De classis heeft n.l. uitgesproken, dat zij de
actie van deputaten ad hoc, die van de gescheurde
kerken liefst een paar millioen gulden vragen,
praematuur of voorbarig vond. Als motivering
daarvan gaf de classis op, dat deze actie de her
eniging in de weg staat en minnelijke schikking
belemmert.
Dit is inderdaad volkomen juist.
Daarom heeft deze uitspraak mijn hartelijke
instemming.
Wij behoren, vooral in dit stadium alles na te
laten,x wat een mogelijke hereniging in de weg
staat, nog afgezien van de fantastisch hoge som
men, die bedoelde deputaten in deze tijd van de
kerken durven te vragen.
Wanneer de actie Ds Bos c.s. slaagt, zullen
deze sommen ook niet nodig zijn.
Men kan natuurlijk zeggerij dat het voorbarig
is aan deze actie al te veel waarde toe te ken
nen, en dat de verwachtingen onzerzijds te hoog
gespannen zijn.
Maar dat zeggen is onjuist.
Nooit kan 't geloof teveel verwachten. Ik ben
er diep van overtuigd, dat de herenigingsbewe
ging, die op dit ogenblik aan de gang is, uit het
geloof geboren is.
Van Ds Bos neem ik dit onvoorwaardelijk aan.
Op een andere plaats in deze Kerkbode kan men
lezen, waarop ik dat o.a. grond.
En als dit zo is, kunnen onze verwachtingen
wel te laag, maar niet te hoog gespannen zijn.
H. V.
KNIPSELS MET KANTTEKENINGEN.
Spreken of schrijven.
Van de zijde van de brs van art. 31 zijn er
sommigen (Prof. Schilder c.s.), die tot elke prijs
mondeling contact willen vermijden, om weer tot
elkaar te komen, doch vasthouden aan schrifte
lijke correspondentie.
Hoe onvruchtbaar die laatste methode móét
zijn, toont Ds Bos (vrijgemaakt) aan in De
Wachter.
Hij schrijft
„Onze meelevende menschen weten, hoe er nu
reeds enkele weken een correspondentie plaats vindt,
tusschen Prof. Schilder en mij, een correspondentie,
die door mij niet is gezocht, noch begeerd, maar die
mij eenvoudig is opgelegd door de feiten. En in die
correspondentie loopt het vooral over de vraag 6/
wij, en op welke wijze wij contact moeten zoeken
met de brs. en zrs. die thans van ons gescheiden
zijn. Prof. Schilder wil, ook na de teleurstellende er
varingen van de laatste twee jaar, doorgaan met
schriftelijk contact, ik wil, me daarbij baseerend op
de ervaringen van de laatste twee jaar nu graag
mondeling contact. En in deze meening word ik al
weer versterkt. De droeve historie van thans is, dat
Prof. Schilder en ik schriftelijk contact met. elkaar
hebben. Wederzijds erkennen we elkaar als broeders.
Maar, ieder die de correspondentie heeft gevolgd,
zal het met mij eens moeten zijn, dat we elkaar niet
raken, dat we langs elkaar heen redeneeren, dat er,
of we dat willen of niet, misverstanden komen, dat
de correspondentie ons niet dichter bij elkaar brengt,
maar een kloof dreigt te doen ontstaan. Er zijn er
misschien die hiervoor dankbaar zijn. Ik ben dat
allerminst, en betreur dit diep. Het eigenlijke punt
in kwestie wordt al meer omzeild en het „debat"
dreigt te verloopen in een steekspel, waartoe van
mijn kant geen enkele lust bestaat. Hier is maar
één weg, de weg van hartelijke samenspreking, waar
bij de grond alleen Gods Woord en de Belijdenis
zal mogen zijn. En als het nu zoo reeds onder broe
ders is, die elkaar ten volle als zoodanig erkennen,
en aan één Avondmaalstafel hun plaats willen be
zetten, hoeveel te meer zal dit het geval dan niet
zijn bij broeders, die van elkaar gescheiden zijn en
tusschen wie een breede kloof gaapt
Schuldbelijden.
In z'n bekende brochure heeft Ds Bos aange
toond, dat er beiderzijds schuld beleden moest
worden. Als het daarop aankomt, zijn veel men
sen niet thuis. In de regel zien we alleen schuld
bij anderen. Wij zullen goed doen, de volgende
regels, die Ds Bos aan het adres van Prof. Schil
der richt, ook ons aan te trekken.
Hier volgt het
„Voorts staat voor mij vast, dat ook dezerzijds
schuld is. Zware schuld voor God. Schuld die ook
beleden moet worden, en die ik al ontkent Prof.
Schilder dit ook meen, concreet te hebben aan
gewezen. Prof. Schilder ziet geen enkele schuld
onzerzijds. Dus ook niet zijnerzijds. Hier staan we
weer diametraal tegenover elkaar. Meer zal ik hier
van niet zeggen over schuld valt eigenlijk niet te
redeneeren. Die moet gevoeld worden. Als ik mij
voor den Heere plaats, in onze kerkelijke worstelin
gen, waarin ik de zaaksgerechtigheid vasthoud, sla
ik mijn oogeri neer, en zeg ik Heere, wat heb ik
het vaak bedorven, op allerlei wijze. Stuk voor stuk
handhaaf ik alle puntendie ik aangaf. Maar Prof.
Schilder ziet zelfs nietdat hij menigmaal uitingen
van persoonlijke geïrriteerdheid heeft gebruikt, en
dat zijn toon de toets van Gods Woord niet kon
doorstaan. Hij staat op het standpuntAan de over
zijde is alles zwartbij ons is alles wit. In dit schema
„zwart-wit" kan ik niet redeneeren, omdat ik er
niet uit leven kan, en omdat Gods Woord dit sche
ma nergens kent."
Voor het aangezicht des Keren.
Zonder enig commentaar eindig ik met de vol
gende ontroerende confidentie van Ds Bos
„Ik eindig met nog één opmerking, die ik liever
verzwegen had, maar die ik nu ik er van over
tuigd ben dat Prof. Schilder mij heelemaal niet be
grepen heeft thans wil neerschrijven Ik schreef
mijn oproep in den nacht van 14 op 15 Augustus
1948. Die nacht zegt niemand iets, dan hun die met
mij in St. Michielsgestel waren. Hierbij roep ik
Prof. Dr K. Dijk tot getuige. Het was voor mij
zeer bewust de herinnering aan den nacht van 14
op 15 Aug. 1942, toen ik gezien heb in het aange
zicht van den dood, en me geplaatst wist voor het
gezicht van God den nacht, toen ik meende voor
een vuurpeleton geplaatst te zullen worden, welk
vonnis de Heere heeft afgewend, terwijl anderen
dien weg wel moesten gaan en ik hen op dien weg
moest sterken, met het Woord van God. Dit, zeer
bewust opnieuw doorlevende, heb ik in groote rust
geschrevenMea culpa, mea culpa, mea maxima
culpa."
De laatste zin betekent (voor de lezers die
geen Latijn verstaan): het is mijn schuld, mijn
schuld, mijn zeer zware schuld.
H. V.
openlijk erkennen, wat kan er een hunkering in je
hart zijn om eens uit te praten in een sfeer van ver
trouwen en begrijpen tegenover iemand, die met je
meevoelt en je gedachten raadt. Waar niet de ijzige
kilte is van kleineren en doodzwijgen, maar het warme
hart, dat met je meeleeft en volle belangstelling toont
voor al de vragen van je hart, dat openstaat voor
't volle leven, maar er zo vaak geen weg mee weet.
Want je bent niet zo groot en sterk als je je vaak
voordoet. Eigenlijk, diep in je hart, voel je je nog zo
echt kind, dat nog wel eens op een verstolen moment
vertroeteld wil worden.
'k Hoop dat de vaders van 17 jarige dochters dit
ook lezen en er eens over nadenken. Eens tijd hebben
voor hun grote dochters van al 17.
Maar je moet je ook niet in je zelf gaan opsluiten.
De ijskorst, die zich om je hart kan zetten, moet je
niet laten doorvriezen tot hij zo dik is, dat er geen
ontdooien meer aan is. Want een mens is zo'n sterk
egocentrisch wezen en bekijkt alles vaak alleen van
zijn eigen standpunt. Zo in je eentje ga je dan maar
wat mopperen op allen en alles, maar je kómt er geen
stap verder mee.
Is het onderling meeleven thuis verbroken, probeer
het dan ook van je eigen kant weer te herstellen.
Maakt je los van al de banden, waarin je leven
vastgesnoerd zit. Breek er uit.
Dat kost wel heel wat moeite, maar het wordt ook
rijk beloond. Want een sfeer van vertrouwen om je
heen doet je leven. Een mens is tenslotte niet aan
gelegd op de eenzaamheid. Daarin verstikt het men
selijk leven. Wij hebben contact nodig, wederzijds be
grijpen en hieeleven. Maar dat vraagt ook dat je jezelf
zult geven. Zo heeft God het' gedaan, toen wij de
band met Hem verbroken hadden. Wij hoeven er ons
dus niet voor te schamen, zijn daarin juist beelddragers
Gods. En wat geeft het een blijheid, als je uit je
isolement verlost wordt.
Want één alleen is maar verdrietig.
Z. G.
ALLEEN QP DE WERELD.
Met dit opschrift wil ik niet geven een verhandeling
van het boek van die naam.
In een of ander blad las ik echter een paar artikel
tjes van een meisje van 17 jaar, dat door de redactie
was uitgenodigd om haar indrukken over het leven,
zoals zij het zag, weer te geven. Een paar van haar
pennevruchten las ik. .Fris en geestig wist ze haar
gedachten onder woorden te brengen.
Daarbij waren echter al h^ar opmerkingen één aan
klacht tegen de wereld, rondom haar.
Haar vader had geen oog, noch oor voor haar
ideeën. Stel je voor zp'n prul van 17 jaar, dat pas
komt kijken in de weréld Wat zou die nu al komen
meepratenAl die onbekookte, onbesuisde invallen
voor zo'n bakis kun je toch niet ernstig nemen
Op school (de H.B.S.) was 't al precies net eender.
Haar hand was tegen allen (vooral de leraars) en
de hand van allen tegen haar. Ze deed altijd alles
verkeerd, werd van revolutionaire ideeën beschuldigd,
kreeg altijd de kous oj^de kop en was zo gedwongen
temidden van het volle rijke mensenleven toch eenzaam
haar weg te gaan. Niet dat dat haar volkomen uit
het veld sloeg. Haar taal verraadde levensdurf en
levensmoed. Een zelfstandige natuur, vol levensdrang.
Maar toch eenzaam.
En ik geloof niet dat zij in dat opzicht een eenling is.
Hoevelen onder onze jonge meisjes zullen niet een
zelfde ervaring hebben opgedaan ?-
Dat is toch jammer.
Waar ligt de oorzaak hiervan Wij kunnen zeggen,
dat het een onbegrepen type is. Maar daarmee is de
zaak niet opgelost. Zoals altijd zal de schuld hier aan
beide zijden liggen.
Eerst willen wij eens bij haar vader kijken, 'k Kan
me levendig voorstellen, dat deze man, die misschien
zoals alle mannen tegenwoordig bijna, door de drukke
arbeid in beslag genomen is, zich geen tijd gunt om
eens rustig naar zijn dochter te luisteren. Deze man
weet waarschijnlijk helemaal niet wat er al zo in dat
kopje van zijn 17-jarige omgaat. Vader en dochter
blijken totaal uit elkaar gegroeid. Hij heeft geen flauw
besef van de gedachtenwereld, waarin zijn kind leeft.
Dat is een grote nalatigheid. Een van de eerste din
gen, waar een ouder in de verhouding tot zijn kin
deren moet en waar hij voor moet zorgen, vooral in
deze tijd, is dat de kinderen hem geestelijk niet ont
groeien. Dat kost tijd. Dat vraagt belangstelling voor
alles wat het kind interesseert. Vooral in de periode,
waarin alle indrukken van het leven intens worden
verwerkt en er 100 en één vragen rijzen, moeten de
kinderen niet aan hun lot worden overgelaten.
Deze vader maakte echter de grote fout, dat hij
zelf de mogelijkheid om zijn kind beter te leren ken
nen, afsneed, door haar klein te willen houden, geen
oog te hebben voor het ontwikkelingsproces, dat zich
in haar innerlijke wereld voltrok, en zo met enkele
dooddoenertjes van algemene aard zijn handen in on
schuld te wassen. Van wat er in de jongere wereld
gist en woelt was hij blijkbaar totaal onkundig.
De leraars op school hielden blijkbaar ook «meer
van eigen gemak, dan dat zij dit ongebreideltje paardje
het juiste toom wilden aanleggen om het in een haar
passend gareel te leren lopen. Och, de meisjes op die
leeftijd kunnen immers zo lastig wezen en zo'n eigen
dunk hebben Daar moet je je. niet te veel van aan
trekken.
"Met dat al sta je dan toch als meisje van 17 jaar
alleen in de wereld. En al wil je dat in geen geval
BIJ ONZE ZIEKEN EN VERSTROOIDEN
IN ZWITSERLAND
door
A. M. SPIERING
Een Groninger musicus
in de bergen»
Ik moet nog even iets naharken. Er werd zo juist
gesproken over de Dents du Midi. Direct daaraan
grenzend bevinden zich een paar bergtoppen, die, zo
van uit de verte gezien, een sprekende gelijkenis zou
den vertonen met de „kop" van een groot componist.
Kijk maar, zegt men hier, de kuif, de neus, de kin,
't is als een door een reus in het rotsgebergte uit
gehouwen kop van Wagner, 't Is mogelijk. Maar als
je goed kijkt is de gelijkenis m.i. wel heel treffend
voor een andere musicus, mij beter bekend. En dan
met die gelaatsuitdrukking, zoals hij „er helemaal in"
staat te dirigeren voor zijn koren, zoals een poos ge
leden nog in het Academisch Ziekenhuis te Groningen,
bij de uitvoering van zijn eigen bewerking van het
,,'k Heb geloofd en daarom zing ik Daar ginds zie
je zijn reuzen „kop" hoog in de bergen, onze Lam
mert Huizenga. Jammer, heel jammer, dat hij hier zelf
niet is, met zijn koren. Wat wa% hier bij de zieken
in de vreemde ook voor hen prachtig werk te doen.
De omboog
hand I
geheven
Een andere kerkdienst. Ook in Leysin. In een ruime
zaal van een groot Zwitsers Sanatorium, waar mijn
gastheer, Pfarrer Huber, het Avondmaal bedient. Een
vreemd gezicht. Geen banken, geen stoelen, alleen
maar bedden, en nog eens bedden, staan keurig in het
gelid opgesteld. Alleen heel achter in de zaal zitten
een paar mensen. Van daar zie je- geen enkele „kerk
ganger", want allen liggen op hun ledikant. Ja toch,
heel even heb ik iets gezien van deze „Avondmaals-
gangers". Op het ogenblik als de predikant rondgaat,
langs al die bedden, met brood en beker. Juist daar,
waar heen hij zich begeeft, zie je heel even iets van
een patiënt. Op het ogenblik, dat de Dienaar brood
en beker uitreikt, op het moment dus als Christus,
de Gastheer, zegt„Ook voor u heb ik" dit alles vol
bracht", ^ziet men telkens daar, waar Christus komt
met zijn zichtbaar teken van Zijn belofte van genade,
van het bed een omhoog geheven hand, uitgestoken
als een letterlijke aanvaarding van de weldaden van
Christus, de Heiland, ook voor zieken.
De kerken in de classis Tholen der Gereformeerde-
Kerken worden ter vergadering geroepen op Donder
dag 23 September e.k., des voormiddags 9 uur in een
der lokalen van de Gereformeerde Kerk te Bergen op
Zoom.
Stukken voor het agendum kunnen worden ingezon
den tot 16 September a.s.
Namens de kerkeraad van de roepende kerk
van Bergen op Zoom,
A. G. v. d. STOEL, Praeses.
J. VIJFVINKEL, Scriba.