hem daarin anders on derwezen hebben dan zijn moeder. Van kindsbeen af De Schrift gebruikt daar een woord voor, dat wijst op zeer prille jeugd. We zouden kunnen vertalen dat gij van dat ge een zuigeling waart de heilige Schriften geweten hebt. Het onderwijs in Gods Woord is Timotheüs om zo te zeggen met de paplepel inge geven. Toen de kleine Timotheüs nog niet lezen kon, heeft zijn moeder hem uit de heilige boeken voorge lezen. Óf ze heeft hem met grote eerbied verteld van de grote daden Gods. Eunice was dus profetes. Ze gaf haar kind thuis catechisatie. Ze deed hem op groeien in het klimaat van het Koninkrijk Gods. Ze was er niet tevreden mee, dat anderen dit werk ter hand namen, maar ze wilde het zelf doen, en ze dééd het zelfvan kindsbeen af Dit is tot beschaming van vele moeders. Het gebeurt niet zo zelden, dat moeders zich aan de kleding en voeding van haarkinderen alles, aan de opvoeding niets gelegen laten liggen. Daar hebben ze het veel te druk voor, menen zij. O ja, ze vinden het prachtig als de kleinen op de kleuterschool lieve versjes leren. En dat dit werk later voortgezet wordt door meester op school en dominé op de catechisatie. Zo komen er allerlei opvoeders aan te pas, maar de eigenlijke natuurlijke opvoeders blijven op een afstand staan, en zo kan het gebeuren, dat'moeder voor haar kind een „vreemde" blijft, en de „vreemde" eigen wordt, en vele kinderen zich later niet meer kunnen herinneren, welke geestelijke invloed nu eigenlijk „van thuis" op hen is uitgegaan. Van kindsbeen af Dat is een van de grondregels voor de christelijke opvoeding naar het Verbond Gods. Juist dan is het kinderhart kneedbaar als was. De indrukken die uw kind thuis optvangt, vergeet het nooit weer. Hier ligt ook een enorme zegen in verborgen. Er zijn er, die pas op later leeftijd met de Schriften in aanraking komen. Ze hebben het van huis uit niet meegekregen. Ze zullen dit zelf altijd als een grote leemte gevoelen. Ze beschouwen zichzelf als krukken en brekebenen, in elk geval riiet geheel volwaardig. Er is een manco dat niet meer of uiterst moeilijk te herstellen is. Met een zekere jaloersheid bemerken ze, dat hun kinderen het veel beter weten dan zij, en ze verbazen er zich soms over, dat jonge mensen de schone kansen laten glippen, die zij in hun jeugd nooit gehad hebben. Het gaat met iemand als Timotheüs, die het voor recht had Eunice tot moeder te hebben, zo ongemerkt. Als iemand per vliegmachine naar Londen gaat, moet hij de grens passeren, maar dat gaat min of meer van zelf. Zodra hij in Engeland is mérkt hij wel, dat hij in een ander land is, en dat daar een andere taal ge sproken wordt, maar op welk moment hij precies in dat andere land kwam, weet hij niet meer. Dat zou Timotheüs met de beste wil van de wereld ook niet meer kunnen zeggen, wanneer hij precies over de grens gekomen was, om burger van het Koninkrijk Gods te worden. Maar dat hindert ook niet. Het is belangrijker te weten, dat wij in het Koninkrijk Gods zijn, dan dat we weten, wannéér we er binnengingen. Timotheüs heeft van kindsbeen af de taal van dat Koninkrijk horen spreken, en van de jeugd af de Ko ning er van gediend. Dat ging zonder schokken. Het Rijk Gods, waar wij „van nature" buiten staan, was voor hem geen „vreemd" land meer, omdat hij van kindsbeen af de Schrift geweten heeft. Het wil mij voorkomen, dat Paulus toen hij deze dingen schreef aan Timotheüs, dat gedaan heeft met heilige jaloezie. Dat ongebroken leven van de jeugd aan in de dienst van Jezus Christus moet voor de apostel een ongemene bekoring gehad hebben. Met hem zelf was dat zo heel anders gegaan. Er is een periode in zijn leven geweest, waarin hij meende veel wederpartijdige dingen te moeten doen tegen de naam van Jezus. Hij schrijft later, dat Jezus hem verschenen is als een ontijdig geborene. Eigenlijkals een mis dracht. Zo'n opzienbarende bekering die van een vij and een vriend maakt, is helemaal niets om in te roemen. Paulus is van oordeel, dat het zo'heel anders en beter gekund had. De tijd dat hij tegen Jezus vocht, kan hij nooit meer overdoen, en nooit meer goed maken. In het toch al korte leven was een hele brok, dat niet voor, maar tegen Jezus Christus geweest was. Verknoeid en verspild En Paulus, die als apostel ongetwijfeld meer ge arbeid heeft dan iemand anders, zodat ook Timotheüs bij hem ver in de schaduw moest blijven, heeft zich in dit opzicht verreweg de mindere van Timotheüs gevoeld, dat hij z'n leven onafgebroken in dienst heeft mogen stellen van zijn Heer en Heiland. En dat heeft Timotheüs voor een groot deel te dan ken gehad aan zijn vrome moeder Eunice Natuurlijk heeft moeder Eunice evenmin als groot moeder Loïs aan Timotheüs het geloof kunnen geven. Het geloof blijft altijd een genadegeschenk Gods. Maar Eunice heeft het instrument in Gods hand mogen en ook willen zijn, om dat geloof in Timotheüs tot ontplooiing en tot ontwikkeling te brengen, en het eenvoudige middel daarvoor was het onderricht in de Schriften, en het spellen van de naam van Jezus voor de oren van haar kind toen het nog nauwelijks lopen kon. Dit is waarachtige vroomheid. Vroomheid bestaat niet in buitengewone, maar in gewone dingen. Zo heel eenvoudig mét de kinderen uit de (kinder)bijbel lezen, of een verhaal vertellen uit de Bijbelse geschiedenis. En zo de kinderen eerbied bijbrengen voor de heilige Schriften en liefde voor Jezus. Er wordt veel geklaagd over de jeugd, dat ze zo oneerbiedig is, en dat de jongens zo weinig het beeld vertonen van Timotheüs. Ik geloof, dat het beter zou zijn van deze klacht een zelfaanklacht te maken, en dat deze of gene moeder zichzelf gaat verwijten wat lijk ik nog weinig op Eunice H. V. Het werk dat onder deze titel van de hand van Prof. Dr G. C. Berkouwer bezig is te verschijnen bij de firma Kok, zou ik liever niet willen daten weg duiken in de boekbespreking, omdat het daarvoor te belangrijk is. Vandaar dat er hier een apart artikel aan wordt gewijd. Het is een imposant schouwspel die afbeelding van de 19 (20) delen van deze „dogmatische studiën" (waarom deze versleten titel in het prospectus van Kok. Dat zal dus allemaal binnenkort verschijnen Heel deze serie zal dus mettertijd prijken in de boe kenkasten van tal van theologen en theologanten, en de inhoud er van zal „de geesten boeien" (om een geliefkoosde uitdrukking van Berkouwer zelf te ge bruiken) en hopelijk de preken verrijken. Naast de dogmatiek van Bavinck en de loci van Kuyper nu dus ook de „studiën" van Berkouwer. Laat me be ginnen, daarover m'n grote blijdschap en dankbaar heid uit te spreken. In de eerste plaats, omdat hieruit blijkt, dat er belangrijk thètisch werk wordt ver richt. In de laatste tien jaar was het gevaar niet slechts denkbeeldig, maar acuut aanwezig, dat er van opbouwend werk weinig merkbaar was. Door de po lemiek werden veler krachten verteerd, en kregen we niet veel meer voorgezet dan negatieve critiek. We zouden stukken verder zijn, als de krachten niet ver slonden waren door foliovellen polemiek, maar samen gebundeld tot opbouwende arbeid. Thans constateer ik en ik doe dat met zekere trots daar althans van ónze zijde een dogmatische studie bezig is te groeien, die imponeert niet slechts door omvang, maar ook en vooral door inhoud en actualiteit. Ik ben er niet minder dankbaar voor, dat deze studie komt van de hand of beter uit het brein van Prof. Berkouwer. We weten zo langzamerhand wat we aan Berkouwer hebben. Alles wat hij schrijft is de moeite van het lezen meer dan waard. Het is bovendien hel der, en dat zegt ook heel wat in deze tijd. En deze qualiteiten keren terug in het boek, dat nu voor mij ligt, en dat het eerste (of eigenlijk het twaalfde) deel uitmaakt van de reeds genoemde „dogmatische stu diën", dit onder de titel van „geloof en rechtvaardi ging". Wat in deze studie het meest opvalt, en in zekere zin verrast, is het behoudende element. We waren er in de laatste tijd aan gewend geraakt, dat er van Kuyper en Bavinck, en met name van de eerste, weinig of niets meer deugde, en meer dan één scribent wekte de indruk, alsof het theologisch denken eigenlijk bij hem begonnen was. Zo doet Berkouwer niet. We zien geen nieuwe ideeën over ons uitgestrooid gelijk pepernoten op St. Nicolaasavond, en van „revolutio naire" inzichten is bij de auteur geen sprake. Hij bouwt rustig op het verkregene door, wat allerminst zeggen wil, dat hij het critiekloos doet. De hoofd stukken over „het loon" in de H. S. en de „rechtvaar- digmaking van eeuwigheid" tonen dit wel anders, waar Berkouwer naast grote waardering voor Kuy- per's inzichten zich kennelijk voor hem distantieert. Hiermee kom ik direct op het „progressieve" ele ment, dat in deze studie overal aanwijsbaar is. Ber- kouwer's grondige kennis van de nieuwere theologie stelt hem in staat op allerlei wijs, ook in polemisch verweer verrassende aspecten te laten zien. Er staan in dit boek prachtige hoofdstukken, waar van ik met name noem „De Reformatie en de Hei lige Schrift", „De waarde van het geloof' en „De bedenkingen getoetst". In het laatstgenoemde hoofd stuk worden de drie bedenkingen tegen het „sola fide", n.l. „het geoordeeld worden naar de werken", „het loven in de Heilige Schrift", en „de rechtvaardiging bij Jacobus" uitvoerig besproken en weerlegd. Het gedeelte over „het loon in de Heilige Schrift" heeft mij het minst bevredigd. Wel wordt de op vatting van Kuyper over het loon als „bijkomend iets", als „extra geschenk" terecht afgewezen, en ook

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1949 | | pagina 1