ZEEUWSCHE i KERKBODE UITQA-VE VAN DE DER GEREFORMEERDE PA R-TICU LIE KE 5YNODE KERKEN IN ZEELAND f ,9 EEH DAQ iri ÜVE VOORHOVE No. 25 VRIJDAG 21 DECEMBER 1945 1ste jaargang Hoofdredacteur: Dr N. J. HOMMES. Redacteuren: Ds JOH. BOOIJ, Ds W. M. LE COINTRE, Ds A. A. OOSTENBRINK en Ds J. A. TIEMENS Drukkerij LITTOOIJ 01 THOFF, Middelburg Abonnementsprijs|>er halfjaar bij vooruitbetaling f 2,Afzonderlijke nummers 9 ct. Advertentiën 20 ct. per regel Berichten, opgaven predikbeurten enz. tot Dinsdagmorgen te zenden aan-de drukkers Littooij Olthoff, Middelburg, Spanjaardstraat 47. Telefoon 2438. Giro 42280 ADVENTSVERLANGEN. Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere. Gen. 49:18. Een hijgende -adventskreet midden in de afscheidswoorden van een stervende. Het is als een schilderstuk met diep pers pectief. De donkere omlijsting van den dood geeft het geheel een eigen kleur. Als iemand iets zegt, dan is het niet zonder beteekenis, wie het zegtwanneer hij het zegt .en onder welke omstandigheden hij het zegt. «Dit geldt ook van dit ontroerende advents- woord Op Uwe zaligheid wacht ik, Heez:e. Jacob zegt het. Jacob, dat is de kiioeier, de bedrieger, de balling, de worstel^pr te Pniël. Jacob, dat is de man, wiens leven mede door eigen zonde, zöo moeizaam en zwaar is geweest. Op audiëntie bij Farao hooren we hem zeggen „Weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest".(Gen. 47 9). Het Verwondert- ons niet dat hij tot déze conclusie komt. Wat een leed in dit .menschenleven door eigen zonden V/at een beproeving en verdriet hebben zijn kinderen hem gebracht. Hij draagt de litteekens der vervreemding diep in zijn vleesch. Tach eindigt- hij niet in een somber pessi misme. Door zijn levejisstrijd is hij gelouterd en gestaald. Dieper geworteldcen gegrond in het geloof aan de beloften Gods. De hoop der komende verlossing is onaan tastbaar in hem.': Op Uwe zaligheid wefcht ik; Heere l Jacob zegt het stervend. Ié het leven de school, dan is sterven het examen. Examen doen is ernstig. Het beslist over ons lot. Het openbaart, wat 'er in ons zit, wat wij aan kennis verworven hebben. Daarom is examen doen geen spel, maar ernst. Jacob doet examen. Hij gaat immers sterven. Hij doet /examen ten aanhoore van zijn kinderen. Dat is -niet gemakkelijk geweest. Hij dreunt geen van buiten geleerd lesje op. Jacob ligt maar niet wat te ijlen. -Hij worstelt, hij scheurt de woorden los uit zijn ziel. Elk woord, elke zin is een geboorte met voorafgaande weeën. In het oordeel over zijn kinderen, kruisigt Jacob eigep vleesch. Maar in die kruisiging staat hij stervend op, grijpend naar het levenOp uwe zaligheid wacht ik, Heere l Jacob zegt het in Egypte. Hij is ver van het land der belofte. De tegenstelling tusschen werkelijkheid en toegezegd heil is groot. Jacob overwint haar door de hoop. Adventsverlangen de grondtoon van zijn leven. 3 Dit alleen geeft kracht om getroost te leven /en te stervfn. Ook nu vandaag. Wij zijn nog in Egypte. Wij zuchten nog. Wij moeten nog sterven. Wij leven nog in een wereld, waar in alle zeven hoofdzon den huilen in koor yan smart. Toch geen pessimisme. Daar is een Kerk, niet in de gunst des tijds, maar in haar Hei land sterk. Zij belijdt nog Op uwe zaligheid wacht ik, Heere Zij doet het als een Jacob, zij doet het stervend, zij doet het in Egypte Alle roem is uitgesloten M. N. J. H. EEN INGEZONDEN VAN PROF. DEJS1 HARTOGH. 1 De strijd tegen onze' „vPijgerri^akte" broeders is moeizaam en in .vele opzichten verdrietig. Hij is ^niettemin noodzakelijk. Het is veelszins "dezelfde strijcf, dien -Prof. Schilder jarenlang streed tegen de Chr. Gereformeerden, tobn hij onze kerken nog niet ver oordeelde, als met „leerbederf" aangetast. Als toen is het ook nu weer een moeizaam strijden- en voortdringen door de maqüis, door het struikgewas van onjuiste voortellingen en voorlichting. Dat blijkt ook-weer uit het mij, toegezonden stuk van Prof. den Hartogh, waarin hij Ds Francke ant woordt. Aan zijn verzoek om 'dit op te nemen, vol doen wij gaarne. Het kan onze lezers fëeren hoe zwak de argumenten der vrijgemaakte broeders zijn en te vens hoe waardevol een moeitevolle-polemiek is. M.. - N. J. H- Prof. den Hartogh schrijft DE „VRIJGEMAAKTE" Ds FRANCKE EN DE WAARHEID. In het.nummer van 21 Augustus 1945 van het week blad Kerk en Leven, voor welks toezending ik grken- telijk was en ben, bestreed Ds J. Fraijcke van Hoek de bewering in mijn^ brochure „In de lijn der Afschei ding", dat de uitspraak van de Synode van de kerken der Afscheiding in 1837 treffend overeenkomt met die van 1905 en 1942 (inzake „het houden voor weder- geboren en in Christus geheiligd, totdat het tegendeel blijkt"). r Het eerste argument was, dat het „houden voor lidmaten der gemeente Christi, voor erfgenamen des Rijks Gods en Zijns Verbonds" in de uitspraak van 1837 „letterlijk" ontleend is aan het Doopsformulier. Dit is bnjuist. In hetDoopsformulier staat letterlijk niets van een „houden voor" te lezen. Het tweede argument was, dat ik, de uitspraak van de Synode van 1837-aanhalende, 'in mijn tusschen aanhalingsteekens geplaatst citaat heb opgenomen de ..ni§t in de uitspraak voorkomende woorden 'totdat het tegendèel blijkt. Dit is Vnwaar. Het is gebleken, dat 'geheel buiten mijn weten de drukke^ in een deel van een oplaag van een van de edities van die brochure aan _rnij niet ter correctie voorgelegde veranderingen heeft aangebracht. Zonder mij te voren om nadere inlichtingen te vragen, gebruikt Ds Francke echter in het openbaar deze woorden (eerst„Je begrijpt niet, hoe een Pro fessor en Doctor zoo iets durft neerschrijven": „klakke loos neerschrijven" „zoo poogt hij de eenvoudigen te verschalken, te foppen. Maar dat is misleidenden dan) verdraaien en veranderen van kerkelijke uit spraken" „Wat moet je nu van zooiets als Prof. den Hartogh doet, zeggen? Daarvan kun je niets zeggen, omdat je er tranen van in je oogen krijgt. Tramn van verdriet, omdat je ziet, dat op zulk een manier de eenvoudigen, die zelf niet kunnen nagaan of de professor precies naschrijft, worden misleid. Is dat door den Professor opzettelijk gedaan? Dat kan ik niet beoordeelen en dat mag ik niet beoordeelen", (een. pogen de eenvoudigen te foppen en het „veel erger" verdraaien enz. geschiedt toch met opzet? d.H.) „dat weet hier op aarde Prof. den Flartogh alleen en daarboven de Heere, die daarover zalen moet oor- deelen". Waaraan heeft Ds Francke zich tegenover mij, en wat oneindig meer beteekent, waaraan heeft hij zich tegenover den Heere, schuldig gemaakt Op zijn in zijn effect onbroederlijk, verdachtmakend dóen een en andermaal gewezen, is hij niet bereid openlijk zijn ongelijk te erkennen en publieke, royale rehabilitatie te geven. Hij houdt aan mijn schuld vast, al wil hij verklaren, dat hij niet bedoeld heeft en be doelt, dat ik met opzet heb gehandeld. Ik zie mij nu genoodzaakt hem in het openbaar tegen te spreken. Maar breeder dan op persoonlijke aantijgingen wil ik ingaan op zijn „zakelijke" aanvallen. De bewering, dat de in den laatsten tijd veelom streden zinsnede van 1905 (in 1942 herhaald), een treffende overeenkomst vertoont met de uitspraak 'van 1837, is volstrekt niet iets ongehoords, is geenszins een verbijsterende nieuwigheid van mij. Omdatdit Ds Francke en andere uitgetredenen wel bet meest zal toespreken, wil ik hun alleen noemen eenige van hun voorgangers in. het conflict met de kerken, in Synode bijeen..'... Prof. Schilder en Ds de Wolff van Enschede Aan de-uitspraak' van de Synode van 1837" de kinderen der geloovigen te moeten houden voor lid maten der gemeente Christi. voor erfgenamen des rijks Gods en Zijns Verbonds", knoopte indertijd de Amsterdamsche Kerkbode tegenover den Chr. Geref. Predikant Ds Berkhoff de vraag vast, of hij eens wilde- „aantoonen, wat hetwezenlijk verschil is tus schen hetgeen door de Synode der Afgescheidenen •in 1837 werd verklaard en wat in 1905 door de Synode van de Gereformeerde Kerken als haar ge voelen werd' uitgesproken". In de Bazuin No. 7 van 1929 schreef K.S. daarvan „ook hier spreekt de stem der historie krachtig en duidelijk. Reeds meer dab eens is er op gewezen, dat de Chr. Geref. Kerk door haar tegenwoordige leiders gedreven wordt in" een richting, (\\e zich verwijdert van die der vroegere Chr. Geref. Kerk." En nog in de Bazuin no. 45 van. 1933 wees K. S. met instemming op de vraag, waarom de Chr. Geref. „hun gesepareerd kerkbestaan" verdedigen „uit oor zaak van uitspraken vap 1905, die reeds in 1837 zijn gedaan", op het betoog, „dat reeds in 1837 was be weerd, wat later in 1905 door de'Geref. Kerken, in de Utrechtsche Synode werd vastgelegd en dat het dus wel zeer ongemotiveerd was, indien de huidige Chr. Gereformeerdèn altijd maar weer' als neo-calvinisti- sche Kuyperiaansche ketterij bleven bestrijden (en als grond voor gescheiden leven aandienen) wat reeds in 1837 door de Chr. Geref. Synode was geleerd." Toen van Chr. .Geref. zijde onder erkenning, dat de Synode van 1837 in zeer sterke uitdrukkingen de verklaring van 1905 naderde, beweerd werd. dat' in 1840 ook de dogmatische uitspraken van 1837 waren afgeschaft, zette K. S. in een reeks artikelen uijeen, dat dit niet houdbaar was. Toen. later van Chr. Geref. zijde opgemerkt werd, dat- de kerken der scheiding steeds tegen de dogmatische artikelen der Synode van 1837. hebben geprotesteerd, concludeerde K. S., dat* dus erkend werd, dat die artikelen* heelemaal niet teruggenomen waren. En Ds. de Wolff In Pro Eclesia van 2 October 1937 schreef hij over de Synode van 1837 „wat de dogmatische kwestie betreft, gaf de Synode een ver klaring, waaruit als haar standpunt duidelijk blijkt dat het verbond alleen met de uitverkorenen is en dat de kerk één is én zichtbaar èn onzichtbaar. Van een uit- en inwendig verbond, en van een kerkje in de kerk wilde de Synode niet weten. Diensvolgens moeten dan ook volgens genoemde Synode alle lede©* der kerk met hunne kinderen worden beschouwd en behandeld als uitverkorenen en wedergeborenen. Hier-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1945 | | pagina 1