Uit de Gemeente. Actueele Vragen, Zending en Evangelisatie. kerken en ambtsdragers gekomen zijn, het neemt niet weg, dat ik van hem, na zijn afzetting, een andere houding meende te mogen verwachten, en dat ik vrees, gezien het begin vaii deze actie, het woord van Groen van Prinsterer er op van toepassing te moeten achten: Af scheiding, die geen plicht is, is zonde." Wat wij dus met al onze krachten in dén geest der liefde hebben na te jagen, is herstel van de scheur in de Geref. Kerken. Wanneer het waar is, dat de Geref. Kerken, on danks alle verval, de Kerk van Christus mogen ge noemd worden, dan hebben we in haar kracht met Gods Woord tot reformatie. De Waarheid zal ons vrijmaken. Christus zal Zijn volk bezielen. Hij is sterker dan alle helsche macht. Komt men daarentegen door eigen toedoen buiten de Kerk te staan, vooral in een kwestie die niet klaar als de dag is, dan mist men de kracht en blijft een groep, voor wie op den duur niets anders overschiet dan in troebel water te visschen. Daarom herstel en terugkeer!" P. Wij gaan hier nu niet met Ds. Post disputeeren of hij terecht bezwaard is. Wij stemmen allerminst regel voor regel in met wat hij hief schrijft. Het is er ons er hier alleen maar om te doen te laten zien, hoe deze bezwaarde predikant in de critieke ure van ons kerkelijk leven tenslotte de „vrijmaking" van Dr. Schilder veroordeelt. Hij doet dat het is volkomen begrijpelijk zoo zacht mogelijk, maar hij doet het dan toch en gevoelt zich in de huidige situatie ook gedrongen om het te doen. Het citaat van Groen van Prinsteren: „Afscheiding, die geen plicht is, is zonde", spreekt duidelijk genoëg. Hij wil niet weten van een verwerpen dér Geref. Kerken als valsche Kerken. Hij wil in die Kerken blijven eri in de wettige weg met zijn bezwaren gaan. Wij noteeren dit alles dankbaar en hopen dat Ds. Post in dezen navolging vinde. Dan zal het droef gebeuren van Vrouwenpolder niet herhaald worden. Wij hopen dit van harte. Voor hen, die met Dr. Schilder mee scheuren, zal op den duur niets anders overschieten dan in troebel water te visschen. Met deze profetie van Ds. Post gaan wij volkomen accoord. Zijn oproep naar herstel en terugkeer onderschrijven wij van harte. De bede: „Breng Heer, al Uw gevangenen weder", is ons geen dag uit de gedachte. Wie in zijn ziel doorleefd heeft iets van de groot heid van dén strijd van Afscheiding en Döleantie, die kan niet anders dan, staande voor de jammerlijke ruzie in het heden, uitsnikken: Quis non fleret? Wie zou niet weenen? Daarom terecht de oproep naar herstel en terug keer. Maar dan is noodig te weten: wie terug móet keeren en wat hersteld, gerepareerd móet worden. Dat is het probleem en dat is duidelijk. In leer- en tuchtuitspraken beslissen de gezamenlijke kerken, d.i. de Gen. Synode. Haar uitspraak is voor vast en bondig te houden. Wie bezwaard is, moet zijn zaak bewijzen. M. N. J; H. Wat deze rubriek bedoelt, is met één woord te zeggen: contact! Wij weten als gemeenten zoo weinig van elkaar af. Dit geldt wel bijzonder in dezen tijd, waarin het verkeer veel belemmeringen ondervindt. En toch kan te weinig contact niet anders dan schade opleveren voor het kerkelijk saamleven. Zoo gemakkelijk komt het tot een zelfgenoegzame levenshouding: „Bij ons is het toch maar goed!" of er komt de klacht der critiek: „daar is het veel beter!" Daarbij komt dan nog iets. De dingen van het in tern-kerkelijk leven geven vaak éénzelfde beeld te zien. Er zijn problemen, die algemeen moeite geven. Wat de ééne gemeente doet, kan voor de andere navol- gingswaard óf afschrikwekkend zijn. En als laatste van de voordeelen, die kunnen worden genoemd voor het zich op de hoogte stellen van het gebeuren in zusterkerken, is wel, dat er zoo ook meeleven komen kan in het lief en leed van elkander. Ik denk daarbij aan de namen van hen, die in deze dagen hun leven lieten voor het vaderland, of aan hen, die na ge dwongen dienst in slavernij, eindelijk weer thuis ko men. En dan zijn daar nog, die in het leger dienst namen. Het is goed dat wij ook in deze dingen met elkaar meeleven. Zoo is zoo'n beetje een raam gemaakt, waarin de inhoud van deze rubriek passen moet. On- noodig te zeggen, dat zij op hulp uit de verschillende gemeenten is aangewezen. Gaarne ontvang ik van de kerken geregeld de mededeelingen-blaadjes. De scribae der onderscheiden kerkeraden worden vriendelijk ver zocht mij toe te zenden, bijzonderheden over het ge meentelijk leven, die geacht kunnen worden ook voor andere kerken van belang te zijn. Kerkeraadsverslagen, agenda van jeugdvereenigingen worden in ons blad niet meer opgenomen. Daarvoor moeten van nu voortaan dienen de mededeelingenblaadjes van de eigen gemeente. Het contact tusschen verschillende Zeeuwsche ker ken is op één punt wel van bijzonderen aard. Dit ligt op het terrein der evacuatie. Hier leven broeders en zusters uit verschillende gemeenten tijdelijk met elkaar samen. Dat heeft hiér en daar nieuwe situaties geschapen. Ik denk hoofdzakelijk aan 2 nieuwe centra van geestelijke verzorging. Eerst is ,daar de Gerefor meerde nederzetting in Kattendijke. Door een betreu renswaardige samenloop van omstandigheden is een deel der leden van de Geref. Kerk te Serooskerkè (W.) in Kattendijke ondergebracht. Dit levert voor de geëvacueerden daar groote moeilijkheden op voor den kerkgang. De genabuurde kerken: Goes en Wemeldinge, heb ben in dezen gedaan wat zij kunnen om in Kattendijke een geschikte vergaderplaats te krijgen. Maar de medewerking der autoriteiten is van dien aard, dat slechts „het café" over bleef, om 's Zondagsmorgens de verstrooide gemeente te herbergen. De classis Goes heeft, om de Ieesdiensten, die zoo noodig door We meldinge en Goes verzorgd worden, tot een minimum te beperken, maandelijks preekbeurten toegezegd. Jam mer blijft het, dat door een fout in de evacuatie- regeling al dit werk noodig blijkt te zijn. Een tweede centrum van gedwongen contact vormt het zoogenaamde „Noodziekenhuis" te Heinkenszand. Hier wórden zieken uit meer dan één gemeente van Zeeland verpleegd. Op een enkele uitzondering na, zijn het alle evacué's. De Herv. predikant en zijn Gereformeerde collega hebben hier de geestelijke ver zorging. Momenteel worden hier de volgende broe ders en zusters uit onze kerken verpleegd: Uit Serooskerke: Leintje Ingelse, Sijtje van der Slot, Maatje Willeboordse—Vader. Uit Souburg: Christiaan Steketee, Jan Wisse. Uit Middelburg: Adr. C. Pluymers—Stoél. Uit Vrouwenpolder: Pieter Schout. Terwijl ik dit schrijf, komt juist het bericht, dat br. Schout over leden is., en Wilhelmina Willemse. Reeds tot viermaal toe kwam het tot een begra fenis. In het ziekenhuis zijn gestorven: Zr. van Sluys— Huismans uit Middelburg, Zr. Krijger—Poppe uit Grijpskerke. Br. P. Schout, die des Zaterdags met zijn vrouw naar hier evacueeren moest, stond Maan dag daarop reeds bij het sterfbed van zijn geliefde echtgenoote. Zij werd in allen eenvoud te Heinkens zand begraven. Zr. N. Kopmels—Pot uit Goes, in het ziekenhuis overleden, werd te Goes ter aarde be steld. Zoo is er veel leed in deze dagen. Meer dan wij weten. De herinnering aan het bitter lijden van zooveel Broeders en 'Zusters, make ons meer geschikt tot het groote priesterlijke werk der voorbede. Zij doe ons hoofd en hart omhoog heffen en leven uit de Heerlijkheid die verre 'overtreft het lijden van dezen tegenwoordigen tijd. (Röm. 8 18.) Heinkenszand. BOOY. HOE MOET ONZE HOUDING TEGENOVER DE DUITSCHERS ZIJN? I. Inleiding. Wat wordt er veel gesproken over de vraag, wat er nu toch moet gebeuren met het Duitsche volk, dat, m.i. zonder eenigen twijfel, aansprakelijk en verant woordelijk gesteld kan en moet worden voor al, wat er, binnen en buiten de grenzen van het Derde Rijk, in zijn naam is gebeurd in de oorlogsjaren. En hoe moet onze houding tegenover de Duitschers zijn? Men kan zeker ook niet volstaan met te zeggen, dat het tenslotte alleen maar een zeker soort ge vangenisklanten en achterbuurtboeven geweest zijn, die de gruwelen in de concentratiekampen en steen groeven en mijnen en waar al niet, bedreven hebben. Vast staat nu wel, dat wat daar aan hemeltergende, ongelooflijke en onmenschelijke barbaarschheden en gruwelijke wreedheden geschied is, verricht werd op last der regering en na een grondige opleiding en voor bereiding in dat „vak". Het feit, dat een groot aantal dokters bereid gevonden werd in de z.g. experimenteer barakken de meest afschuwelijke proeven op menschen te nemen en doodelijke ziekten op te wekken om de diverse reacties wetenschappelijk te kunnen contro leeren, zooals dat in beschaafde landen met konijnen en muizen geschiedde, bewijst al, dat het Duitsche intellect even schuldig staat, als de meest onontwik kelde S.S.-man, gepatenteerde sadisten en welluste lingen als ze waren. De Duitsche legerleiding heeft dit alles geweten en getolereerd, zoo niet bevorderd. Heel de trotsche, eer- gevoelige Duitsche Generale Staf staat aan deze wan daden, zeker indirect, schuldig. En zoo kunnen we voortgaan ons „J'accuse" te slingeren in het aange zicht van heel het Duitsche volk, waarbij naar mij voorkomt ook geen onderscheid behoeft gemaakt tusschen partijleden en niet-leden. Want de laatsten hebben nooit een serieuse poging gewaagd op te komen tegen de bestialiteit in het optreden der nazi's. En overigens, als men zou willen beweren: ze konden niets doen, want ze zaten allen onder de plak der gestapo, moet ik daartegenover opmerken, dat ze met z'n allen bij elkaar Hitier aan het bewind geholpen hebben met groot gejuich en in de jaren, toen het Duitschland voorspoedig ging in militair opzicht, elke overwinning (langs welke weg ook verkregen en door V/elke gemeene middelen ook tot stand gebracht, dénk b.v. aan het bombardement van Rotterdam) met fan fare's thuis werden gevierd en in de kerken met dank zegging herdacht. Toen was Hitier de aangebeden groote man, die Duitschland aan de wereldheerschappij zou helpen met zijn onoverwinnelijke weermacht, waarvan het luchtwapen de hoeksteen vormde. Natuurlijk moeten we een uitzondering maken voor die principieel anders georiënteerde Duitschers, die zelf in een concentratiekamp geslingerd werden, al zullen er ook van hen in die moordholen velen den dood gevonden hebben. Wij verheugen ons uit den aard der zaak over het feit, dat Ds. Niemöller werd bevrijd, maar het wil ons toch niet uit de gedachten, dat .deze zelfde Ds. Niemöller, had hij zijn wensch verkregen, als duikbootkapitein weer voor Hitier zou zijn gaan vechten. Ja, natuurlijk, nu vinden de geallieerden in Duitsch land meerendeels menschen, die met de hand op het hart verklaren, dat ze nooit iets met de partij te maken hebben gehad, dat ze. ook nooit iets van Hitier en zijn kliek hebben willen weten, enz. Maar, als Duitschland den oorlog gewonnen had, zouden deze menschen zich achter adem geschreeuwd hebben van wege den Duitschen groet en het „Sieg Heil" zou niet van hun lippen gewéést zijn. Daar zit het probleem: het Duitsche volk heeft blijkbaar religieus noch politiek, principieele scholing gehad. Men is willoos en zonder begrip van wat men deed (dat is nog de voor hen meest gunstige voor stelling van zaken) aangehold achter den man met den grootsten mond, die ze koeien met gouden horens beloofd heeft, welke belofte ze zonder meer geloofd hebben, de professor niet minder, dan de straatveger, de kapitalist mét den proletari r. Dat is, als ik hét woord daarvoor mag gebruiken: de „mystiek" van het „Deutschland, Deutschland, über alles, über alles iri der Welt." Wat moet er nu met dit vólk gebeuren, dat nu een maal, economisch, een zoo belangrijke plaats in het hart van Europa inneemt? Er zijn al heel wat plannen aan de hand cjedaan, die echter geen van alle recht laten wedervaren aan de eischen van Christendom en humanisme. Wij meenden goed té doen deze vraag en heel het complex, dat er mee samenhangt, onder de oogen te zien en er een antwoord op te zoeken, dat voor Gods aangezicht bestaan kan. Ik wil dat doen aan de hand van een merkwaardige brochure, bevattend de ver taling (door Drs. A. C. J. v. d. Poel) van een voor dracht, gehouden op het kerkelijk districtsfeest te Oberaargau (in Zwitserland), op Zondag 23 Juli 1944, in de kerk te' Dürrenroth door den bekenden Zwitserschën theoloog Prof. Dr. Karl Barth. Een uit gever kan ik U tot mijn spijt niet noemen, mijn exemplaar draagt tot onderschrift: Nooduitgave. Het recht van uitgave van dit boekje behoort aan een nog nader bekend te maken firma in het bezetté bebied. (D.w.z. het toen nog bezette gebied). Ik verwacht wel spoedig een tweede druk, die dan in eiken boek handel verkrijgbaar zal zijn. De titel van deze voor dracht luidt: Belofte en Verantwoordelijkheid der Christelijke Gemeente in het huidige tijdsgebeuren. Een volgend maal dan nader over den schrijver en den inhoud van deze voordracht, waarin wel zeer actueele vragen aan de orde komen. B. o. Z. LE C. HET MEEST NOODIGE. Het Pinksterfeest ligt weer achter U. Pinksterfeest is ook Zendingsfeest. Met de uitstorting van den Hei ligen Geest is tevens die periode begonnen in de heele geschiedenis, waarin het Evangelie van' Jezus Christus den Gekruizigde, uitging ook tot de volkeren, tot de heidenen: In.vele kerken zal met Pinksteren een extra collecte voor de Zending zijn gehouden. Het is een verblijdend verschijnsel van onzen tijd, dat er met milde hand gegeven wordt. Ik denk dat geen enkele kerk de laatste jaren groote moeite heeft gehad om aan de verplichtingen inzake de zendingsgelden te voldoen. De vraag of deze toegenomen offervaardigheid nu ook in hoofdzaak te danken is aan toegenomen Zen- dingsh'efcfe, zullen wij laten rusten. Hoe het zij, dat de kassen van vele Zendingscommissies niet te worstelen hebben met tekorten is verheugend, want inderdaad, die gelden, ook die eventueele overschotten, zullen straks zonder twijfel hun bestemming vinden. Ze zullen noodig zijn! Want Zending kost altoos veel geld, en als Indië straks (laten wij hopen, dat het spoedig zij!) vrij is dan zal veel geld noodig zijn. Doch daar is één ding dat nog veel meer noodig is voor de Zending. Het eerst-noodige, het meest-noodige blijft altoos het gebed aan de Zending-drijvende kerken. De echte Zendingsliefde komt vooral open baar in uw regelmatig gebed. Heel de Zendingsarbeid moet, zal het goed zijn, voortdurend gedragen worden door de gebeden van de zendende kerken. Dat nu ieder die gebeden even regelmatig opzendt tot God en tot onzen verhoogden Heiland en Koning, als dat hij zijn gaven geeft, wagen we te betwijfelen. Ik hoop dat ik me vergis! Gij moogt nooit de gedachte koesteren dat gij vol doende uw liefde tot de Zending hebt getoond, als

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1945 | | pagina 2