Jfotiiies
Wat nu
Voorwaarts!
tot stand komt, waartegen onze Catechismus
reeds te velde trekt met de vraag, of het doop
water soms de afwassing der zonde zelve is. Ja,
zegt Rome, en komt er dan toe de doop als nood
zakelijk voor de zaligheid te verklaren. Men ziet
uit bovenstaande tot welke gekke dingen men
dan komt. Dan is er een zustertje dat met bier
gaat dopen, maar daartegenover verklaart ,,De
Linie", dat zij dat evengoed had kunnen laten,
omdat de begeerte om gedoopt te worden al de
zelfde wondere krachten doet als het feit van de
doop zelf.
Wij verklaren daarom zonder enige „eerbied
voor de goede mening" dat deze mensen zó
ze al „gered" zijn, noch het „Doopsel van Be
geerte" noch het „Doopsel des Biers" daar één
woord in gesproken heeft. De doop is zegel van
het Verbond, en of nu een gouden ring het stem
pel van echtheid draagt of niet draagt, daar blijft
die ring evengoed van goud om. Een goudsmids-
stempel is geen toverding, dat een voorwerp van
blik ineens van goud maakt.
GELEENDE BOEKEN ENZ.
In „Elseviers Weekblad" slaakt Ds Barkey
Wolf enige verzuchtingen over uitgeleende boe
ken, die nooit weer teruggegeven worden. In het
Schotse museum te Veere vond hij eens een En
gels vers, dat vertaald aldus luidt
Dit is mijn boek
En als gij het zoudt wagen
Het weg te nemen, weet,
Dat in de laatste dagen
Uw Heer tot u
Met deze vraag zal komen
Waar is het boek
Dat gij hebt weggenomen
Als zo'n tik op het geweten niet helpt, helpt
niets meer, en door dit over te nemen, lóóp ik
nog een kansje, een of meer van m'n uitgeleende
boeken terug te krijgen.
Overigens bestaat er naast het euvel van ge
leende boeken ook dat van geleende preken. Men
weet dat de profetenzonen van Elisa reeds met
geleende bijltjes hakten. Soms „vallen ze in 't wa
ter", gelijk toen, soms ook oogsten ze veel succes.
ROKEN OP DE HOOGTEN.
In „Gereformeerd gezinsblad" (art. 31) stond
het volgende te lezen
„Ieder Uwer is verplicht aanstaande Zondag de
gemeenschap van Woord en Sacramenten te onder
houden met die kerken, die de lijn der wettige kerk-
successie hebben bewaard door de oude grondslag
der kerkelijke samenleving onverkort en onverlengd
te bewaren en de geldende kerkenordening te nemen,
als regel voor het kerkelijk leven.
Aanstaande Zondag immers heden, indien gij
Zijn stem hoort, zo verhardt u niet". En de refor
matie der kerk breekt niet door, zolang de kroniek
schrijver nog moet aantekenen, dat het volk nog
offerde en rookte op de hoogten. Zij mocht ook
nimmer worden opgehouden door een samenspre-
king tussen voorstanders en de tegenstanders van
zulk een offeren en roken."
Zo zij het
Het waren dus de verharden en onbekeerlijken,
die in Oosterbeek samenkwamen om door hun
„samenspreking" het ware volk op te houden, en
de eigenwillige godsdienst van het „roken op de
hoogten" in bescherming te nemen.
Ik heb eens ergens gelezen, dat iemand het „ro
ken op de hoogten" exegetiseerde als een schrif
tuurlijk rookverbod, maar déze exegese van „Ge
reformeerd gezinsblad" lijkt mij juister en tref
fender. Temeer als men weet, dat bedoelde schan
dalige samenspreking daadwerkelijk op een
„hoogte" gehouden is, n.l. op de Pietersberg in
Oosterbeek. En daar werd nog gerookt ook
JUWEEL.
Van bovengeciteerd „Gereformeerd gezins
blad" schrijft D. Z(emel) in „Ons Kerkblad"
(art. 31):
„Het is inderdaad een juweel. Laten we nu allen
eens die oude rommel opruimen het wordt hoog
tijd en van dat juweel heel ons gezin laten ge
nieten."
Ter verduidelijking diene, dat met die „oude
rommel" zeer waarschijnlijk „Trouw", „Zeeuws
^ÏDagblad", en misschien nog hier en daar een
„Zeeuwse Kerkbode" bedoeld zijn.
H. V.
De brochure van Ds J. A. Schep, die dezer dagen
juist Assen voor Schiedam verwisselde, zal vermoede
lijk op dit ogenblik wel tot de veel-gelezen lectuur
behoren. Alleen het titel-blad is al wél-sprekend Te
eng gebonden, wat nu U begrijpt, dat we hier midden
in de kerkelijke verwikkelingen zijn.
Vóór ik de brochure-zelf las, had ik al een afkeu
rende recensie gelezen in De Bazuin, terwijl ook Ds
Toornvliet niet nalaat in de strijdende kerk ons er
van te overtuigen, dat de brochure-Schep toch vooral
niet moet gelezen worden als „hét woord" van Oos-
teibeek, en dat de broeders van Oosterbeek daar zo
•maar niet achter staan. Op die manier neemt men een
boek ter hand als één, die wakker gemaakt en belang
stellend geworden is. Wat heeft Ds Schep ons allen
tezamen te bieden, dat in de kerkelijke moeilijkheden
van belang kan zijn En, heeft hij met deze brochure
metterdaad de zaak der gehoopte her-eniging gediend
Dat het de schrijver „ernst" is, wordt ge ook ge
waar uit de manier, waarop hij de stof behandeld.
Het is voor hem als een consciëntie-kreet, om het uit
te roepen, dat er van 1942 tot 1946 inderdaad té eng
gebonden is, dat onze kerken zich in dat opzicht schul
dig gemaakt hebben, en waarom dan nu de van God-
gewilde-weg is dit openlijk te belijden, en de daaruit
voortgevloeide gevolgen weg te nemen.
Daarmee geef ik in een enkele trek weer, waar het
in de brochure op aankomt. Vanzelf wordt veel bewijs
materiaal bijgebracht, en de sluit-rede van alles is toch:
1942-45 waren „begrensder" dan destijds 1905, gingen
verder dan 1905 totdat de vervangingsformule kwam
in 1946.
De kwestie is ook reeds ter sprake geweest in ver
band met de conclusies van Oosterbeek II, waarover
ik, op dit moment althans, niet zal schrijven. N.l. of
men houden voor wedergeboren niet moest nemen, alsof
er zakelijk stond reeds wedergeboren.
Ds Schep gaat er zelfs van uit, dat de uitspraken
en handelingen der Synode geen andere opvatting toe
lieten, en daar ligt volgens hem de fout, die tot ver
keerde schorsingen aanleiding gaf.
We achten dat eigenlijk toch wel wat een té belang
rijke stof, om deze in kort bestek te behandelen. Ds
Schep kan het hier, en zal het zeker ook hier niet bij
laten. Hij zal met een bezwaarschrift komen bij ker-
keraad en meerdere vergadering. En, aangezien dit
jaar weer een Synode-jaar is, kan deze zaak op korte
termijn dienen.
Daarom vraag ik me af, of Ds Schep goed deed,
met de brochure aan te grijpen als eerste gelegenheid
ter behandeling dezer belangrijke vraagstukken. Want
er is toch enig meerder materiaal nodig, wanneer het
gaat over de kwestie, hoe 1905 moest gelezen worden.
Het bedoelde geen Verbondsbeschouwing te geven,
maar richtlijnen, waarin toch duidelijk de gedachte
over de jeugd der kerk, over het verband tussen Doop
en Wedergeboorte, ligt opgesloten, terwijl met nadruk
wordt vastgesteld, dat niet de mening heerst, alsof
ieder kind wedergeboren is, en het tijdstip van de ver
vulling der belofte een zaak is, waarover geen beslis
sende uitspraak kan worden gedaan.
Dat 1942-45 daarbij gebleven zijn, komt m.i. in
de brochure Schep té weinig tot zijn recht. Wat hij
met nadruk wil zeggen, is, dat toch de doorlopende
gedachtegang was, dat God met Zijn genade-werk
van der jeugd af aan begint.
Nu kan ik niet goed begrijpen, welke steek-houdende
bezwaren men daartegen kan hebben. In dit opzicht
vind ik de brochure allerminst overtuigend. Het merk
waardige is toch bij allen, die zich, van welke zijde
ook, met het vraagstuk van het Verbond hebben bezig
gehouden, dat zij uiteindelijk allen het hierover eens
zijn, dat de eeuwige vrucht des Verbonds ten deel
valt aan degenen, die de Here verkoren heeft. Wat
natuurlijk helemaal niet inhoudt, dat verkiezing èn
Verbond elkander dekken. Hoedanig is nu de positie
Gods naar de Schriften ten opzichte van degenen, die
Hij roept in Zijn Verbond, en die Hij in de zegeningen
des Verbonds doet delen
Hoe moet ik die positie mij denken, wanneer het
b.v. de regel Gods zou zijn, dat Hij pas op latere
leeftijd aan zulke geroepenen des Verbonds begint te
arbeiden Wilt U dan wijzen naar de verzegelde toe
zegging des Heren Maar, dan geloof ik, dat dit
„meer" inhoudt, naar Zondag 26 en 27, en naar Art.
33 onzer Belijdenis, en dat wij vooral bij dit laatste
artikel moeten oppassen voor een interpretatie der be
lijdenis, waarbij de eigenlijke zin van het artikel niet
tot zijn recht komt.
Hier ligt één der kernpunten van de brochure. Wan
neer wij letten op wat Calvijn zegt in Zijn Institutie,
IV, de hoofdstukken 15 en 16, dan treffen ons daar
uitspraken uit de theologie van de Reformator bij de
gratie Gods, die ons toch wel in een andere richting
leiden, dan Ds Schep ten dele met zijn brochure gaat.
B.v. IV, 16, 20, waar Calv. zegt „dat de kinderkens
„worden gedoopt tot de bekering en het geloof, dat
„zij namaals zullen hebben, het zaad van welke twee
„gaven door de verborgene werking des Geestes alree
„in hen is, alhoewel die gaven zeiven hun fatsoen en
„gedaante in hen nog niet hebben".
Hier zou meer aan toe te voegen zijn. Maar het is
voldoende, om aan te tonen, dat, wat de Synode met
Art. 33 bedoelde te zeggen, waarlijk niet een bepaald-
nieuwe constructie is. Trouwens, de verklaringen over
Art. 33 geven toch ook aanleiding, om in twijfel te
trekken, of Ds Schep juist dit kernpunt zó geraakt
heeft, dat hij overtuigend aantoont, hoe hierbij ver
keerd is gehandeld.
We achten dit een zwak element in de behandelde
stof.
Daarbij gaan we dan nog niet eens in op wat Ds
Schep verhaalt over de positieve verdediging van 1905
door Prof. Schilder, en hoe er voor deze Hoogleraar
allerminst dogmatisch reden was, om van „de teerling
geworpen" te spreken.
Met opzet hebben we juist, wat de kerkelijke ver
wikkeling betreft, alles laten rusten. Wel wil ik op
merken, dat het mij spijt, dat Ds Schep gemeend heeft
de aangelegenheid van Ds H. J. Schilder hier te moe
ten behandelen. Hij legt op die manief een stuk voor
aan allen, die de brochure onder de ogen krijgen, wat
zij toch ook bij alles, wat Ds Schep memoreert, niet
kunnen beoordelen, en waardoor indrukken worden
gewekt, die ik betreur.
Tenslotte komt de vraag: wat nu? Dat brengt ons
feitelijk op een nieuw onderwerp, waarover een vol
gende keer nog enkele opmerkingen.
C. St.
II.
De vorige keer zeiden we dat er drie terreinen zijn,
die speciaal onze aandacht vragen. Ie. Magelang.
2e. Makassar. Nu noemen we in de derde plaats Soem-
ba. Soemba is het terrein, dat „verzorgd wordt" dooi
de provincies Groningen, Drente en Overijssel. De ze
geningen op dit terrein zijn enorm. Zoals bekend zal
zijn, wonen hier geen Mohammedanen, zoals op de
andere eilanden. Ook geen Hindoes, zoals b.v. op Bali.
Maar Primitieven, zoals de Papoeas, en Dajaks en
vroeger de Bataks. Het zijn mensen, die geloven in de
geesten der voorvaderen.
Voor dit terrein nu brengen de drie noordelijke pro
vincies plm. drie gulden per hoofd op. Dus doop- en
belijdende leden. Een gezin van vader, moeder en zeg
vijf kinderen dus 21,per jaar of 40 cent per week.
(Dit is natuurlijk geen norm.)
Op Soemba zijn grote mogelijkheden. Zonder steun
van andere kerken kunnen de drie noordelijke provin
cies de vier beroepen predikanten niet uitzenden. Voor
1 jaar vragen deze kerken onze steun. De kerken op
Soemba zelf brengen 29.000,per jaar op.
Dat is gezien de levensstandaard op Soemba, zeer
veel en getuigt van grote liefde.
Nu hebben de kerken in het Noorden aan alle zen
dende kerken gevraagd help ons. De kerken hebben
toegezegd ook deze vraag aan de zendende kerk met
deputaten der verschillende classes voor te leggen.
Het resultaat is, dat ook hier de kerken (zoals reeds
het vorige jaar Amsterdam en Heeg gedaan hebben)
als antwoord gaven we zullen steunen.
Ik weet zeer wel wat sommigen zeggen. 'Het kan
niet. Maar ik heb slechts één antwoord nooit kan het
geloof teveel verwachten. Als de Heiland ons het bevel
geeft om het Evangelie te prediken en we zien hier
met de feiten in handen, dat de kerken per ziel nog
geen 3 cent per week opbrengen, kunnen we dan nog
volhouden het kan niet
Als kerkeraden deze zaak biddend aanvatten en als
zendingscommissies deze zaak voor de Here brengen
en Hem vragen om wijsheid, als ze vragen de juiste
weg te kiezen in het voorlichten van de broeders en
zusters, dan kan het niet alleen, maar dan kunnen we
in het geloof nog véél méér.
Waarom kunnen we zoveel als het onszelf geldt
Ik weet zeker, dat de Here ook nu zijn belofte zal
houden, n.l. de belofte die Hij verbonden heeft aan
Zijn zendingsbevelen ziet, Ik ben met U.
Dat is een belofte, die niet alleen de frontsoldaten
raakt, de stormtroepen in Indië. Maar ook de Generale
Staven der zendende kerken, en alle kerken, die met
haar samenwerken. Als we deze zaak tot een gebeds
zaak maken, dan gaan we voorwaarts.
Verdubbeling der bijdragen zal van de zendings
commissies (of kerkeraden) inderdaad enige inspan
ning vergen. Maarwanneer ze maar niet als
bedelcommissies, enkel als geldophaalcommissies wer
ken, maar vóór alle dingen als commissies die een
geestelijke zaak behartigen, dan komt het geld er van
zelf.
Ze moeten het hart van onze broeders en zusters
treffen door lectuur als b.v. het Zendingsblad, en de
Zuiderzendingsjeugdkrant verspreiden. Laatst vertelde
Ds Richters, dat een Zendingscommissie er niet komen
kon met haar bijdrage en toen het Zendingsblad maar
ging afschaffen. Dat is hetzelfde als iemand die zegt
ik kap er niet komen. Dus eet ik maar niet meer. In
de eerste plaats moet huis aan huis ons Zendingsblad
verspreid worden. Alle gezinnen moeten weten welke
de nood ip der zending.
In de tweede plaats moeten onze kinderen geïnteres
seerd worden voor de Zending. Zeer goedkoop (24
cent per jaar) is een abonnement op de Zuiderzen-
dings-jeugdkrant en tal van kerken laten het reeds
huis aan huis verspreiden, om de jeugd te interessereh
voor de Zending. Boeken hetzij uit Baarn of Middel
burg kunnen het hart warm maken. Er zijn zoveel mid
delen die een Zendingscommissie ter hand staan om
zichzelf niet maar te verlagen tot een geldcommissie,
maar om te zijn, wat ze krachtens Christus opdracht
moet zijn een commissie met de roeping de zaak des
Heren betreffende de niet christelijke wereld in de
harten van Zijn volk te doen leven.
Kunnen wij u helpen gaarne.
Verschillende kerken voerden al een systeem in van
vrijwillige bijdragen voor de zending en één keflk heeft
daardoor nu al het dubbele van wat ze moet opbren
gen. Ik weet zeker, als de kerken het aanpakken zoals
die kerk (Souburg), dat dan de harten en daarna de
beurzen opengaan.
Want gebed is hoofdzaak.
En geld is noodzaak.
Dr A. H. OUSSOREN.