U?t de Gemeente. (2) moest ge niets hebben. Daarom mede „leve de be vrijding". Nu kunnen wij ons hart weer ophalen aan Franco-Anglo-Amerikaansche rolprenten. Daar ziet ge ze staan, Zondags en in de week, lange slierten van menschen voor den ingang der cinemas. Ze trotseeren lang wachten, koude en regen- om toch maar een film te kunnen zien. Slaperige zui gelingen sleuren ze zelfs mede. Hooge prijzen schrik ken hen niet af. Twintig en meer franken leggen ze neer aan de kassa, waar èen onwaarschijnlijk toege takelde juffrouw met automatisch gebaar den prijs voor anderhalf uur zinsvergaping binnenhaalt. Bijna 900 cinemas zijn er in Belgimeer .dan 100.000 zitplaatsen in totaal dus, een millioenenontvangst. Daar kan de Kerk niet tegen op, geen enkele kerk. Maar zij is er dan ook niet om geld te maken, integen deel, zij heeft het Evangelie gratis te brengen. „Gij hebt het gratis gekregén, geeft het gratis." Haar deuren staan wijd open, maar de meesten ioopen haar voorbij. Zij staan in de rij voor de cinema. Zij zijn op de vlucht voor zichzelf en hun grauwe, .trieste bestaan. Zij willen een wijle vergeten hun werk, hun zorgen- en miserie. Uit den' sleur en den slenter willen ze verplaatst worden in een sfeer van roman tiek, luxe, scnoone vrouwen, zinsgenot, avonturen, sport en vermaak. Zij weten zelf wel: het is alles schijn en tenslotte niets anders dan een paar honderd meter celluloid, maar wat doet dat er toe, als ge u maar vermaakt! De cinema met haar .filmhelden en filmsterren ver vult hart en brein van ontelbaar veel jongeren en ouderen. De filmbladen houden hen op de hoogte van doen en laten hunner favoris, daardver loopen de gesprekken. Geen naam der artisten van het witte doek is hun onbekend. Vraag hun niet wie de aartsvaders waren, maar spreek hen over Adolf Menjou en Bette Davis. De profeet Jesaia is een volslagen onbekende voor hen, maar van de huwelijks- en echtscheidings- exjïerimenten van Charlie Chaplin is er geen enkel détail, dat zij niet kennen. De cinema is hun kerk en de film hun geloof. De filmhelden vereeren zij gelijk een Roomsche zijn beel den en de filmsterren zijn de „boeken dezer leeken". Wij zullen de laatstn zijn om deze menschen met hooghartig gebaar te veroordeeien. In hun onverzadig bare honger naar de cinema zien wij de uiting van het verlangen naar iets anders, naar bevrediging van de behoeften hunner ziel. Zij hebben niet genoeg aan zichzelf, kunnen dit ook niet hebben. Maar zij stellen zich tevreden met oppervlakkigheid, illusies, verzet en surrogaat, dat hen nooit lévensbevrediging kan geven. Integendeel, het moet hen steeds meer ontevreden maken. In de verwarmde zaal hebben zij op het zilveren doek veelal niets anders dan luxe en over daad, genot en rijkdom gezien. Komt er al eens- een arme sukkelaar in de film voor, hij eindigt bijna steevast met rijkdom en drukt een of andere platina blonde schoonheid aan het hart. Nu komt het echtpaar, dat de cinema bezocht heeft, buiten. Hun wacht geen sompteuse auto. op de tram moet gevochten worden om een plaats, thuis geen kolen, geen gas, een schreiend kind, madame wordt al aardig grijs, mijnheer heeft niets van 'n Hollywood- prins. -» Ja, het leven is toch merar hard en wij zijn maar slecht bedeeld. Ge zoudt nog haast communist worden, als ge niet wist, dat dit al niets beter is dan wat anders. Beter er maar niet over na te denken, zoo gauw mogelijk weer naar de cinema, de kerk van het ongeloof, de religie van de wereld. En hier kom ik waar ik wilde wezen., Nu zijn er menschen,. die gaan èn naar de kerk èn naar de cinema. Veel christenen doen dit, Roomsche en ook Evangelische christenen. Zij staan mee in de rij. Natuurlijk niet op Zondag, tenminste dat hopen wij van de evangelie belijders. Maar in de week. Soms op Zaterdagavond ter voorbereiding van den Sabbath. Velen 1 van hen gaan alleen bij uitzondering, als er een wetenschappelijke, cultureele of een oorlogsfilm is. Een moeilijke zaak om het .doen van een medechristen in dit opzicht te boordeelen. Zijn wij niet vrij? „Wie zijt gij, dat gij over mijn geweten oordeelt? Ik ga toch geen slechte film zien. En als er nu eens een buitengewoon komische 'of artistieke film is of een wereldsucces, dat men eenvoudig gezien moet hebben, anders kunt. ge nergens over mee praten, dan ga ik." Zoo redeneert menen zoo doet men. Ik zal daarover niet oordeelen. Maar ik houd wel mijn hart vast. Want ik weet zoo goed als gij, dat er op zichzelf niets zondigs in een film zit en dat het heel leerzaam kan zijn. Alle ding is goed, met dankzegging genoten zijnde. Gaat gij dus gerust naar de kerk en naar de cinema. Maar waar is de grens en waar is het eind? En als ge dat zelf weet, weten uw kinderen dat ook? Ge zijt toch bewonderswaardige ouders, dat ge hen duidelijk kunt maken, dat gij wel moogt en zij niet. Maar als ik u vragen mag, mijn broeder of zuster, hoe doet gij met de zwakken? Niet ieder heeft zooveel onderscheidingsvermogen en is zoo sterk in het geloof als gij. En zeker de jonge menschen niet. Die zullen niet zeggen: ik zag Mr. Jansen naar die zoo interessante natuurfilm gaan, maar die zeggen kortweg: ik zag hem in de cinema en zij ontleenen daaraan een algemeenen vrijbrief. Met al de gevaren daaraan verbonden. Want daarover zult gij het met mij wel eens zijn: in 80 van de voorstellingen wordt toch voorna melijk moord, echtbreuk, flirten, luxe. zondeverheerlij king, het lichamelijke opgedischt. Zie de aanplak biljetten maar. Hoe rijmt U dat met de levensopvatting van den christen, met de prediking, die U in de kerk hoort? Zit U niet in den knoop met dat woord van Judas (vers 21): „Hebt een afkeer zelfs van het kleed, dat door het vleesch bedekt is"? Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op 1 Cor. 10 23). Neen, niet alles bouwt-op. Het breekt zelfs af. Kerk en cinema bezoeken, het kan misschien. Het is anders wel een groot onderscheid. De^kerk predikt LI de onbewegelijke dingen, de cinema (net Grieksche woord duidt dit aan) toovert U het bewegelijke, ver gankelijke voor oogen. Gij moet wel heel sterk zijn, dat gij zoo goed weer stand biedt aan de. zuigkracht van het voorbijgaande. Maar zijt ge wel zoo sterk? Het moet wel, want ik mis U nogal eens in de kerk, zeker in den middagdienst. Ge schijnt dus de predi king van Gods Woord wel voor de helft te kunnen missen. In de week kunt ge onmogelijk op een ver gadering of samenkomst komen. Soms juist uw cinema-avond? En tenslotte, ik hoor U zoo weinig over het léven des geloofs en over den Heere Jezus spreken. Meesten tijds hoor ik U er in 't geheel niet over. Denk vooral niet, dat ik de cinema daarvan de schuld geef. Als er van schuld sprake is, ligt die alleen bij U. Gij hebt verbeten wat de apostel Paulus -zegt: „En alwie aan een wedstrijd deelneemt, onthoudt zich in alles" (1 Cor. 9 25). Hardloopers en sportmannen doen dit om een vergankelijken eerekrans te ver krijgen, wij om een on vergankelij ken. „Loopt dan zóó, dat ge dien ontvangt." Als alle Evangelische christenen daarnaar gaan jagen, dan zullen wij in de steden nog meer rijen menschen zien staan. Maar dan voor de kerken en voor evangelisatiezalen. Ze zullen dringen o'm binnen te kunnen en reeds op straat zal hun zang weer klinken: „Kom, ga met ons en doe als wij. Komt met ons in des Heeren huis." Aldaar geen geluidsfilm of stomme film, maar de levende verkondiging der Blijde Boodschap. De kerk, de schoonste cinema ter wereld, al is het soms in een lokaal met vier gewitte wanden. Daar eerst wordt U de bewegelijkheid van alle dingen en de vergankelijk heid van al het aardsche recht vertoond, maar ook .de onverbrekelijke trouw van 'den God der genade, die zondaren om Jezus' -wil vergeeft al hun schuld en die hen geeft de opdracht: Hem ter eere te leven. 'Als ge dan moet vreezen niet zó sterk in het geloof te zijn, dat ge beide, kerk en cinema, kunt bezoeken, schaar U dan in de rij voor de kerk en dan is het te hopen, dat de voorganger U met «heel de gemeente de psalm doet zingen, die eigenlijk een gebed is. „Wend, wend mijn oog van d'ijdelheden af." En dan bidt ge ook voor uzelf en handelt ernaar. Want ge kent uzelf als den „zwakke" uit I Cor. 10. Maar hoed af voor de „sterken", die zoo goed kunnen weerstand bieden aan de wereld, die door de cinema opgebouwd worden. Ze moesten eigenlijk voor aan in de kerk zitten, 'n Speciale plaats moet voor zulken worden voorbehouden. Voor het geval, dat ze aanwezig zijn! H. J. W. REPATRIATIE. VII. Nabeschouwing. „Geschonden Wereld" zoo luidt de titel vön het pes verschenen werk van den gestorven Prof. Hui- zinga! Wie zich bezint over de wederopbouw van wereld en samenleving mag niet vergeten dat het hier gaat om een geschonden wereld. Is dat ook niet het probleem der repatriatie? Dagelijks maken wij deze cardinale fout, dat wij willen doen alsof er niets gebeurd is. Onze mannen en jongens, zelfs vrouwen en meisjes zijn weer^thuisgekomen. Zeker we hebben geluisterd naar hun -droeve verhalen. Maar nu is 't ook uit! Nu weer aan den slag! De zoon wordt weer ingeschakeld in het huisgezin, hij heeft zijn werkkiel weer aangetrokken en gaat zijn werk van vóór zijn wegvoering weer doen. Vader fungeert weer aan 't hoofd van de tafel, en heeft de leiding van zijn gezin weer op zich genomen. Het saamzijn der verloofden, zoolang onderbroken, het contact slechts door briefverkeer onderhouden, kan weer meer levendig geschieden, 't Is weer in orde! En toch t is niet in orde! Dit is de waarheid van het saamleven eiken dag. Het is niet zooals het geweest is. En met het constateeren 'daarvan zijn wij er niet. Want dagelijks hebben duizenden zóó terug gekeerden moeite, om zich aan te passen aan het „oude leven En eiken dag in de gewone dingen van 't leven hebben wij die bleven, moeite om de oude sfeer weer te scheppen in huiselijken, en vriendschap- pelijken omgang. Voor vele levens beteekent dit groote nood. In dit verband denk ik aan de vele artikelen in dagblad en periodiek, die over deze kwestie spreken. Onlangs nam het Zeeuwsch Dagblad zulk een artikel op, dat niet anders was dan een bezwering toch niet sterk te wraken wat nog door geduld en tact was gaaf te houden. En hier zijn wij dan ook aangeland bij de eerste remedie van ons leven in de „geschonden wereld Hier is geduld noodig. Ons leven is nog niet tot rust gekomen. Langen tijd ging het van de eene spanning in de andere. Het eigen leed en de persoon lijke ontberingen schenen ons zwaarder dan die van den ander. Wij hebben de maat verloren in de waar deering van ons gemeenschappelijk lijdern Daarbij komt, dat niemand ten volle kan overzien wat er aan leed en smart gekomen is over ons men- schelijke leveii. Ieder heeft de neiging, wat hij door stond scherper te zien dan wat de ander doormaken moest. Daar ligt een klacht, dat de waardeering van wat onze jongens- in slavernij overkwam niet voor het volle pond ernstig- genomen wordt. Want'er'zijn er (zoo zegt men) zooveel gegaan, die niet gaan moesten. Neen, dan wat onze opgejaagde onderduikers onder vonden dat is meer! Een briefschrijver vraagt: „Er zijn er velen die waarachtig hebben gestreden voor het vaderland. Maar £ijn wij nu minder?" Door voorbeelden toont hij aan, dat velen maar al te zeer dit laten merken. En toch die kant moet het nie uit! De illegale werkers hebben dit altijd zelf naar voren gebracht. En nog wordt er in den kring der O.I.W. steeds voor gewaarschuwd: de illegale arbeid op zichzelf niet voor verdienstelijk te achten. Wat gedaan werd voor het Vaderland is louter plicht geweest. De mannen en zonen, die in Duitschland werken moesten, hebben daar ook een vaderlandsche zaak ge diend. Zij verdienen niet maar medelijden, maar ook onze waardeering, voor de wijze, waarop zij daar geleefd hebben in nationaal verband de vaderlandsche zaak dienend. Zoo hebben wij ze dan ook ontvangen in de breede opzet van het repatrigtiewerk, waaraan natuurlijk ook fouten (zeer vele hebben gekléefd. Maar als er geklaagd wordt over verkeerde waar deering, dan ligt toch de schuld alleen niet bij de blijvers, die de heengaanden (en nu weergekeerden) verkeerd zouden beoordeeld hebben. Neen in den vreemde is ook een foutieve houding gekweekt tegen de zoogenaamde „onderduikers" hier. Ik herinner me nog levendig een gesprek met een 'groep mannen uit een bepaalde streek van Duitschland. Jongens, waar mee te praten viel, maar die (ze kwamen kersversch uit den vreemde) niets bleken te weten van den toe stand hier. Eén er van, had geen enkel goed woord voor de „onderduikers". Volgens hem waren het over 't algemeen „zwarte- handelaren", menschen die profi- teeren wilden van aftderen en zich zelf" zoo veilig stellen wilden. In 't vervolg van 't gesprek kwam Iret uit, dat hij al 3 jaar weg was en van de geheele ontwikkeling der illegaliteit niets verstond. Na een serieus gesprek, moest hij toegeven dat het toch wel eenigszins anders was, dan hij het zich had voorgesteld. ^Waar hij was slachtoffer geworden van een soort propaganda, die wij hier niet nader be hoeven te noemen. Geheel onvaderlandsch was ze in opzet en uitwerking. Voor hem was tijd noodig om zich in het oude en toch geheel vervormde maatschappelijke leven te schikken. Het is niet te ver mijden dat er botsingen komen, en scherpe reacties aan den dag treden. Daarom is een van de eerste remedies: geduld! - En voor den Christen is geduld niet maar een zuivere natuurlijke gave. Zij hoort tot de deugden des Heiligen Geestes. De zwarigheden in het verkeer met elkander, in misverstanden en al-te-vleeschelijke reacties zullen altijd weer gebracht moeten worden onder de tucht van het ..Paulinisch vermaan: „Zoo doet dan aan als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartig heid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedig heid,' lankmoedigheid, verdragende elkander (Coloss. 3 12, 13. BOOY. JEUGDRUBRIEK. KERKSTRIJD. Het kerkelijk leven stelt onze jongeren voor groote moeilijkheden. Hoe zullen zij nog den rechten weg zoeken, als hun voorgan gers en leidslieden het zoo weinig eens zijn? Moeten we ons niet schamen dat we Gere formeerd zijn? Met spottende verwondering ziet de buitenwereld er ons op aan, dat we ons voor 'n geschil over de leer nog druk ma ken. Bovendien vertoont de kerkelijke strijd menigmaal de sporen van het zondig men- schelijke van hen, die dien strijd voeren en velen, die oppervlakkig kennis nemen van wat er gebeurt, worden meer geërgerd door de menschelijke zwakheden ,dan geïnteres seerd voor het beginsel, waarover de strijd loopt. En om der wille van het gebrek, dat den strijd aankleeft wordt het strijden zelf veroordeeld. Hoe begrijpelijk ook, goed is dit niet. Strijd kan onvermijdelijk zijn. En mits we ons er van bewust zijn ,dat we 'ten dééle kennen en ten dééle profeteeren, kun nen we ook den strijd voor de waarheid hebben te voeren. En zulk een strijd brengt, ondanks alle zonde die er zich in mengt, voor de kerk van Christus winst. Nooit anders dan door strijd heeft de kerk de waarheid der Schrift leeren omschrijven en handhaven. En uit al het k\£ade kan dit goede geboren worden, dat de belangstelling voor de belij denis herleeft, dat we zelf leeren verwerven, war wij van de vaderen hebben geërfd.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1945 | | pagina 2