Jeugdrubriek
Van Schoolmeesters
en Handwerkslieden
Een Brief!
iedendezaed.
zit, en u zwoegt van de morgen tot de avond, dat
het straks goed door de wereld zal komen
Zwoegt u ook floor het geloof
Verbergt u elke morgen en elke avond (met minder
kan het niet, want de satan gaat rond als een briesende
leeuw), verbergt u, zeg ik steeds uw kind onder de
vleugelen van de Almachtige
En is het thuis zo, dat het opgroeiende kind er een
veilige wijkplaats heeft of is er de geest zo, dat de
jongens en meisjes er uit weglopen, om elders hun
vertier te zoeken
En bouwt u door het geloof ook aan het „arkje"
voor uw kind, en is er passage besproken in het
scheepke onder Jezus' hoede met de kruisvlag hoog
in top
Ik vraag maar.
Er wordt zo ontzaglijk veel bedorven, omdat het*
geloof niet werkzaam is.
Meer kunt u niet doen.
Meer behoeft u ook niet te doen.
Als, u gelooft, kunt u door dat geloof ook rustig het
risico nemen, en het waagstuk ondernemen, wat geen
waagstuk meer is, om dat kind met kistje en al in
de Nijl te smijten. Het kan niet altijd onder uw vluegels
blijven. Het kan niet altijd verborgen blijven. De tijd
komt, dat het op eigen wieken moet drijven. Maar het
moet al heel, heel raar gaan, als een kind, dat zó door
't geloof van z'n moeder verborgen is geweest, later
niet door hetzelfde geloof weigeren zal een zoon van
Farao's dochter genoemd ^e worden. H. V.
Van een onzer lezers ontving ik een schrijven, dat
kennelijk als „Ingezonden" bedoeld is. Het onderwerp
waarover hij schrijft is belangrijk genoeg, om hier
besproken te worden, maar onze broeder zal het ons
wel niet kwalijk nemen, als wij ook in dit geval niet
afwijken van de redactionele regel, om geen ingezon
den stukken op te nemen. Deden we dit wel, dan ging
de ene scribent zich beroepen op de ander waarom
hij wel en ik niet, en dan is het hek van de dam.
Hier volgt dan de zakelijke inhoud van het schrij
ven, en' daarom is het onze correspondent toch eigen
lijk te doen.
Niet altijd, aldus onze abonné, wordt door onsge
wone kerkmensen ten volle gewaardeerd, elke Zondag
het voorrecht te mogen genieten van een goede ver
klaring der H. S. te kunnen beluisteren. Wat dit kost
aan studie, kunnen wij ons als „leken" nauwelijks
voorstellen. Bedenken we, wat buitendien nog van de
predikanten wordt gevraagd alsleiding geven in
't kerkelijk leven, pers, onderwijs aan de jeugd enz.,
dat zij zich links en rechts moeten oriënteren in wat
zich in 't publieke leven afspeelt, om te kunnen voor
lichten en te waarschuwen, dan is duidelijk, dat voort
durende studie vereist is.
Inzender maakt zich zeer bezorgd over wat de laat
ste tijd schering en inslag is, dat men hier en daar
een „lerend ouderling" „beroept", of de deur wijd
openzet voor hen, die in art. 8 als „schoolmeesters,
handswerklieden e.a." betiteld worden, en hij vraagt
of de kerken met deze „tweedehands-dominees" (dit
is 'n uitdrukking van mij, H. V.), wel gebaat zijn, en
of het niet veel beter is, dat deze broeders, willen zij
in het' predikambt dienen, hun begeerte verkrijgen
langs de geordende weg.
Hiermee heb ik zakelijk wel alles weergegeven wat
in deze brief staat.
Ja,wat zal men daar nu van zeggen
Een kapitein van het heilsleger heeft mij eens ver
teld (ik laat dit voor m'n zegsman), dat zij als regel
om de twee jaar overgeplaatst werden, omdat ze dan
volkomen „uitgepraat" waren.
Dat was een deemoedig man.
Omgekeerd hoorde ik eens uit de mond van een
„oefenaar" weet u wat het verschil is tussen een
gestudeerde dominé en een oefenaar Wel, dat is het
zelfde verschil als tussen een dokter en een kwakzalver.
En u moet er eens op letten, zo voegde hij er aan
toe „de mensen lopen het hardst naar de kwakzalvers
Dat was géén deemoedig man.
Maar nu ter zake.
Ik deel volkomen de vrees van mijn scribent, dat
de Kerken niet gebaat zijn met de ongewone toeloop
van lerende ouderlingen en art. 8-dominees, en dat
er iets niet in orde is met de toepassing van art. 8.
Het zijn nü, om licht te bevroeden redenen, niet zo
zeer de „schoolmeesters en handwerkslieden" dan wel
de „anderen" die zich verdringen om de kansel, en
het wil er bij mij maar moeilijk in, dat de „singuliere
gaven" in tijden van predikantenovervloed, (toen een
candidaat 2, 3 jaar moest wachten op een beroep)
nauwelijks of niet voorkomen, maar in tijden van
predikantsschaarste als paddestoelen uit de grond rij
zen.
Laat mij hier nog eens opschrijven, wat er precies
in art. 8 D.K.O. staat
„Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden of
anderen, die niet gestudeerd hebben tot het predik
ambt toelaten, tenzij dat men verzekerd zij van hun
singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedig
heid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven
van welsprekendheid".
De rest van het artikel, dat handelt over de exami
nering dezer personen kan ik nu als niet ter zake
dienende, achterwege laten.
Ieder die lezen kan, ziet uit dit artikel terstond, dat
het twee delen bevateen regel en een uitzondering.
De regel is men zal geen niet-gestudeerden tot het
predikambt toelaten.
Onze kerken hebben dus terecht gekozen voor de
wetenschappelijke opleiding, en dat als regel gesteld.
Om echter niet aan Gods vrijmacht te kort te doen,
die sommigen met buitengewone gaven toerust, heb
ben der Gereformeerde Kerken als uitzonderingsgeval
een deur open gelaten voor personen met „singuliere
gaven". Dit wordt er als een „tenzij" aan toegevoegd,
maar dat moet dan ook hoog uitzonderingsgeval blij
ven, en men moet daar wel van „verzekerd" zijn.
Dit schijnt men te gaan vergeten.
Bijna op alle classes komen aanvragen, om toege
laten te worden op art. 8, soms 2 a 3 op één classi
cal vergadering.
Ik beweer niet, dat de zaken precies omgekeerd
worden, en men het uitzonderingsgeval tot regel wil
verheffen, maar wél schijnen sommigen te denken, dat
het er met de universitaire opleiding en de toegang
tot het predikambt langs de weg van art. 8 voorstaat
als met een kerk, die twee portalen heeft. Men kan
er binnenkomen door het ene en door het andere por
taal, maar dat is tenslotte precies eender, als je er
maar binnenkomt
En tegenover deze misvatting wil ik met klem er
aan herinneren, dat onze kerken feitelijk maar één
weg tot de kansel kennen, die van wetenschappelijke
opleiding (de kwestie van roeping is hier niet aan de
orde), maar dat er bij hoge uitzondering ook nog een
andere weg mogelijk is.
In de tweede plaats zij er aan herinnerd, dat art. 8
stamt uit een tijd toen wetenschappelijke opleiding
schaars en voor velen onmogelijk was. In de Neder
landen waren nog geen universiteiten en die in de
Zuidelijke Nederlanden waren Rooms. In zulke tijden
was, gezien mede de nood der kerk, een bepaling als
in art. 8 begrijpelijk. Eveneens is het begrijpelijk, dat
in tijden als er genoegzame gelegenheid is voor op
leiding het „tenzij" van art. 8 weinig of geen zin meer
heeft, en de bekende Voetius was er dan ook helemaal
niet voor „nu door de overvloed van studie en van
scholen genoegzaam in de nood voorzien kan worden".
Het is dan ook licht te verstaan, dat gedurende de
18e eeuw, dit art. 8 practisch buiten werking kwam.
In de 19e eeuw kwamen er weer meer gevallen, wat
te begrijpen is als men bedenkt, dat in die eeuw af
scheiding en doleantie vielen, de nood weer drong,
en de opleiding niet voldoende was, en veelzeggend is
het weer, dat de wetenschappelijke opleiding in de
20e eeuw blijkbaar weer zó normaal geacht werd, dat
de kerkelijke adviezen van Rutgers (gedrukt in
1921/22) geen enkel advies bevatte omtrent de bepa
lingen van art. 8.
Persoonlijk ben ik dan ook van oordeel, dat gezien
de historie en de bedoeling van art. 8 dit artikel alleen
dan in werking moet worden gesteld als de. normale
gelegenheid voor wetenschappelijke opleiding er niet
meer is.
Is die er wel, dan dient ieder die naar het predik
ambt wil staan, die weg te bewandelen.
Alleen bij hoge uitzonderingen en kennelijke aan
wezigheid van „singuliere gaven" kan men van deze
regel afwijken.
Wij komen hiermee op het moeilijke en veelomvat
tende punt, wat eigenlijk „singuliere gaven" zijn.
De bewoordingen van art. 8 zijn niet erg doorzich
tig, en menigeen heeft zich het hoofd gebroken met de
vraag, wat precies onder deze „godzaligheid, ootmoe
digheid, zedigheid, goed" verstand en discretie mits
gaders de gaven van welsprekendheid" te verstaan is.
Dit artikel zou veel te lang worden, als ik citeerde
het rapport van Dr A. Kuyper op de Synode van
Utrecht 1889. Maar als ik dit rapport goed begrepen
heb, dan wil de rapporteur zeggen, dat wetenschappe
lijk opgeleide predikanten en predikanten op art. 8
geen twee categorieën behoren te vormen, waarvan de
eersten op een hogerplan staan dan de laatsten, maar
dat beide precies gelijkwaardig zijn, alleen met dit
verschil, dat de eersten hun kennis vergaarden langs
de weg van studie, en de laatsten die hebben krachtens
geniale aanleg.
Anders begrijp ik tenminste deze vergelijking niet
„Zoo speelt de één op het orgel, nadat lange studie
hem bekwaamde en de ander met muzikaal gehoor
en gevoel toegerust, speelt dezelfde melodie, minder
fijn, het is zoo, maar vaak met nog warmer bezieling,
zonder deze voorstudie".
Zij behoren dus dezelfde geschiktheden en bekwaam
heden te bezitten, terwijl de een die verkreeg langs
de gewone weg van studie, de ander langs de onge
wone weg der singuliere gaven.
Ds Jansen vertelt in zijn verklaring van de kerken
orde, dat de geschiedenis van art. 8 het beeld van
spoedig verval vertoont, omdat men het niet al te
nauwkeurig nam. Voor misbruik bestond altoos ge
vaar als er aan leraars gebrek kwam.
Wij mogen deze waarschuwing en pok die van de
synode van Zwolle wel zeer ter harte nemen.
Men zou stellig niet naar de geest van art. 8 han
delen, als voor iedere beunhaas de weg naar de kansel
maar werd opengesteld. Met mensen met „singuliere
gaven" worden heus niet bedoeld mensen die niet
studeren of zelfs de elementaire kennis der moderne
talen missen, wat zeker wel als een minimum mag
worden geëist. Voor mijn besef is een dominee op
art. 8 altijd nog een soort geestelijk genie, waar ik
jaloers op kan zijn, omdat hij een vreemde taal (het
beeld is alweer van Kuyper) zomaar vlot spreekt
krachtens de gave der talen, terwijl ik er jaren lang
over moest blokken, en het dan wellicht nog niet ver
der breng dan radbraken. H. V.
Dat is altijd weer, hoe vaak het ook voorkomt, dat
de post er ons één bezorgt, een sensatie. De druk
werken, die in overvloedige mate weer door onze bus
glijden, tellen niet mee, maar als er een brief tussen
zit heeft die direct onze volle belangstelling. Allerlei
vragen dringen zich aanstonds aan ons op. Van wie
en waarover Rits, gaat de enveloppe open en vliegen
wij de regels door. Bevredigd zijn wij pas als wij alles
gelezen hebben, wat er in staat met de p.s.-en en de
randschriften eventueel. Wel zijn er mensen, ook jon
ge, die blijkbaar weinig interesse er voor aan de dag
leggen, althans doen alsof. Ik ken ze die genoegelijk
het epistel wegbergen tot ze tijd hebben om op hun
gemakje eens kalm door te lezen wat de ander wel
te vertellen heeft. Zelfs was er in mijn dagen toen ik
student was onder de medestudenten één, die een
brief van zijn meisje een week lang ongeopend liet,
om zich té trainen in zelfbeheersing. Ook een methode!
Maar ik geloof, dat er dan wel andere methoden zijn
met meer nuttig effectDeze methode heb ik tenminste
nooit kunnen waarderen.
De meesten vap ons zullen een brief wel niet lang
ongeopend laten. Zoals ook wel de meesten liever een
brief krijgen dan er eentje schrijven. Wat kon dat een
puzzle zijn 'k Herinner me nog, dat een meisje de
eerste brief van haar geliefde kreeg, met wie ze al
jaren omgang had, maar van wie ze nog nooit een
brief had gehad om de eenvoudige reden, dat ze el
kaar bijna elke dag zagen. Nu echter was ze uit lo
geren. Het contact moest dus per brief onderhouden
worden. Hoeveel zweetdruppels er aankleefden weet
ik niet, maar wel, dat hij allerkoddigst houterig was
gesteld. En de zuchten, die met het antwoord gepaard
gingen, waren legio. Ook hier is hetoefening baart
kunst.
Onder de vele brieven, die geschreven worden, en
die meestal aan de oppervlakte blijven, omdat ze een
nieuwe uitgave zijn met de oplage van één exemplaar,
nemen sommige brieven een aparte plaats in, omdat
ze van hart tot hart geschreven zijn. Ik bedoel daar
mee niet de z.g. minnebrieven, maar die, welke hun
oorsprong danken aan oprechte vriendschap en mee
leven, waarin de schrijver werkelijk probeert iets van
zichzelf te geven in hartelijke toon en warme woorden.
Zulke brieven worden veel te weinig geschreven. Och
nieuwsberichten uit het familieleven en de kennissen
kring hebben wel onze belangstelling, maar hoe veel
brieven worden er zo niet geschreven zonder dat ook
het hart open gaat voor de geadresseerde. Juist wan
neer dat gebeurt kan zo'n brief van onschatbare waar
de zijn. Ze kunnen ope«ns weer nieuwe moed geven
als alles verloren scheen. Ze kunnen de mist, die ons
leven zo klein maakt, doen optrekken en ons plaatsen
in een zonovergoten wereld.
Daar komen wij veel te weinig aan toe. Wat kan
zo'n brief aan een zieke vriend of vriendin een blijd
schap brengen Wat is er dan met een onnozel dub
beltje port veel te bereiken Ze vormen precies het
tegenovergestelde van de beruchte anonieme brieven,
waarbij sommige stekelige naturen al hun gal uit
spuwen in hun vulpenhouder of inktpot. Maar voor
die laffe bezigheid, door de hel geïnspireerd, wordt de
inkt niet uit galnoten bereid. Laten wij ons liever beeld
dragers van God betonen dan ons de lelijkste satans
mombakkes voor te hangen. Want God heeft ons ge
leerd, hoe wij brieven moeten schrijven. Is de Bijbel
iets anders dan Gods brief aan Zijn kinderen op aarde
met een zeer persoonlijk adres Heel die Brief ademt
een geest van meeleven met ons in vreugde en droef
heid. Als je verlangt naar een brief van iemand, dié
met je meeleeft en je begrijpt sla dan de Bijbel op
en Gods Vaderhart gaat voor je open. Wel menen wij,
dat die Brief weinig nieuws meer bevat, omdat wij die
al zo vaak gelezen hebben. En toch spréékt die, tel
kens weer op een andere manier. Als je maar goed
leest en goed luistert. Het is een Brief, waarin je altijd
vindt wat je juist op dat moment nodig hebt als je je
eigen hart maar open zet om de vertolking van Gods
liefde in mensenwoorden op te vangen. Wat zijn onze
brieven, daarbij vergeleken, vaak hol en leeg, niets
zeggend.
Probeer het eens om, zoals God alles is voor de
geadresseerden van Zijn Brief, zo veel mogelijk te
betekenen voor jouw geadresseerde. Want nu gebeurt
het vaak, dat de blijde verwachting bij de uitroep
„een brief toch uitloopt op een teleurstelling, omdat
het hart van de schrijver schuil gaat achter een menigte
van woorden. Probeer wat te betekenen voor de per
soon, opdat adres vermeld, dan zullen onze brieven
echt-Christelijk zijn.
Z. G.
Dezer dagen heb ik een ernstige patiënt ontmoet.
Een patiënt van wie ik veel houd. Toen ik de artsen
raadpleegde, zeiden sommigen „U kunt gerust zijn.
Dat komt best weer in orde". Anderen schudden hun
wijze hoofden en zeiden „Dat optimisme kan ik niet
delen. Die haalt het niet". En derden hielden natuur
lijk het midden tussen de eerste twee en zeiden „Na
bloedonderzoek en doorlichting moet ik tot de con
clusie komen, dat het wel heel lang kan duren, maar
tenslotte zal het wel weer goed komen. Tenminste als
maar goud-injecties worden toegepast".