OFFICIEELE BERICHTEN UIT DE CLASSIS THOLEN, Krab'bendijke, OFFICIEELE MEDEDEELING BETREFFENDE DE CLASSIS THOLEN. VOORTGEZETTE VERGADERING VAN DE PART. SYNODE VAN ZEELAND, gehouden te Goes, 19 Juli 1945. Pauze, moeder, die het vaak trouwens veel te druk hebben om zich te bemoeien met wat er in de ziel van hun kinderen omgaat. Tusschen al die kindervragen door, komt ook altijd weer de vraag naar het geheim der geboorte op. Om haar te stellen, behoeven onze kinderen nog allerminst als w-ijsgeren-in-den-dop zich af te tobben met de philosophische vraag: „vanwaar ben ik?" Ook hier loopt de weg voor het kind tot zichzelf via de buiten wereld. Geen verzinken in eigen aanzijn en wezen, maar het dood-gewone feit dat er thuis, bij familie of bij bekenden, een broertje of een zusje gekomen is, brengt onze kleine weet-gragen in aanraking met het mysterie van den oorsprong des levens. Dat broertje of zusje in moeders armen, dat kindje in buurvrouws wieg waar kwam dat vandaan? Én ik? Geen kind dat nadenkt kan aan die vragen op den duur ontkomen. Kwamen ze niet in het kind op, dan zou dat een bewijs zijn niet van onschuld, maar van verontrustende botheid. Er is in die dingen volstrekt niets misdadigs, niets buitensporigs, niets onbehoor lijks. Integendeel, als bewijs van opmerkzaamheid en nadenken, moeten ze den opvoeder even hartelijk wel kom zijn als elk ander „hoe" en „vanwaar". We zullen geen oogenblik in bescherming nemen de gewoonte van ouderwetsche braafheid, om, heeft het kind het ongeluk zijn vraag voor ons te leggen, groote schrikoogen op te zetten, een gebaar te maken alsof we door een adder gebeten werden, en den kleinen vrager weg te zenden zonder antwoord of met den druk dat hij zich tegen ik-weet-niet-wat ver grepen heeft. We weerhouden ons met moeite met dit slag van menschen den spot te drijven. Laat ons hen liever beklagen, want voor zoover het geen domheid of onbeholpenheid is, is al hun gebaar van „foeit" niets dan verachelijk farizeïsme dat hun eigen ver drongen onreinheid kwalijk bedekt. Wat is er door deze belachelijke preutsheid al veel kinderlevens voor altijd bedorven! Voortaan zal voor zulke geestelijk-mishandelde kinderen aan deze dingen altijd de smet kleven van het verbodene, midnerwaar- dige, waarvoor men zich schamen moet en wat toch een heimelijke, verboden nieuwsgierigheid opwekt. En de vertrouwelijke verhouding tusschen ouders en kind krijgt in deze zoo uitermate belangrijke dingen den doodsteek. Nauw verwant met en maar een graad beter dan deze „oplossing"is het antwoord, dat vele andere ouders op zulke kindervragen geven: „Kind, daar moet je nu nog niet over denken; dat zullen vader en moe der je later wel eens vertellen." Tegenover sommige kinderen, die in één ruk door alles vragen wat los en vast is, kan zoo'n antwoord op zijn plaats zijn, maar verreweg meestal is het toch absoluut onvol doende en onbevredigend. Immers, geen kind kan zoo maar op bevel zijn den ken als een uurwerk stilzetten, en daar de nieuwsgie righeid juist wordt geprikkeld door wat opzettelijk verborgen wordt gehouden, zullen de gedachten van het kind des te meer met het onderwerp bezig zijn en het tergende vraagstuk zal weldra een onevenredig- groote plaats in zijn gedachtenwereld innemen. Ja, soms zal het kind, als het vaders of moeders verle genheid in dezen merkt, uit onbewusten drang zich tegen die groote menschen, die altijd alles zoo veel beter weten dan hij, te doen gelden op de meest on gelegen momènten hen met de lastige vraag op het lijf vallen. Een nog veel slechter oplossing is het vertellen van een sprookje. Er zijn menschen die in dezen met hun tijd zijn meegegaan en de goede diensten van zekeren trekvogel hebben verruild voor de tasch van den doketr. Men zegt dan wel, dat een sprookje zoo uitnemend past bij de nooit-verzadigde kindeffantasie en dat niemand immers bezwaar heeft tegen het ver tellen van allerlei verdichte verhalen aan kinderen. Maar welke moeder zou in andere gevallen haar kind mooie verzinsels gaan vertellen als het kind haar serieuze vragen stelt over heel concrete dingen? Het kind dat vraagt waar broertje en zusje vandaan komt, bedelt niet om een mooi verhaaltje zooals het doet als het voor de duizendste maal het verhaal van „Sneeuw witje" wenscht te hooren; het wil en verwacht niets anders dan een waar en klaar antwoord op een nuchtere vraag. En dan met het kluitje van een flauw verzinsel in het riet te worden gestuurd in deze zoo teere dingen geloove wie het wil, dat dit geen gevaar oplevert voor het vertrouwen van het kind in zijn ouders! Dat dat vertrouwen altijd werkelijk on herstelbaar door de ontdekking van dergelijk zoute loos bedrog geschokt wordt, zou ik niet graag willen beweren. God maakt, in zijn ontferming, zooveel in het doen van ons, opvoeders, krachteloos, dat heil- looze gevolgen kon hebben! En, zoo de liefde ergens blind maakt, dan maakt ze het het kind ten opzichte van de tekortkomingen en gebreken van zijn ouders! Maar verontschuldigt ooit Gods sparende goedheid ons spelen met vuur? Hoeveel kinderen hebben in hun teleurstelling nooit meer vertrouwelijk met hun ouders over deze dingen gesproken? Ook later niet, als het door allerlei duistere gedachten en gevoelens werd gekweld? Wil iemand soms in dezen van een noodleugen spreken? Afgedacht nog daarvan, dat een noodleugen, hoe noodzakelijk misschien ook, toch altijd uit de zonde is is hier inderdaad nood? Arme kinderen, wier ouders zoo spoedig bij een ernstige vraag in nood verkeeren en er zich dan zoo uitredden moeten! Bovendien, het kind hoort aan tafel voorlezen uit den Bijbel en al zegt de Schrift niet voldoende over deze dingen om onzen kinderen die voorlichting te geven die ze zoo dringend behoeven, ze zegt toch irf heilige onvervangenheid wel zooveel dat onze kinderen beseffen, dat het niet klopt met wat vader en moeder vertelden. Wie voelt niet, welk een verwarring en tweestrijd dit kan aanrichten in het kinderhart? En daarom de waarheid en de waarheid alleen! K. J. K. P.S. De inhoud van het bovenstaande is voor een belangrijk deel ontleend aan het prachtige, nog niet verouderde boekje van Ds. K. Fernhout, Christelijke Opvoeding en Sexueele Voorlichting, destijds (1909) verschenen in de serie Christendom en Maatschappij. Zondag 15 Juli was het voor de Geref. Kerk van Krabendijke een zeer gewichtige dag. Toen nam immers haar herder en leeraar, Ds. M. Ros, afscheid van deze gemeente, van een gezegenden arbeid van ruim elf jaar om te vertrekken naar Sleeuwijk. Een groote schare vulde het vriendelijk kerkgebouw, dat eenigen tijd geleden door een V 1 beschadigd werd, om van deze plechtigheid getuige te zijn. Ds. Ros bediende het woord naar aanleiding van Hebreën 13 vs. 20 en 21. Zijn thema was: de bede om de toerusting van de gemeente tot den dienst van Jezus Christus. Hij ontwikkelde de volgende punten: le de werkmeester van deze toerusting, 2e het werk van deze toerusting, 3e de roem om deze toerusting. Na deze met groote aandacht aangehoorde predi cate, waarin de gemeente er bij bepaald werd, dat bij alle wisseling der herders de Groote Herder der scha pen, Wien alle heerlijkheid zij in alle eeuwigheid, gisteren en heden en altijd Dezelfde is. Die het werk Gods door Zijn Geest tot voltooiing brengt, richtte Ds. Ros een persoonlijk woord tot den kerkeraad, de gemeente, de jongens en meisjes, de Zendingscommis sie, de afgevaardigden van naburige kerken, o.a. Ds. J. Koolstra van Kruiningen, Ds. H. J. Schwierts van Tholen en br. M. Kurvink van Poortvliet, de afge vaardigden van de Cl. Tholen en de Part. Syn. van Zeeland en den burgemeester. Ook de organist, de koster en de Zendingscollectantjes werden niet ver geten. Namens den kerkeraad spraak br. P. Cok een harte lijk woord van afscheid tot den vertrekkenden leeraar, dat van groote waardeering getuigde en waarin ge wezen werd op de liefdevolle verhoudingen, die hier onder zijn leiding mochten heerschen. Hij verzocht de gemeente Ds. Ros Ps. 121 vs. 4 toe te zingen. Br. M. Nieuwdorp sprak namens de kerk van Ril land Bath, die Ds. Ros als consulent heeft gediend. Ook deze arbeid zal in dankbare herinnering blijven. Ds. C. A. Vreugdenhil van Oud-Vossemeer sprak namens de naburige kerken en de Cl. Tholen. Hij wees er op, dat Ds. Ros in de Classis een gewaar deerde en eervolle plaats innam en dankte hem voor zijn getrouwen, veelvuldigen, Classisarbeid. Op zijn verzoek zong de gemeente haar herder en leeraar Ps. 134 vs. 3 toe. Dr. N. J. Hommes van Middelburg sprak namens de Part. Syn. Hij zeide, dat Ds. Ros ook in dit breeder kerkelijk verband het vertrouwen verworven had en bracht hem dank voor zijn arbeid in de provincie als Dep. ad art. 49 D.K.O., als moderamen-lid van de Part. Syn. en als scriba van de Zeeuwsche Predi kanten-Conferentie. Tenslotte verklaarde de burgemeester van Krabben- dijke, altijd op prettige wijze met Ds. Ros te hebben samengewerkt en wenschte hem, evenals de vorige sprekers, 's Heeren Zegen toe in zijn nieuwe ge meente. Ds. Ros dankte allen voor hun goede woorden, bad ook van zijn kant allen Gods bijstand en volmaking in alle goede werk toe, en ging voor in dankzegging aan God voor al Zijn weldaden, waarin hij ook de vele evacué's herdacht. Het was een gezegend, onvergetelijk samenzijn, waarin kennelijk niet alleen de gemeenschap met den Koning dér Kerk, maar ook de gemeenschap der heiligen genoten werd. C. A. VREUGDENHIL. De Cl. Tholen contracta benoemde op haar verga dering, d.d. 26 Juni j.l. in de plaats van Ds. M. Ros tot waarnemend scriba en correspondent: Ds. C. A. Vreugdenhil te Oud-Vossemeer. Bij correnspondentie gelieve men met deze adres-wijziging der Classis rekening te houden. Namens de Classis voornoemd, C. A. VREUGDENHIL, wd. Scriba. 1. De Praeses, Dr. N. J. Homems, opent de verga dering, laat zingen Ps. 25 2, leest Ef. 4 1—6 en gaat voor in gebed. Naar aanleiding van het voorgelezen Schriftgedeelte spreekt hij zijn diepe droefheid uit over de voort gaande scheuring, waarbij hij er op wijst, dat wij allen deze geschiedenis alleen doorleven mogen met een gebroken hart. Ook in Zeeland is de scheuring een feit geworden, nl. in Vrouwenpolder, zij het ook, dat het overgroote deel van de gemeente getrouw ge bleven is. 2. Appèl-nominaal. Alle primi-afgevaardigden blij ken tegenwoordig te zijn. Alleen is Ds. C. A. Vreug denhil aanwezig in de plaats van Ds. M. Ros, die juist naar Sleeuwijk is vertrokken. In verband hier mee wordt als assessor gekozen Ds. G. W. van Houte. 3. Ingekomen stukken. a. Van de Kerk van Middelburg ter nadere ver klaring van haar activiteit in zendingsaangelegen heden. b. Van de Classis Goes, waarin zij aandringt op nieuwe samenspreking met de bezwaarde broeders. Overtuigd, dat de Gen. Synode al het mogelijke zal doen, om een weg te vinden, lijkt het de vergadering overbodig, een dergelijk advies aan de Gen. Synode door te geven. 4. De afgevaardigden van Goes deelen mede, dat in hun ressort eenige bezwaren gerezen zijn tegen de herhaalde voortzetting van de vergadering der Part. Synode. 5. Rapporten. a. Ds. Scheele rapporteert als quaestor. Hij heeft ontvangen 2100,—. Uitgaven bedroegen 2405,—. Niet alle bijdragen zijn binnen. Van de Classis Axel is nog niets ontvangen. Een dringend schrijven zal aan deze Classis gezonden worden, benevens een af schrift hiervan aan Ds. J. F. Sollie. b. Ds. Scheele doet enkele mededeelingen over art. 13 en het reservefonds. De landelijke situatie is nog zeer onzeker. De begrooting 35000,— -f- 3000,— reservefonds) wordt goedgekeurd. c. Ds. le Cointre brengt een uitvoerig rapport uit over enkele reizen naar het Westen en Oosten des lands. De toestand in het Westen is gunstiger dan in het Oosten. Met groote belangstelling neemt de Synode van één en ander kennis. De Part. Synode stelt boven het vastgestelde quo tum nog een bedrag van f 1000,— beschikbaar voor het Comité van Voorlichting en wekt alle kerken op, ook plaatselijk zooveel mogelijk voor dit belangrijke doel te offeren. Naar aanleiding van deze dingen bespreekt de Synode de vraag, wat in onze provincie inzake de voorlichting te doen is. d. Na het zingen van Ps. 84 1 heropent de Praeses de vergadering en geeft het woord aan br. Hondius van Middelburg voor het zendingsrapport. Br. Hondius deelt mede, dat ruim 31.000,— door de kerken is afgedragen. De uitgaven bedroegen ruim 33.000,—. Toch is er met het saldo van verleden jaar nog een kassaldo van ruim 20.000,—. De Synode besluit de in den bezettingstijd vastge houden gelden ten spoedigste langs den normalen weg af te dragen en dit mede te deelen aan de Classes en de classicale deputaten. Aan de Part. Synode van Noord-Brabant en Limburg zal worden voorgesteld een dergelijke gedragslijn te volgen. 6. Aan de orde wordt gesteld het fonds voor oor logsschade. De opbrengst der collecten voor de door oorlogshandelingen getroffen kerken moet worden af gedragen aan Ds. Koning. Voorts zal aan de Gen. Synode worden verzocht, een landelijke hulpactie te organiseeren. 7. Daar Ds. van Egmond als veldprediker ontslag heeft aangevraagd en verkregen per 1 Juli, besluit de Synode haar zedelijken steun in de hulpverleening aan Yerseke niet langer te verleenen. 8. Ds. Oostenbrink verzocht namens de Cl. Zierik- zee voor de predikanten dezer classis vrijstelling van hulpdiensten in andere classes en doet daartegenover een beroep op de Zeeuwsche kerken, de Cl. Zierikzee te helpen. Wat het eerste betreft krijgt Zierikzee ont heffing; wat het tweede aangaat, wil de Synode graag het verzoek aan de kerken doorgeven. 9. Ds. le Cointre brengt de werving van veldpre dikers ter sprake. Zeer vele veldpredikers zijn noodig voor Indië. Voor alle legers totaal 40 a 50. Zeer ge- wenscht is, dat zoo spoedig mogelijk een leger- en vlootpredikant in algemeenen dienst wordt benoemd. Predikanten die zich tot dezen arbeid aangetrokken voelen, kunnen zich opgeven bij Ds. W. E. Gerritsma te Aalten. Deputaten geven de namen door aan de zoog. keuze-commissie, die ze aan de regeering voor draagt. 10. Benoemingen. Benoemd worden in ontstane vacatures: a. als secundi-deputaten voor Art. 49: Ds. C. A. Vreugdenhil en Ds. L. Dorst; b. als secundus-curator voor de Theol. Hoogeschool: Ds. G. W. van Houte; c. als secundus-deputaat voor Art. 13: Mr. J. J. Versluys van Oud-Vossemeer; d. als primus-deputaat voor de Zending: Ds. H. Veenstra; als secundus: Ds. L. Dorst; e. als redacteur van de Zeeuwsche Kerkbode: Ds. J. Meester. 11. Ds. Oosterbrink deelt mede, dat Ds. F. Kouwen- hoven van Zonnemaire en Ds. H. Venema van Nieu- werkerk-Oosterland tijdens de evacuatie het kerkver band verbroken hebben. In de Cl. Zierikzee worden nog ernstige pogingen gedaan, deze beide predikanten terug te brengen van de dwaling huns wegs. De Synode zal de Cl. Zierikzee verzoeken, ten spoedigste de kerken in Nederland te berichten, dat genoemde predikanten met de Geref. Kerken gebroken hebben. 12. De boeken van Ds. van Heiningen en Ds. Scheele blijken nagezien te zijn en in orde bevonden. 13. De volgende vergadering wordt vastgesteld op Woensdag 20 Juni 1946. Roepende Kerk: Goes. 14. De assessor, Ds. van Houte, dankt den Praeses voor zijn goede en aangename leiding, waarna hij voorgaat in dankgebed. 15. De Praeses sluit de vergadering. Op last der Synode, G. SMEENK, h.t. 2e Scriba.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1945 | | pagina 3