vierde jaargang No. 3 Uitgave van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag ie juli 194.5 Dubieuze posten ZEEUWSE KERKBODE Hoofdredacteur: Ds H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047 Abonnementsprijs2,50 per RedacteurenDs P. de Bruyn, Ds D. J. Couvée, Ds S. Greving, Drs C. Stam. Berichten en opgaven Predik- halfjaar (bij vooruitbetaling) beurten, tot Dinsdagsmorgens Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers Advertentiën 20 cent per regel Drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg DE JONGEN DIE JA ZEI II. De buitenkerkelijke mens wordt nooit meer afgesto ten van de dienst des Heren dan door die kerkleden die ja zeggen, maar het niet doen. Ze zeggen dan daar heb je nu die kerk met haar lippenvroomheid. Ze gaan naar de kerk en zingen hun psalmen, maar als het op daden aankomt, zijn ze nergens te vinden. Ik weet wel, dat er in die critiek vèel onbillijks zit. Ze maakt zich schuldig aan de fout van generaliseren en scheert alles over één kam. Naar het oordeel der buitenstaanders schuilen er in de kerk niet anders dan Farizeërs en vrome huichelaars. Bovendien is die critiek vaak een doekje voor 't bloeden, om eigen bekeringsonwil te verontschuldigen of te verbergen. Niettemin zullen we met deze critiek rekening moeten houden. En ons hart behoort zich zo met onze daden te paren, dat alle critiek der wereld ten enenmale verstomt. f De zonde van de jongen die „ja" zei, zat eigenlijk niet zozeer in z'n geveinsdheid dan wel in z'n nalatig heid. Datgene wat de Here op deze zoon tegen heeft is, dat het werk ongedaan blijft. Er is geen groter kwaad onder de zon dan de zonde van verzuim. Niet doen wat God geboden heeft is minstens even erg als wèl doen wat God vérboden heeft. Van ernstige misslagen is deze mens stellig niet te betichten. Hij is geen dief, overspeler of moordenaar. Ter verantwoording geroepen, brengen zulke mensen met enige verwondering in „Maar ik heb toch niets gedaan Dan zal de Here antwoorden dat is het 'm juist Gij hebt niets gedaan. En ge hadt wel iets moeten doen. Ge hadt zelfs zeer veel moeten doen. Als ge Mij liefhadt, zoudt ge gebedeld hebben om werk. De grote zonde der kerk is haar onvruchtbaarheid. Dat ze niet meer verstaat, dat de Here werk voor haar heeft. Wij werken wel ontzettend hard, en zwoegen van de morgen tot de avond, maar dat doen we voor ons zelf. We werken niet voor de Here. Het grote struikelblok voor de hemelpoort is niet de ongerech tigheid, maar de onvruchtbaarheid en de nalatigheid. De plaats der buitenste duisternis zal weergalmen van te laat berouw, dat men niet geluisterd heeft naar het hoog bevelzoon, werk heden in mijn wijngaard Het moet voor de Farizeën, die Jezus de gelijkenis van de twee zonen hoorden uitspreken, wel zeer ver-'' nederend geweest zijn, dat Jezus hen op één lijn plaatst met de hoeren en tollenaars. Die brutale en onwillige (de tollenaars) en de vriendelijke ja zegger (de Fa rizeërs) dat waren, zegt de Heiland, twee broers. Zonen van één huis. Stel u voor, dat de Farizeën dit hebben moeten slikken. Zij, die zo uit de hoogte neerkeken op dat schuim -der natie Niettemin schuilt er ontzaglijke liefde in. Jezus zegt deze harde woó'rden niet, om de Farizeën zeer te doen of te beledigen, maar om ze' vast te hou den. Hij spreekt ze nog toe en behandelt ze nog als zonen. Ze horen er ook nog bij. En er is maar één begeerte in 's Heilands hartdat ze zich bekeren en leven De eerste zoon hééft zich tenminste bekeerd. Het ging niet in één slag. Maar er is toch een radicale omkeer in z'n leven tot stand gekomen. Hij is terug gekeerd van z'n zonde. Dat moest nu ook gebeuren met de tweede zoon. De nette kerkmens, wil Jezus zeggen, moet zich net zo goed bekeren als de ver loren wereldmens. De laatste, moet zich bekeren van z'n goddeloosheid, de eerste van z'n liefdeloosheid. De een van z'n zonde van bedrijf, de ander van z'n zonde van nalatigheid. Of wij nu met een zwarte kool getekend staan of dat men ons prijst om onze belijdenis en wandel, we moeten ons allemaal en elke dag op nieuw weer bekeren, want er zijn altijd weer een hele hoop dingen in ons leven, waar we af moeten. Jezus strekt in de gelijkenis van de twee zonen de ene hand uit naar de publieke zondaar, en de andere hand naar de „nette" zondaar, maar 't zijn allebei zonda ren, en welke hand we nu grijpen doet er niet toe, maar één hand moeten we stellig grijpen. Anders zijn we verloren Als wij nu de twee figuren, de jongen die „nee" zei, en de jongen die „ja" zei, nog eens nakijken, dan zouden we de indruk kunnen krijgen hiermee is alles gezegd. M.a.w.de kerk bestaat blijkbaar uit een stelletje mensen die uit de goot gehaald zijn (de eerste zoon) en een stelletje vrome huichelaars (de tweede zoon) That's allPunt Deze gedachte is echter onjuist. Zeker, het stemt tot ernstig nadenken, dat de Here Jezus niet meer zonen noemt. Men zou er uit kunnen afleiden, dat daarmee zo ongeveer wel het „huisgezin Gods" getekend is. Maar er zijn er toch wel meer. Er zijn zonen, wier nee tot ja wordt en zich be keren. Er zijn er ook wier nee „nee" blijft. Ze blijven consequent en zingen het lied der revolutie: laat ons zijn touwen van ons werpen... de afvallige bondskinderen. Er zijn er, die ja zeggen, en toch „nee" doen de geveinsden Maar er zijn er ook, die „ja" zeggen, en „ja" doen, en die hun belijdenis in getrouwheid met hun wandel bevestigen. Weet u, waarom deze trouwe zonen niet voor het voetlicht komen Het zal wel hierom zijn, omdat ware trouw er ge woonlijk niet van houdt, om op de voorgrond te tre den. De trouw werkt altijd aan de onzichtbare achter kant van het leven. Het is de nachtploeg, die in alle stilte haar weg gaat. Deze getrouwen zijn meestal niet de invloedrijksten en de mannen van naam, maar de eenvoudigen en de stillen in den lande. Hun trouw bestaat ook niet in grote, opzienbarende dingen. Ze gelijken op die vrouw, die haar huisje had bij de zee en in de bliurt van een gevaarlijke klip. Zij deed niets anders dan avond aan avond een bran dende kaars voor haar venster te zetten, om de voorbij varende schippers te waarschuwen voor het gevaar. En weet u wat het kenmerkende is van deze men sen die hun „ja" bevestigen met dé daad Het is dit, dat ze 't zelf niet weten Here, wannéér hebben wij U hongerig gezien of dorstig of naakt of in de gevangenis En de Here zal zeggen voorzover gij dit een van mijn minste broederen gedaan hebt, hebt gij het Mij gedaan. Nee, daar hebben deze eenvoudigen helemaal niet aan gedacht. Integendeelze hebben altijd van zichzelf gedacht dat ze 't zo hopeloos verknoeiden en ver keerd deden. Zij schelden noch op de Farizeër noch op de tol lenaar, omdat ze zich zelf beurtelings nu in de een dan in de ander herkennen. Nu eens vinden ze in zichzelf die onwillige zoon terug en dan weer die schijnvrome zoon. Hun geweten beschuldigt hen, niet dat ze Farizeër zijn, en niet dat ze tollenaar zijn, maar dat ze Farizeër en tollenaar tegelijk zijn. Ze doen dan ook liever niet een keuze tussen deze twee, omdat ze weten dat ze allebei dubieuze posten zijn, en daarom slecht, en dat ze Gods wet beide met voeten treden. Als we dit geleerd hebben van deze twee dubieuze posten, dan hebben we weer heel wat geleerd H. V. VERKIEZINGEN. Verschillende kerkelijke bladen schreven de laatste tijd over de verkiezing, en begonnen dan gewoonlijk met de verontschuldiging „hoewel wij geen politiek blad zijn enz.". Ik laat deze aanhef weg, omdat ik geloof, dat kerk en politiek niet van elkaar te scheiden zijn. Het een hangt met het andere samen gelijk de raderen van een en dezelfde machine. Zo zal om iets te noemen de toekomst van de Zending voor een groot deel afhangen van het politieke gebeuren, en ieder-die niet ziende blind is, zal moeten toestemmen dat de „politiek'' reeds van enorme invloed is ge weest op de gang van zaken op Java wat het terrein der zending betreft. Als Eindhoven zich niet met de politiek bemoeid heeft, dan heeft de politiek zich in elk geval wel met Eindhoven bemoeid. Het ligt niet in mijn bedoeling, hierop thans dieper in te gaan. Alleen zou ik iets willen zeggen ten aan zien van de uitslag der verkiezing in verband met de kerkelijke kant van Nederland. Waar menigeen (en daartoe behoorde ik ook) wellicht een belangrijke versterking van de A.R. Kamerfractie hadden ver wacht, mag het toch tot dankbaarheid stemmen, dat de A.R, partij onverzwakt uit de strijd te voorschijn gekomen is, en zelfs in het percentage der stemmen- cijfers niet onbelangrijk is versterkt. Men weet, dat er een zekere vrees bestond dat de interne kerkelijke 'moeilijkheden haar invloed zouden doen gelden op de stembusuitslag. Met name door predikanten van de bezwaarde groep was sterk geageerd tegen de A.R. partij, en dat nog wel op het meest ongelukkige mo ment, vlak voor de verkiezing. Het advies om blanco te stemmen moge dan niet met zoveel woorden ge geven zijn, de uitlatingen waren toch dermate vaag en onduidelijk dat men dat er in horen en lezen kon, terwijl deze broeders zich overigen toch niet zo on duidelijk plegen uit te laten. De uitkomst heeft echter bewezen, dat ook in dezen het volk al weer verstan diger is geweest dan z'n leiders. Ik heb met opzet de plaatsen waar de scheuring het hevigst doorwerkte, gecontroleerd, en tot m'ri vreugde gemerkt, dat deze kerkelijke scheuring hoegenaamd geen invloed gehad heeft op de stemming. Wij kunnen hier slechts dank baar voor zijn, en het waarderen dat het volk niet heeft geluisterd naar die extremisten onder de leiders, die tegen elke prijs en met ijzeren consequentie het conflict over de hele linie hebben willen uitbreiden. Ik wil deze notitie niet eindigen zonder ook m'n grote waardering te hebben uitgesproken over de service van de N.C.R.V. De wijze, waarop van 's avonds 8 uur tot 's nachts half twee de uitslagen werden doorgegeven en gecommentarieerd door de heer Hoek, was in één woord af. Hulde H.V. ALLEGORISEREN. Onder allegorie verstaan we een heel merkwaardig soort beeldspraak, wat ik beter met een voorbeeld dan met een definitie duidelijk kan maken. Als Paulus in Galaten 4 spreekt van de twee zonen van Abraham, de ene uit Hagar en de andere uit Sara geboren, dan voegt hij daaraan toe hetwelk dingen zijn die een andere beduiding hebbenwént deze zijn de twee verbonden". Om dan voortgaande te verklaren, dat Hagar overeenk'omt met het aardse en Sara met het hemels Jeruzalem. Dat is nu een echte allegorie. De apostel gaat hier die twee namen wat wij noe men, vergeestelijken en vindt een „waarheid achter- de waarheid". Het heeft alles een andere, hogere be tekenis. Nu vergete men niet, dat Paulus dit zo mocht ver klaren, omdat deze diepere zin geen speling was van z'n éigen vernuft, maar hem ingegeven door de Hei lige Geest. Openbaring dus. Wat Paulus mocht doen onder de inspiratie van de H. Geest, dat is voor ons dominees, die de Schrift hebben te verklaren een verboden ding. Als wij op dezelfde manier aan verschillende teksten, namen en voorvallen uit de Heilige Schrift zo'n „diepere zin" gaan geven, aan 't vergeestelijken slaan, en een „waar heid achter de waarheid" zoeken, dan stellen wij ons aan, alsof wij ook door de H. Geest geïnspireerd zijn, en zouden we ons schuldig maken aan de zonde van geestelijke hoogmoed. Dat is dan geen verklaring van de Schrift meer, maar misbruik en neerhalen van de Schrift. Geen vrucht van de leiding van de Heilige Geest, maar vrucht van een onheilig speels vernuft. De gemeente moet dat bedrijf van „vergeestelijken" niet mooi vinden, maar moet het verafschuwen. Zij mag er niet in genieten, maar moet het veroordelen. Want het is een zondig en onheilig bedrijf. Het is een "willen nabootsen, naapen zou ik haast zeggen van wat de H. Geest alleen toekomt, en kin deren die hun ouders naapen zijn allerafschuwelijkste kinderen. Niettemin doet zich het merkwaardige feit voor, dat bij zeer velen dit allegoriseren of vergeestelijken van de Schrift grote bewondering wekt. Men zegt dan wat weet die dominee er toch veel uit te halen. Wat heeft die man toch een diep inzicht in de Schrif ten. Maar men vergeet dan, dat die man op de kansel die' er zoveel „uit kan halen" precies dezelfde rol staat te spelen als een goochelaar in een kermistent, die ook op onnaspeurlijke wijze allerlei voorwerpen uit z'n hoed of z'n mouw te voorschijn tovert. En de preekstoel moet ons toch te heilig wezen voor gees telijke goocheltoeren of geestelijk acrobatisme. U zult van dit „vergeestelijken" allen wel eens ge hoord hebben. Bekend is het voorbeeld uit de ge lijkenis van de barmhartige Samaritaan, die de her bergier twee penningen gaf met het verzoek voor de gewonde te zorgen totdat hij (de Samaritaan) weder kwam. Dit laatste zou dan een profetie van de weder komst van Christus zijn, en die „twee penningen" het Oude- en Nieuwe Testament, waarvan de kerk (de zieke man) dan zolang moet leven. Een ander voorbeeld is dat van de Samaritaanse vrouw, van wie Jezus zegt„gij hebt vijf mannen gehad", en de „diepere zin" daarvan zou dan wezen, dat die vijf mannen voorstellen de vijf boeken van

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1948 | | pagina 1