in de Bijbel
Nóg een Maria.
OOSTERBEEK II.
ZEEUWSE KERKBODE
vierde jaargang No. 4i Uitgave van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdags april 1949
Hoofdredacteur: Ds H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047
Abonnementsprijs 2,50 per Redacteuren Ds P, de Bruyn, Ds D. J. Couvée, Ds S. Greving, Drs C. Stam. Berichten en opgaven Predik-
halfjaar (bij vooruitbetaling) beurten, tot Dinsdagsmorgens
Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers
Advertentiën 20 cent per regel DrukkersLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij 6 Olthoff, Middelburg
Er wordt nóg een moeder in de Bijbel genoemd,
die Maria heette. Bedoeld is nu niet Maria, de moeder
des Heren en evenmin de „andere Maria", de moeder
van Jacobus en Josef, maar „Maria, de moeder van
Johannes, die toegenaamd wordt Markus", zoals zij
geïntroduceerd wordt in Handelingen 12 12.
Over die Johannes Markus, niemand minder dan
onze evangelist Markus, een tijdlang missionaris en
mede-arbeider van Paulus en Barnabas, een héél merk
waardige figuur in de Bijbel, straks nog wat meer.
Wat déze moeder Maria betreft, zij was woonachtig
in Jeruzalem, en had daar een huis. Niet zo'n klein
huis ook, maar een deftig huis met een „voorpoort",
en wel zó groot, dat zij er de Jeruzalemse gemeente
kon ontvangen ter gelegenheid van een bidstond voor
Petrus, toen die gevangen zat. Men mag gerust aan
nemen, dat de gemeente geregeld te haren huize ver
gaderd was, want toen Petrus op zo wonderlijke wijze
bevrijd was door een. engel, en buiten stond, richtte hij
z'n eerste schreden naar dit huis van Maria. Daar
zou hij hoogstwaarschijnlijk wel alle broeders en zus
ters treffen, dacht hij. 't Kwam precies zo uit. Het
dienstmeisje „Roosje" liep wel eerst van schrik naar
binnen, zonder de deur open te doen, maar Petrus
kwam toch binnen, hoewel ze eerst allen aan een
spook dachten. Ze hadden gebeden, daar in Jeruza
lem, het gebed was verhoord, de gebedsverhoring
stond in levende lijve voor de deur, enniemand
geloofde er aanDit gebeurt meer, maar daar nu
niet meer van.
Opmerkelijk is, dat Maria toentertijd nog een eigen
huis had. Er zijn sommigen, die het zó hebben voor
gesteld, dat de eerste christelijke gemeente in Jeruza
lem het beeld vertoonde van een soort communistische
heilstaat, waarin alle privaatbezit afgeschaft was, en
men leefde in gemeenschap van goederen.
Dat is zo niet
Wel verkochten velen have en goed, om de op
brengst te verdelen onder de armen „naar dat elk
van node had", en men gaf dus niet slechts van z'n
rente, maar van z'n kapitaal. En wel zal er in die
tijd der „eerste liefde" ook wel eens wat opwinding
en overspanning bijgekomen zijn, maar algemeen was
dat niet, en Maria heeft althans haar eigen huis nog.
Zij blijkt een verstandige, nuchtere vrouw, die verder
kijkt dan haar neus lang is. Er zouden wel eens an
dere tijden kunnen komen. En die zijn gekomen
Gelukkig dat Maria destijds het hoofd koel gehouden
heeft, want anders had in deze tijd van vervolging
de gemeente nergens een heenkomen kunnen vinden
Het was dus niet zó, dat Maria dat offer niet voor
de armen of voor Christus overhad. Dat had ze wél
Want wat deed ze, toen de kerk van Jeruzalem dak-
loefs werd Ze gaf geen belangrijke bijdrage, om de
gemeente in staat te stellen, een gebouw te huren.
Dat had ze kunnen doen als rijke weduwe, maar ze
deed veel meer. Ze stelde haar eigen huis ter beschik
king. Voor de dienst des Heren. Alle drukte daaraan
verbonden heeft ze er graag voor over. Wie z'n geld
geeft, kan z'n hart nog wel gesloten houden. Maar
waar het hart open is, gaat alles open, tot het hele
huis toe, om de gemeente met blijdschap te ontvangen.
Het is niet te verwonderen, dat een moeder met
zo'n warme liefde voor de kerk des Heren, ook een
zoon heeft, die z'n leven in dienst van Christus wil
stellen.
Die zoon is Markus of Johannes Markus, en het
is niet onmogelijk, dat deze jongen haar enigste zoon
was. Wat een vreugde voor deze moeder, toen hij
z'n verlangen kenbaar maakte, om de Here Jezus te
dienen in het ambt
Reeds als jongeling is hij door Christus gegrepen.
Het is tenminste zeer waarschijnlijk, dat deze jon
geling, die „naakt" vluchtte uit Gethsemané, niemand
anders dan Markus was. Jezus had met zijn discipelen
het Avondmaal gehouden in een huis, wat wel het
huis van Maria geweest zal zijn, en toen is die „jon
geling" hen stilletjes gevolgd. Bijna alle evangelisten
voeren zichzelf anoniem in. Johannes bedoelt met de
discipel die Jezus liefhad zichzelf. En Lukas zal wel
die onbekende metgezel van Kleopas geweest zijn, u
weet wel, uit de geschiedenis van de Emmaüsgangers.
En de onbekende jongeling in Gethsemané, Markus.
Dit is niet de enige keer geweest, dat Markus is
gevlucht.
Later is dat nóg eens gebeurd, en dat was ernstiger.
Hij was als „dienaar" meegenomen door Paulus en
Barnabas, z'n oom, op de eerste zendingsreis. Eerst
.ging alles goed, en met veel enthousiasme heeft hij
de tocht aanvaard. Maar toen Paulus beslootnog
verder door te dringen naar de onbekende en ge
vaarlijke oorden van Klein-Azië, zonk Markus de
moed in de schoenen. Hij durfde niet verder. Hij ver
liet z'n post en keerde naar z'n moeder Maria in
Jeruzalem terug.
Daar is later nog heel wat over te doen geweest.
Er is een hevige twist door ontstaan tussen de beide
missionarissen Paulus en Barnabas. Die twist liep
zelfs zo hoog, dat ze voorgoed uiteengingen. Bernabas
wilde z'n neef Markus namelijk op de tweede reis
weer meenemen, maar Paulus wilde dat niet. Hij vond
die deserteur volmaakt ongeschikt voor het zendings
werk. En zo zijn Paulus en Barnabas ieder huns weegs
gegaan vanwege Johannes Markus.
Nog weer later is dat gelukkig weer bijgelegd, want
tussen gelovige mensen kan een twistvuur wel op
laaien, maar nooit blijven branden. In een van z'n
brieven spreekt Paulus het verlangen uit, Markus
weer te zien, want, zo voegt hij er bij, „hij is mij zeer
nut tot de dienst", waaruit blijkt, dat Johannes Markus
dus weer in het dienstwerk opgenomen is. Paulus heeft
blijkbaar ingezien, dat z'n oordeel wat te voorbarig
is geweest, en dat hij wat al te hard van stapel ge
lopen is. Maar dat is hier nu verder niet aan de orde.
Waarom is Markus, de zoonv van Maria naar Jeru
zalem teruggekeerd, toen hij van Paulus en Barnabas
scheidde
Daar zijn heel wat „verklaringen" over gegeven,
en men kan in de commentaar van Grosheide op de
Handelingen er heel wat naast elkaar vinden. Het
blijven echter allemaal vermoedens, om de eenvoudige
reden, dat Lukas ons in de Handelingen er geen reden
voor opgeeft. Er zullen allicht meerdere motieven een
rol hebben gespeeld, want het leven is veelal gecom
pliceerd. Maar we zullen niet zo heel ver van dó
waarheid afwezen als we beweren, dat hier de „moe
der in het spel" was. Prof. Grosheide zelf merkt in
genoemde commentaar op „hij kan aan zijn moeder
gedacht hebben, die weduwe in Jeruzalem was".
Inderdaad
Hij zal er ook wel aan gedacht hebben, want de
naam „moeder" houdt altijd een magische klank, ook
al zijn de jongens groot en zelfstandig geworden. En
dan vooral, als moeder eenzaam, als weduwe 'is over
gebleven., En door dit verlangen naar moeder werd
Markus toen deserteur. De vraag is evenwel, of deze
„zwakheid des vleses" alleen bij de zoon of ook bij
de moeder school. Wellicht bij beide
We ontkomen niet aan de indruk, dat onze Johan
nes Markus 'n klein beetje „verwend jongetje" was.
In Gethsemané was hij al geen held, en nu op de
zendingsreis ook niet. 't Is niet te verwonderen van
'n enigst zoontje. Kinderen uit een groot gezin kunnen
in de regel beter tegen 'n stootje. Het enigste kind
is een wankel bezit, 't Zou'me helemaal niet verwon
deren als Maria haar enige jongen met een bezorgd
hart heeft laten weggaan met Barnabas en Paulus.
En misschien heeft hij op reis ook wel bericht ge
kregen, dat z'n moeder o zo graag zou zien, dat hij
maar weer terugkwam Deze moeder, van wie we
zoveel goeds gehoord hebben, was óók niet volmaakt.
Ze had de Here Jezus van harte lief, en ze heeft haar
huis graag ter beschikking gesteld. Maar 't is altijd
nog weer gemakkelijker, ziet u, om een huis weg te
geven dan een kind. Een huis, hoe kostbaar ook, is
een dood ding, maar een zoon is een stuk van ons
leven En een zoon af te staan, helemaal af te staan
aan de Here, dat is werkelijk het offer Toen Maria
haar huis afstond, was ze aan de negentig procent
gekomen. Maar dan de sprong tot de honderd pro
cent Dat is niet zo eenvoudig. Dat heeft David o.a.
ook moeten leren. Deze koning streed de „oorlogen
des Heren", en hij had zich dus moeten verblijden
over de nederlaag van elke vijand, die de „Gezalfde
des Heren" naar de kroon stak. Toen echter die vijand
z'n eigen zoon Absalom was, krabbelde David terug.
Wat zat hij over die Absalom in de war Op een
gegeven ogenblik interesseerde z'n zoon Absalom hem
meer, dan alle „oorlogen des Heren", zodat Joab hem
terecht kon verwijten, dat hij beschaamde het aange
zicht van al zijn knechten, liefhebbende die hem haat
ten, en hatende die hem liefhadden
Zo ziet u, hoe nauw het luistert in het koninkrijk o
GodsDe bereidheid om God te dienen komt dan
pas heerlijk uit als men niet slechts dode dingen, maar
het eigen „vlees" ten offer wil brengen. En daar wilde
zelfs een vrome Maria nog niet aan En zo kunnen
zelfs hoogstaande, vrome, liefhebbende moeders het
koninkrijk Gods nog schade doen, als de natuurlijke
liefde sterker is dan de geestelijke liefde, en het ver
langen naar Johannes Markus of hoe hij heten mag,
sterker trekt dan het verlangen naar Jezus
H. V.
Wij komen nu tot conclusie VI, waarop wel de
meeste critiek is losgekomen in onze kerkelijke pers.
Wij willen hier nagaan of deze critiek terecht is, en
de toorn van sommige scribenten billijk ontstoken,
■s De genoemde 6e conclusie luidt als volgt
„dat de kerken alleen al uit dien hoofde be
horen uit te spreken, dat een ieder in de voor
gaande jaren uit de officiële stukken terecht tot
de conclusie kon komen, dat er te eng gebonden
was, en dat de weringen uit en schorsingen in
het ambt, voorzover zij veroorzaakt zijn door het
voor de concientie niet kunnen aanvaarden van
die binding, ten onrechte zijn geschied".
Mijn eerste opmerking betreft de woorden „uit dien
hoofde". Dit slaat terug op conclusie 5, waar gecon
stateerd is, dat de z.g.n. „vervangingsformule" van '46
ruimer gesteld is. „In de voorgaande jaren" was uit
gesproken, dat de kinderen der gelovigen te houden
zijn voor (reeds) wedergeboren, en dit was zo „naar
Schrift en belijdenis". In 1946 werd uitgesproken, dat
„naar Schrift en belijdenis" deze kinderen óók konden
worden beschouwd als nog té wederbaren. Toekomstig
dus. De synode heeft tussen deze beide uitspraken
geen „spanning" gezien, maar anderen wel. Ze kon
den het zelfs niet rijmen, dat „Schrift en belijdenis"
de ene maal zus, de andere maal zo spraken. In elk
geval was er, laten we 't zacht zeggen, „misverstand"
ontstaan, iets wat de synode van '46 zelf ook wel
gevoeld heeft, door te schrijven, dat in punt 4 van
het prae-advies „mogelijkheid tot misverstand school".
Daarom heeft Oosterbeek II geconcludeerd, dat de
kerken uit dien hoofde althans iets behoren uit te
spreken, en dus dit „afschuwelijk misverstand" niet
mogen bestendigen.
Wat moeten onze kerken dan uitspreken
Het schijnt voor velen moeilijk te zijn, rustig iets
te lezen. Naar mijn mening hebben vele critici in
deze 6e conclusie dingen gelezen, die er helemaal niet
instaan, en ze hebben gezegdOosterbeek is ont
spoord. Oosterbeek heeft gecapituleerd. Enzovoort.
Staat er in conclusie VI, dat de synode's van
4345 te eng gebonden hebben Dat heeft Ds Schep
in z'n bekende brochure wel geschreven, maar dat
heeft Oosterbeek geen moment beweerd. Ze heeft al
leen opgemerkt, dat men tot de conclusie kon komen,
dat er te eng gebonden was. Alle nadruk moet vallen
op dat woordje „kon". Onze broeders in Oosterbeek
hebben gezegd wij hebben die exclusieve ënge bin
ding er nooit in gelezen. Wij zien dat anders, maar
ja, als u de stukken op tafel legt en de uitspraken
in toelichting en prae-advies ons voorleest, dan willen
wij toegeven, dat u dat er in hebt'bunnen lezen.
Zijn wij daarin te ver gegaan
Is dat capitulatie of ontsporing
Het is dat helemaal niet.
Wij hebben in ons gesprek met de vrijgemaakte
broeders en dat is de zegen van de samenspre-
king beter dan ooit gevoeld, welke moeilijkheden
zij hadden. Zij hebben zich serieus in hun consciëntie
te eng gebonden gevoeld. Ze konden daar niet over
heen. En toen zijn ze een verkeerde weg gegaan. De
weg van vrijmaking. Dat was helemaal fout. Maar
goed, we hebben toch terdege gevoeld, welke struikel
blokken er op hun weg gelegd waren, en gaan wij dan
niet evenzeer fout, als we dat niet willen erkennen
en uitspreken
Men heeft opgemerkt, dat het toch „geen kerkstijl"
is, als een synode weer terughaalt, wat ze eenmaal
heeft uitgesproken. Ik begrijp dat niet. Er is maar
één kerkstijl, en die is te vinden in Philip. 2. Doe
geen ding door twisting of ijdele eerDit gevoelen
zij in u hetwelk ook in Christus Jezus was
Welnu, als de synode van 1949 dan het bevrijdende
woord kan spreken, dat men tot de conclusie kan ko
men, dat er te eng gebónden was naar de pfficiële