De hooiberg.
ZWARE ROUW OVER INDIË.
BEGIN3ELNARCOSE
OF DE OVERGANG DER ZEVEN
AMSTERDAMSCHE PREDIKANTEN
NAAR DE S.D.A.P*
noch ds. Knoop of wie ook te bestrijden, of een
woord van protest te bezorgen. Wij hebben slechts
objectief te zijn. En .als iemand van de standing van
ds. Knoop een artikel of pamflet schrijft dat op groote
schaal- publiek gemaakt wordt en ons vap niet minder
dan zes zijden werd toegezonden, dan is het onze jour
nalistieke taak het essentieele daaruit ter kennis van
den lezer te brengen. Daarmede klappen wij niet uit
een geheime vergadering, maar releveeren we slechts
wat publiek gemaakt is. En als wij dan eerlijk tewerk
gaan leggen wij ook het oor te luisteren naar wat
anderen daartegen in te brengen hebben. Daarom ver
schijnt in dit no. het verweer tegen ds. Knoop van
de hand van prof. dr. J. Ridderbos in het Geref.
Weekblad (zooweï schrijver als blad zijn prof. Ridder
bos Jr. niet onbekend!). En we voegen er aan toe,
dat dit stuk al geëxcerpeerd was toen wij kennis
kregen van wat prof. dr. Ridderbos Jiv nu tegen ons
aanvoert.
Zóó staat de zaak alleen maar zuiver. Wij hebben
geen woord aan wat ds. Knoop geschreven heeft toe
gevoegd uitgenomen dan de kwestie van de publicatie
door de synode. Maar zakelijk hebben wij wat ds.
Knoop geschreven heeft voor rekening van ds Knoop
gelaten. Als prof. Ridderbos eens inzage zou kunnen
nemen van onze archieven, dan houden wij ons over
tuigd, dat hij als wij ds. Knoop in eenig opzicht bij
gevallen hadden, zeggen zou: dat is onjuist, maar toch
heel menschelijk van den redacteur van Kerknieuws,
want hij had er wel aanleiding toe. Wij hebben dat
niet ^gedaan, maar de zaak journalistieek volkomen
correct gehouden.
Met opzet hebben wij ons in dit artikel onthouden
van eenig scherp woord en met eenigen tegenzin ons
tot het schrijven ervan gezet. Maar prof. Ridderbos
Jr. houde ons^ten goede, dat wij zijn uitval aan ons
adres niet in overeenstemming achten met de richt
lijnen, die de synode van 1936 gégeven hejtft yoor
allen die meeiien met broeders te moeten polemiseeren!
dat zij in hun schrijven zoozeer de broederlijke
liefde laten uitschijnen, dat niemand daaraan met
reden kan twijfelen; in al hun perswerk de waarheid
boven alles dienende, in alles dè geboden bescheiden
heid, teederheid voorzichtigheid en zelfbeheersching
zullen betrachten" (Acta '46, pag. 87, art. 151). S.
In het Ger.ef Weekblad van 19 Oct. antwoordt
Prof. Ridderbos onder den titel:
In het laatste nr. van .Kerknieuws" (13 Oct.) be
klaagt de heer Scheps zich, dat ik hem over zijn
onjuiste berichtgeving inzake Baarn zoo hardhandig
heb aangepakt. Hij erkent wel, dat hij met dit bericht
een fout heeft gemaakt, maar is van oordeel, dat ik,
voor ik op deze wijze tegen hem te velde trok, hem
eerst om inlichtingen had moeten verzoëken of anders,
op zijn hoogst, mijn verbazing in ons weekblad had
kunnen uitspreken, waarop dan vanzelf de .waarheid
wel aan het licht gekomen was. Wat ik thans schreef,
acht de heer Scheps onbroederlijk en in strijd met de
richtlijnen, die de Synode van '36 voor perspole
miek gaf.
Ik moet erkennen, dat het mij nu te machtig wordt.
Als ik een kind met lucifers een hooiberg zie aan
steken moet ik dan voor de ramen blijven zitterr en
hoogstens zeggen: „kindje wat doe je daar toch; ik
verbaas mij over je gedrag!" Of moet ik dan naar
buiten hollen en het kind de lucifers uit de hand slaan
en het vuur zooveel mogelijk trachten te blusschen?
Zeker, dan kan dat kind wel een tik over de vingers
krijgen, die het in tranen doet uitbarsten, als bet erg
gevoelig is. Maar komt daar nu de tekst bij te pas,
dat vaders hun kinderen niet tot toorn moeten ver
wekken of iets dergelijks? Ik meen, dat zulk een kind
dat dubbel en dwars verdiend heeft .En als het nu
toch den weg oploopt en huilt, dat het zuik een ont
aarden vader heeft, dan zijn er natuurlijk altijd men-
schen, die zeggen: „wat een wreedaard!", maar dan
moet men daar, naar mijn gedachte, maar niet veel
woorden aan verspillen
Zoo staan de zaken hier.
Het bericht over Baarn was vuur bij .de hooiberg
en moest wel ontzaggelijk veel kwaad dóen.
Ieder die het las, kon het voorzien.
Dit was immers juist hetgeen de vrijgemaakte kerk
bodes, altijd om argumenten verlegen, noodig hadden.
En zoo is het geschied. Overal zijn ze er op afge
vlogen: „Ziet ge nu Wel, nu komt de aap uit de
mouw!" alles huilt heete tranen om den synodalen
„afval". Ds. Schep van Assen achtte het reeds nood
zakelijk een aparte brochure tegen deze nieuwe cam
pagne der „vrijgemaakten" te schrijven.
En daar blijft het niet bij:
Ik weet, dat op een beslissende gemeentevergadg-
ring, waar de scheuring een feit werd, het stuk van
Baarn als middel gebruikt werd om de zaak te for-
ceeren.
Ik weet, dat in een andere gemeente de ouderlingen
van de „vrijgemaakte kerk", met dit stuk „van Baarn
gewapend, op stap gegaan zijn, om trouwgebleven
broeders alsnog te bekeeren.
Hiervoor is de heer "Scheps verantwoordelijk, want
als hij .dit bericht niet had gepubliceerd, had het de
kans niet gekregen in zoo'n grooten kring bekend te
worden.
En nu zijn er twee mogelijkheden.
Of de heer Scheps is, wanneer hij een dergelijk be
richt lanceert, als een kind, dat niet begrijpt, hoe ge
vaarlijk het is brandende lucifers bij een hooiberg te
houden. Ik m'een, dat in dit geval de berichtgeving,
althans in dezen tijd, bij hem niet veilig is.
Of de heer Scheps begrijpt heel goed, wat voor
werking een bericht a la Baarn in deze situatie hebben
moet. Maar hoe kan hij er dan zoo haastig en roeke
loos mee omgaan, dat hij niet eens bemerkt, dat het
van a—z verzonnen is? Dan moet hij zich toch niet
verbazen, wanneer anderen, wien de nood der kerken
ter harte gaat, hem als berichtgever onaanvaardbaar
achten.
En als de heer Scheps thans met Synodebesluiten
aan komt dragen, die moeten bewijzen, dat ik hem de
lucifers zoo niet uit de hand mocht slaan, doch moest
afwachten en informeeren, dan versta ik dat niet.
Ik meen, dat de heer Scheps om zich te rehabili-
teeren slechts één ding had kunnen doen: zich de
haren uit het hoofd trekken, dat hij door zijn bericht
geving de kerken, zijn kerken, zóóveel schade "heeft
gedaan, en daarvan mededeeling doen.
Dat .was mannelijker en ook schriftuurlijker geweest
dan zich te beklagen over onbroederlijkheid.
- Met zulk een verdediging maakt hij het er in mijn
oogen maar erger door.
Want er blijkt uit, dat hij het onheil, dat hij aan
richtte óf niet' begrijpt, of niet zoo erg vindt.
En daardoor wordt het bezwaar tegen dit „kerk
nieuws" slechts grooter. N. H. Ridderbos.
Wij voor ons hebben geen behoefte aan dezen
scherm wedstrijd'nog veel woorden te wijden. De Heer
Scheps heeft hier een zeer slechte partij gespeeld en
hij volge den goeden raad op in de toekomst dit te
mijden.
Wij hebben zijn repliek hier, nog eens weer verge
leken met wat hij 22 Sept. over Baarn heeft gepubli
ceerd en dan kunnen wij met den besten wil ter wereld
niet anders dan zulk een berichtgeving hoogst onver
antwoordelijk noemen. Zij is terecht een spelen met
vuur in hooi. Alles wat de Heer Scheps zegt over
„werken onder hoogspanning voor de pers" moge
waar zijn. Hij is de eenige niet, die daarvan afweet.
Ten spijt van de hoogspanning blijft deze daad van
voorlichting in zoo'n ernstigen tijd van verdachtma
king, een ernstige fout, die alleen kan worden onge
daan gemaakt als de Heer Scheps hartelijk en wel
gemeend zijn spijt en leedwezen betuigt dat hij zijn
Kerk, die zoo belasterd wordt in^onze dagen,zoo
ernstige schade heeft berokkend. Het is een onnut spel
en tevens onverkwikkelijk om in zulk een situatie de
toevlucht te nemen tot de herinnering aan Synodale
richtlijnen voor polemiek. Daar stemmen wij van harte
mee in, maar daar gaat het niet over.
Het gaat hier om een zeer laakbare wijze van be
richtgeving. En als de Heer Scheps werkelijk onze
zoo verguisde en gelasterde Kerken liefheeft, dan zal
hij ook openlijk erkennen moeten: broeders, ik heb
gefaald.
Dat is beter dan met een beroep op Synodale richt
lijnen voor broederlijke polemiek te werken.
Als de Heer Scheps dat doét, dan wil ik hem de
hand reiken ondanks zijn overtreding der Synodale
richtlijnen met zijn muzikale alliternatie hommeles—
Hommes, waarvan ik mocht genieten in Kerknieuws
van 20 October.
M. N. J. H.
De sluier van angstige onzekerheid, die zoo lang
over Indië heeft gelegen, wordt langzamerhand opge
heven. Wat wij hier in het Moederland gevreesd heb
ben, blijkt ontstellende werkelijkheid te zijn. De lange
doodenlijsten komen binnen en wij lezen ze met huive
ring en diepe ontroering. De duistere nacht van ver
schrikking van tyrannie was hier lang, maar is daar
niet korter geweest.
Ook Indië plaatst ons voor afgronden van gemeen
heid en sadistische marteling van onschuldigen Wie
zal al het leed vertolken, dat de zoogenaamde nieuwe
orde van het Oosten door Japan gepropageerd, heeft
gebracht?
Zooveel is zeker, dat ons Indië uit vele wonden
bloedt Golven van weedom en ellende zijn over haar
heengegaan.
Dubbel smartelijk vfordt dat alles nog door het
revolutionnaire avontuur, van Soekano en de tartende
traagheid, waarmede men ons „vergunt" ons gezag in
Indië te herstellen.
Zwaar hangt de rouw ook. over onze Zending
Hoe donker zijn ook hier Gods wegen met ons.
Het doet pijn op de doodenlij§j£en te lezen de namen
van rtTSnnen als Allaart, van Andel, Esserr, Keuche-
nius, Pierson en vele anderen, die gevallen zijn als
slachtoffers van de gele tyrannie.
Wij staan verslagen en onze gedachten gaan uit
tot de in de rouw gedompelde familieleden.
Moge de God aller vertoosting hier helpen en
schragen den wankelen gang van^ vele veriatenen en
eenzamen. Jienzaam is menig zendingsveld geworden.
Wij verstaan Gods wegen niet. Voor ons oog is hier
alles afbraak en verlies. Tal van uitnemende figuren,
die alom ook buiten onze kerken met eere genoemd
werden', zijn ons ontvallen Het is niet gemakkelijk
vast te houden dat deze weg_doèr de diepte de voor
geschreven. marschroute is voor het Koninkrijk Gods
in ons Indië.
En toch dit is de' spanning, waarin het geloof in
God en Zijn Rijk ons zet. Ondanks alles, toch ver
trouwen, dat God niet zal laten varen het werk Zijner
handen. Met diepe rouw in het hart moeten wij
verder, maar niet als verslagenen. Wij zien op Jezus
Christus, in Wien wij ook op het zoo zwaar geha
vende front der Zending meer dan overwinnaar zullen
zijn. Door het smartelijk verlies zal God geestelijke
winst schenken. Door de afbraak van Zijne en mijne
vijanden brengen de doorbraak van Zijn eeuwig
Koninkrijk. In dat geloof buigen wij eerbiedig het
hoofd aan de graven onzer gevallen broeders en
zusters. Wij gedenken hun arbeid, die niet ijdel was
en zal zijn in den Heere. Tegelijk steken wij het
hoofd omhoog en danken God, dat Hij in de laatste
ronde tusschen Heidendom en Christenodm nieuwe
mannen zendt.
Laat het gebed zich vermenigvuldigen onder ons
voor het groote en machtige werk der' Zending.
Onze mannen gaan niet naar Indië om zich te
mengen in de politieke worsteling. Zij gqan primair
om een andere zaak. Hun strijd ligtop een ander
front. Zij gaan om te strijden voor de alleenheer
schappij van Jezus Christus. Dat is de ware vrijheid
ook voor ons Indië. 4
Moge in alle droefenis en verwarring die dag der
ware vrijheid steeds dichter bijkomen.
Als-wij om ons heen zien, is er duisternis en pijn.
Dan zeggen wij met" den dichter: Zoo ik niet
had geloofd waar zou onze moed blijven?
Maar wij gelooven en daarom zingt het hart, terwijl
het nog «weent over de gevallen slagen, sterk en ge
dragen:
Ik wêbt, hoe het vast gebouw van Uwe gunstbewijzen,
Naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen.
M. N. J. H.
VIII.
Kunnen wij de antithese missen?
Heeft zij uitgediend?
Is zij, ten spijt van haar tijdelijke waarde in de 19de
eeuw, nu overbodig, ja zelfs nadeelig?
Het is ons een raadsel hoe de Amsterdamsche pre
dikanten met de duistere bezettingsjaren vlak achter
ons, dit durven oordeelen.
Juist- deze jaren hebben ons doen zien, dat de
antithese-gedachte niet maar eèn constructie van cere
braal vernuft is om een politieke constellatie te be
stendigen, maar een diep levend beginsel, dat onge
kende sluimerende krachten heeft wakker geroepen,
krachten,, die door en door religieus geladen waren.
Het is juist de antithese-gedachte, die aan den strijd
der menschen en der beginselen, altijd weer glans en
heerlijkheid heeft geschonken.
Zoo was' het in de negentiende eeuw. Zoo was
het ook in de donkere jaren van Duitsche tyrannie.
Bij duizenden, die illegaal werkten, stond dat verzet
onaantastbaar in den stralenglans van diep geworteld
besef eener antithese-gedachte.
Vergelijk eens de parlementaire-politieke geschie
denis van ons vaderland in de 19de eeuw met die van
andere landen. Ik meen dan met recht te mogen zeg
gen, dat zij nergens zulke schoone, verheven momenten
heeft gekend dan in deze landen. Er zijn redevoeringen
gehouden, intellectueele tournooien, zoo machtig en
ontroerend, dat ze nu nog nawerken.
Nergens waren de debatten vaak zoo diep-princi-
pieel, nergens werden de klanken van het Evangelie
zoo diep vertolkt als hier. Meer dan eensleek. ons
parlement een tempel.
Uit het slib van- allerlei bijkomstigheden werden
de debatten opgevoerd naar de toppen van het woud,
waar beginsel tegenover beginsel stond.
Ademloos werd geluisterd en volgde het vaderland
den strijd. Vraagt ge naar het geheim, dan luidt het
antwoord: de antithese.
Vaak kon men dwaas en oppervlakkig Kuyper
hooren noemen als de auteur van die booze antithese-
pqjitiek.
Ik mag daartegenover wel eens herinneren aan het
woord van den liberalen Prof. van der Vlugt, die
Kuyper toevoegde:
„Wo dp nicht bist, Herr Organist,
Da schweigen aue Eiöten."
Ja er lag en ligt over de 19de eeuwsche politieke
arena in ons vaderland een wonaerschoone glans. Wij
behoeven ons, bij vergeiijKing met andere landen niet
te schamx. Er ligt in de wereld der politiek altijd
een groote verzoeking tot onzuiverheid. O zoo ge
makkelijke wórdt daar onze mantel, ook de mantel der
christelijke politiek bezoeideld. Dat is een der diepste
redenen dat Gunning zoo huiverig was om op het
politieke pad te gaan.
Ook in de christelijke politiek der vorige eeuw zijn
onmiskenbaar vele vlekken aan te wijzen, maar dat
neemt niet weg dat er ondanks alles een onaanstast-
bare glans over het geheel ligt en wel-de glans der
beginselen van het Evangelie des Kruises.
En als wij terugzien op deze donkere jaren van
Duitsch sadisme over ons volk?
Als wij hier de balans opmaken? Wat zien we dan?
Dan is er veel, waarvoor wij ons diep moeten
schamen.
Er is veel vernederends. Geestelijk en zedelijk was
er een diepe daling van niveau. Daar was verraad,
daar was een gewetenloos zich verrijken aan de ellende
van anderen, daar was iatheid, ja samenwerking met
den vijand. Sommigen kusten de hand van de beulen.
Vrouwen meisjes gaven zich over. aan de „Duitsche
eer".
Er 'was een ontstellende verwildering en losheid
van zeden.
Van veel moet gezegd worden tot onze schaamte:
Ikabood, de eer is weg.
Maar toch, midden in deze duisternis en nacht van
terreur en schande, glansde, straalde een ster.
Het was de ster van het verzet.
In stralende schoonheid scheen de ster der illegali
teit. Door haar ligtook een wonderglans op het
gelaat 'van ons vo k.
In allerlei groej en en richtingen was daar het edele
verzet tot in det dood. Nog ontroert het ons, zoo
vaak wij daarvan documenten onder de oogen krijgen.
Maar nu deze vraag. Is de antithese-gedachte een
belemmering gevreèst om dit edele, dit ontroerend
schoone tot openbaring te brengen?