Jeugdrubriek Axelaria met kanttekeningen Jezus - alléén Wij zijn er als kerk in de wereld, om een beetje warmte te brengen. De warmte van het evangelie. De warmt£ van de liefde Gods, in Christus Jezus. LJet is niet de eerste vraag wat ontvang ik, maar wat geef ik- Nietwat heb ik aan de kerk, maar wat heeft de kerk, of liever, wat heeft de Here Jezus aan mij. Gelijk de Vader mij gezonden heeft in d£ wereld, alzo zend ik ulieden, dat is een woord, dat geweldig is van inhoud, en dat wij practisch vergeten hebben. 'Wanneer zal de kerk ophouden enkel koorkerk te zijn Wanneer zullen wij onze roeping leren verstaan Wij zijn als de hamsteraars in de oorlog, die zorg den de kelders vol te hebben, en de rest moet maar zien, hoe ze er komen. De hele wereld hongert. En wij hebben de taak deze hongerigen te voeden. De kerk, die dit nalaat, heeft de eigenlijke zin van haar bestaan in deze wereld niet begrepen. Zij is een mislukking. Zij meent de kerk te kunnen misbruiken tot een geestelijk luilekkerland, en begrijpt niet dat zij-is aan gesteld tot de stoottroep van Jezus Christus om de verloren provincie van het Koninkrijk Gods, het door de duivel bezette gebied weer te bevrijden en te her overen voor haar Koning Zullen onze ogen opengaan H. V. CORRESPONDENTIE. Br.' de R. te V. U schrijft' mij, dat u er zeer over denkt als abonné van de Kerkbode te bedanken op drie gronden. 1°. omdat ik een „man van de wereld", een pl (ik durf het haast niet meer herhalen) genoemd heb. Met die „man van de wereld" bedoelt u dan die patroon van Loesje uit de advertentie, weet u wel, die meer oog had voor Loesje's tanden dan voor haar capaciteiten; 2°. omdat de Elisabethbode „Heere" met twee e's schrijft en de Kerkbode met één (dit is een kleine vergissing. De Kerkbode schrijft twee e's en de Elisabethbode drie; 3°. omdat de Kerkbode met een kleine lettèr gedrukt is, en de Chr. Geref. Wekker met grote letters. Dit zijninderdaad drie zeer gewichtige gronden, waarvan ik de eerste reeds meer dan voldoende acht. De zaak is n.l. nog veel erger dan u denkt. U ziet in die patroon een „man van de wereld" en gaat blijk baar uit van de gedachte, dat alleen die mensen zulke schavuiten (laat ik nu maar zeggen) kunnen zijn, maar als ik het plaatje nog eens goed bekijk zou 't ook best een,gereformeerde ouderling kunnen wezen En zo'n brave broeder heb ik zo maar zo'n ongekuist woord naar z'n hoofd geslingerd Ik begrijp uw er gernis. Mag ik u bij 't scheiden van de markt nog een advies geven U hebt natuurlijk uw abonnement nog lopen, zeg voor een kwartaal, en verkeert dus in de noodzakelijk heid ons blad nog een tijdje te moeten ontvangen. Ik zou u willen raden laat u zich de resterende nummers voorlezen. Dit biedt verschillende voordelen. 1°. Bij het horen lezen verneemt u beslist niet of een woord met één, of twee e's geschreven is. U zult dit haast niet kunnen geloven, maar 't klinkt pre cies eender. Die ergernis is dan dus weg. 2°, Als uw voorlezer aan een bepaald aanstootgevend woord toegekomen is zou hij kunnen doen wat ik eens hoorde van een Groningse voorlezer als hij een moeilijk woord niet uitspreken kon, zei hij: stoer woord, en ging dan weer verder. 3°. Het probleem van de kleine letter is daarmee ook opgelost. Zo juist heb ik me bezig gehouden met de pret tige lectuur van het aangiftebiljet voor de belas ting. Gelukkig heb ik nog jonge ogen, maar tot m'n verbijstering heb ik gemerkt, dat die letters nog veel kleiner zijn dan die in onze Kerkbode. Als ik u was,- schreef ik aan de Inspecteur van de Belastingen, dat u dergelijke lectuur niet meer wenst te ontvangen. Als u er als model een exem plaar van „de Wekker" bij insluit, zal dat naar mijn overtuiging stellig diepe indruk maken. H. V. Denkende beestjes. Prof. Schilder schrijft in de Reformatie „De synodocratische pers is af en toe brieschend, het kinderlijkste is wel, dat men zegtkijk eens, er zijn er die „durven" ingaan tegen de „leiding". Ja, iedef beestje denkt in de kategorieën van het nestje, waar het uit gekropen is. Het is ginds allemaal ge hoorzamen aan de „leiding". En nu het beestje Daarom, professor, is het zo pijnlijk, wan neer U nu broeders, die met U in één kerk zitten, beticht de vrijmaking aan te vallen. Het is te pijn- Jijker, omdat U dat zegt. Van ieder ander zou men zulk 'n beschuldiging kunnen negeren, alleen van U niet. Want Uw woord, professor, heeft in onze kerken, heeft voor onze kerkmensen een gezag, zo groot, dat het voor velen het eerste*en laatste woord is. Uw afkeuring, Uw beschuldiging is voor velen bijkans hetzelfde als een pauselijke banbliksem". Dit werd geschreven door de heer Weststrate in de Roeper, een beestje uit een vrijgemaakt nestje. De Reformatie heeft alwéér gelijk. Brieschend. Uit het hoofdartikel van „De Reformatie" 6 Nov. '48. Titel„De aanval op de vrijmaking voortgezet". Vervolgens „dé onbeschaamdheid is niet van de luchtze sollen nóg rnet ons". „Feit was, dat de depütaten-Ridderbos niet ver der wilden. En nu gaat Ds Bos hün het genoegen doen, deze onwil van één kant als onmacht van twee kanten aan te dienen. Hij helpt hun onwaar- heidspreken krachtig. Dit lelijke is in Groningen door de Synode v&n 1946 reeds gesignaleerd." Wat de depütaten-Ridderbos deden „was slecht". „Het was zo iets als de Russen heten te doen: praten en nog eens praten in Lake Success of in Parijs over de algemene zaken en intussen landelijk en plaatselijk alvast beginnen, en al het gepraat maar laten voor wat 't is." „Maar nu hebben ze Ds Bos weten "te vangen. Hij denkt, dat hij wat bereiken kan. Hij is inge palmd, en schijnt het nóg niet te begrijpen." „Het wordt tijd dat onze mensen leren inzien wat er te koop is. En dat ze weten voor welk een situatie van onwaarachtigheid onze Synode zich geplaatst ziet." „Ik denk aan hen die achter de schennen toe zien de synodocratische leiders, die proberen te verdelen en te heersen." Deze „leiders" zijn bezig de Here en de men sen (te) vermoeien met gezeur, dat vlees is zonder benen, en toch een levend lichaam heten wil." Zij „hangen nóg de kerken op aan het prestige der V.U. en daar bedanken wij voor". „De schuldbelijdeniskwestie is een zaakje van ruilhandel." Tot zover. In hetzelfde artikel schreef de Reformatie (zie bóven): de synodocratische pers is af en toe brieschend. Ieder zal moeten toegeven, dat daar mee vergeleken dit Reformatiegeluid liefelijk in de oren klinkt als een zacht gehinnik. H. V. Voordracht en J/limiek De a.s. predikant recitere, memorisere, improvisere dus niet pas in het laatste studiejaar. Hij oefene zich in alle drie deze schone kunsten, ver van de „ge zalfde", meestal „zalvende" welsprekendheid. Hij lere vooral veel af. Hij oefene zich minstens zoveel aan ongewijd proza of poëzie als aan het gewijde. - Let eens op, hóé velen zelfs een psalm of ge zang, hun teksthoofdstuk of het Credo volstrekt ver keerd voorlezen. De klemtoon valt bij-de één precies, waar zelfs de eenvoudige, maar natuurlijke toehoorder vóélt dat het mis is. De ander verheft zijn stem, la waait, wanneer zijn ziel juist fluisteren moest. Het is een grote kunst goed te lezen, zoals bijv. Dr A. Kuyper Sr dat kon. Maar, tenzij men geen „gehoor" heeft, schijnt het mij toe dat ieder het kan verbeteren. Doch dan neme men les bij of oefene met iemand, die het zelf machtig is. Ook een boekje als van Mej. A. Kuypers „Lezen naar de regelen der kunst" kan onschatbare diensten bewijzen. Reeds de titels van sommige hoofdstukken zullen voor enkeleneen open baring zijn. Bijv. „Betoning der stem niet door kracht, maar door verschillende toonhoogten"heet het in haar andere boek „Handleiding tot stemvorming en vloeiend spreken". Wat wórdt er vaak nodeloos van af de eerste volzin op menige preekstoel gedaverd Mis schien heeft één of andere hardhorende, die eigen ge brek niet bekennen wil en nog hardnekkiger dan doof achteraan in de kerk blijft zitten, er schuld aan. De jonge dominee, gewillig en verlokt door de niet her- - kende eigenwijze dove,gaat al luider spreken en schreeuwt straks zelfs uit, wat niet dan liefelijk mocht worden gezegd. Ook de zonderlinge gewoonte van collecteren tot „onder de preek" heeft hieraan schuld. Al, die door de kerk lopende collectanten, de onrust van vele stok ken en zakjes, maken dat telkens hier, dan daar vooral in de grote gebouwen," het begin van de preek moeilijk te volgen is. Laat u niet verlokken, jonge mannen, om dit kwaad van collecteren of de hoest-ouverture onder de bediening van Gods Woord te herstellen door er nog een kwaad bovenop te leggen veel te luid be ginnen, er zelf nerveus van worden, er niet weer door tot rust te komen. Geloof mij, dat één onbehoor lijke hoester het op zijn eentje-nog veel luider kan dan üw stem. Het wordt een wedstrijd, die gij vast gaat verliezen. Onlangs hoorde ik de bekende Bijbélverteller uit Utrecht, de Heer W. G. van de Hulst. Een allerminst gemakkelijk, vloeiend spreker. In hoe langzame pas, haast al te langzaam en hóé zacht zette hij zijn rede in over „Het eeuwige spel". Hoe stil v^érd het. Hoe hield hij ons steeds meer vast. Zonder één stemverhef fing. Met een sober woord en een nog soberder ge baar, een knip van het oog soms alleen. Daarovermoetik het ook nog even hebben het gebaar. Ongelofelijk wat een malle gebaren menigeen maakt. Het meest vanzelf degenen, die lezen, gebonden zijn aan hun papier en dit nu soms proberen te verbergen. Dan vooral ontstaan de zonderlingste bewegingen als van oude coautchbuc. De rek is er uit. Het vloekt met de natuur. Dan liever houterig. Dat is tenminste wat. Liever géén gebaar dan het belachelijke. En met name de beginneling wage zich niet aan armgezwaai, dat toch bij menigeen in geen enkel verband blijkt te staan met het daarbij gesproken woord. Het doet aan als een accompagnement van trommels of hondenge- jank bij een vers van Guido Gezelle. Vele gebaren „begeleiden" de woorden niet, gaan er allerminst mee „gepaard". Zij zijn uitdrukking van alles, behalve de juist uitgesproken gedachte. Waaróm breidt die jonge man daar weer zijn armen wereldwijd uit, terwijl hij enkel van zijn papier voorleest: „Toen zeide Naömi..."? Zijn het misschien zenuwen alleen? Houd uw armen dan liever stijf tegen uw bevend lijf. Waarom slaat gindse 'prediker de handen ten -hemel of liever tegen het klankbord, haast Omdat hij met zijn «gehoor ten hemel stijgen wil of de vlucht der arenden schetst Weineen! Hij zei op dat ogenblik enkel zo iets van: „Delf vrouw of kindren 't graf..." Hij had dus eer naar de aarde moeten wijzen. Maar indien hij de kracht dezer ontzaglijke woorden enigermate had ge peild, dan ware zijn ziel stil van ontroering geworden en daarmee wellicht oók zijn lijf. Misschien hééft hij zelfs... geen vrohw en helemaal geen kind, zodat de uitdaging „Delf..." des te goedkoper klinkt. Daarom „declameert" of schreeuwt hij 't ook uit. Doch wan neer hij eenmaal een vrouw heeft of een kind en die dan eens zweven tot voor de poorten des doods, dan zal er wel meer diepte in zijn prediking en soberheid in zijn gebaar komen juist bij dergelijke passages. Hij wordt vanzelf natuurlijker. Want daarop komt het „natuurlijk" ook in de mimiek aan. Valt er hier nog iets meer te doen Inderdaad "Ik noem twee toch wel zéér „natuurlijke" regels. Wijs het kwade, het boze, het afschuwwekkende niet met uw rechterhand aan. Die heeft God u gegeven om er, als ge persé wijzen wilt of moet, het goede of de goeden mee aan te duiden. Maar doe liever niets dan juist verkeerd. Het staat zo vreemd, het is zo in strijd met Jezus' Woord over bokken en schapen. Judas, dé duivel en al wat afschuw wekt heeft links zijn plaats. God en zijn kinderen rechts. Doch het man keert u stellig aan fantasie, jonge man. Ge ziét het niet voor ogen, wat ge zelf zegt. Ge ziet het niet ge beuren. Het leeft niet voor uOf misschien ook zijt ge links Leer het af. En nu tot slot iets vreemds voor velen Lees eens (ik zeg niet: bestudeer!), maar lees eens bijv. Karl Skraup Katechismus der Mimik und Gebardensprache. Of ja, zelfs een gevaarlijk boek als van Martin Kalff: De schoonheidsleer des tooneelspelers. Dan zult ge, als ge verstandig zijt, u niét voor de spiegel gaan oefenen. Want daarvoor sterft veel natuurlijkheid. Maar een wenk als bijv. deze reik met uw hand niet dan bij uitzondering boven uw schouder, behoedt u toch voor veel molengezwaai. In de dienst Gods ,is het beste nog niet goed genoeg, zei eens Prof. Bavinck. En wanneer Salomo Gods Tempel bouwde met hulp van heidense kenners van hout en goud en steen, laat ons dan met de hulp van schoonheidskenners de pre- dikA:uns£ beoefenen zó dat zij schoon èn natuurlijk zij, tot aanbidding in Geest en Waarheid D. J. C. Als ik dit opschrift boven mijn wekelijkse artikeltje zet, vermoed ik, dat bijna niemand van jullie het met enige sympathie gaat lezen. Oud afgezaagd overbekend is de qualificatie voor dit thema. Spréken doet dat enigszins als ik jullie vertel, dat die woorden als een soort wandtext hingen boven het bed van een zieke R. Cath. vrouw, die daarenboven onder dat „alleen" een dikke rode streep had gezet. Die vrouw had dat wel nodig. Zij moest er temidden van priester schaar en goede werken en mis wel dagelijks aan her innerd worden. In haar milieu was dat metterdaad iets bizonders. Maar bij onsJuist dat laatste is het ellendige. Wij zijn zo vroom, zo goed op de hoogte met het Evangelie, zo doordrenkt van het „door- genade-alleen", dat het ons niets meer te zeggen heeft en wij óndergaan in onze vroomheid of althans geen kracht meer kunnen ontplooien, omdót wij alles zo goed weten, eri alles zo goed doen. En daarom loopt alles-vast. Zitten wij met een ge broken kerk, met een gedesorganiseerde jeugdorganisa tie, waarbij alles prima geregeld is, maar die niet goed

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1948 | | pagina 2