FEUILLETON. DE LICHTENDE STER geleerdheid, zeldzaam veelzijdigdichter, wijs geer, historicus, jurist, taalgeleerde. Als persoon was hij zeer onevenwichtig. Hij trekt aan door zijn vurigheid, vaderlandsliefde, openhartigheid, vroomheid. Maar hij stoot af door zijn hoogmoed, zijn ijdelheid en hartstocht. Ook in de kerk van zijn dagen voelde hij zich niet thuis. De predikanten waren dor-verstandelijk en ,,'t ongeloof, ja de afval steeg ten top. Men voedt zijn kroost voor hel en wereld op,vloekt Chris tus' zoen Sterk leefde in Bilderdijk de overtuiging De wereld gaat te gronde, spoedig te gronde. De komst van het rijk van Christus staat voor de deur. Niet lang zal 't duren of de wereld gaat onder en Christus verschijnt in heerlijkheid. De onweersprekelijke teekenen van Christus' spoe dige komst zag hij in de historische gebeurtenis sen in heden en verleden, in verband gebracht met hetgeen voorzegd werd in de Openbaring aan Johannes en de profetische boeken. Vanuit Bilderdijks wereldbeschouwing zou de jonge Da Costa straks onderwezen worden en na zijn bekeering de grondgedachten van zijn leermeester overnemen. Nu echter in 1813 was hij zoover nog niet. Hoog zag hij tegen den grooten man op, maar zijn machtigen invloed zou hij nog onder gaan. Het stond toen zóó met hem onder invloed van Prof. van Lennep had hij het Oude Testa ment als goddelijke openbaring leeren aanvaar den. „Maar van het denkbeeld van een Nieuw- Testament, van de erkenning als Messias en Redder, van Jezus van Nazareth, dien eenigen naam, die tot zaligheid onder den hemel gegeven is, stond ik nog op onafzienbaren afstand." Bilderdijk was toen 57 jaar Da Costa noemt hem al een „grijsaard" en had reeds een veel bewogen leven achter zich. Na den val van het huis van Oranje bracht hij elf jaar (17951806) in ballingschap door. Het waren moeilijke jaren voor den man, die zijn Holland zoo vurig liefhad. Door les te geven kon hij nauwelijks voldoende in zijn levensonderhoud voorzien. In 1806 keerde hij naar het vaderland terug en kreeg onder koning Lodewijk een goed bezoldig den post, dien hij echter in 1810 na de inlijving verloor. Nu moest hij van een klein pensioentje leven. Aan een vriend klaagt hij in het begin van 1811 zijn nood met de sombere woorden „Intusschen leef ik van droog brood en gerstenwater, mijn vrouw en kind van aardappelen met azijn". Een paar maanden later moet hij naar een klein huisje verhuizen en de helft van zijn boe ken en inboedel verkoopen. Twee jaar later moet hij wèèr verhuizen naar een sombere woning op den Oudezijds-achter- burgwal, en 't was in die armelijke omgeving, dat Da Costa met groote vriendelijkheid door hem ontvangen en over zijn levensrichting beslist werd. Bilderdijk werd zijn leermeester. Op raad van Prof. Tydeman besloot Daniël Da Costa zijn zoon een jaar onder leiding van Bilderdijk te plaatsen. Deze kon dan, na bij hem het Romeinsche recht en de Nederlandsche taai en letterkunde bestudeerd te hebben, vervolgens te Leiden opgeleid worden. Zoo werd Da Costa dan dagelijks binnenge voerd in de ideeënwereld van dezen machtigen denker, want de lessen bepaalden zich niet tot de afgesproken studievakken, doch strekten zich uit over een groot getal onderwerpen. Van alles kwam ter tafelnatuurrecht, taalbegrip, poëzie, geschiedenis, filosofie, enz. Daarbij schiep het dagelijksch omgaan de mogelijkheid om de har ten voor elkander te ontsluiten en menig intiem gesprek te voeren. Maar voor het afleggen van examens waren deze privaatcolleges niet genoeg. Daarom ver trok Da Costa in September 1816 naar Leiden ter verkrijging van den graad van doctor in de rechten. Hij was toen reeds een bekend dichter en had kort tevoren een dichterlijke vertaling gegeven van „De Perzen" van Acxschylus, waarin hij de bevrijding der Grieken uit de Perzische slavernij vergeleek met het herstel van Nederland uit de Fransche inlijving. Het dichtstuk droeg hij op aan zijn beide mees ters D. J. van Lennep en W. Bilderdijk in een vers, waarvan het slot luidt Breng hen terug, der Dichtkunst gouden dagen door CEKA. 11) (Nadruk verboden) Er ging van die gezelligheid in Piebe's schuur een verderfelijke invloed uit. Een zonderling, die Piebe. Hij ging trouw naar de kerk, maar lag altijd met den kerkeraad overhoop. Kwam de dominee of de ouderling, dan zou je zeggen geen vrede lievender en deemoediger man dan Piebe. De man werkte ontzaglijk met bijbelteksten. Hij ken de, om zoo te zeggen, de bijbel van buiten. Ja, van buiten Had hij 't Boek maar wat beter van „binnen" gekend. Als hij echter onder zijn kornuiten was, dan kwam er wat los. Hij wist dit en wist dat, maar noemde nimmer namen, zoodat je nooit vat op hem kon krijgen. Maar Piebe ging naar een vast plan te werk. Hij liet zich leenen om het lied van haat en opstand in de harten te kweeken. En de omstandigheden waren uitermate gunstig. Het lot van den landarbeider en die waren er bij honderden in de omgeving was niet te benijden. Zwoegen en slaven van den vroegen morgen tot den laten avond en dat voor een karig loon. Nu had Piebe van dat zwoegen geen overtollige last, want die was liever lui dan moe. Dat neemt niet weg, dat hij met 't lot van de op Neêrlands grond, als Griekens, thans weer vrij! En word' haar dank u beiden opgedragen Van na- tot nageslacht, zoo vurig als van mij. Da Costa was gezien in de studentenwereld en won de harten door zijn eenvoud en hartelijk heid. Zijn zielesmart was voor zijn medestuden ten een geheim, en wanneer de buien van som berheid en melancholie waren afgedreven, werd zijn geest des te vuriger en levendiger. Geen van de Leidsche professoren heeft vor mend op hem ingewerkt. Van hun wijsheid heeft hij niets meegenomen en voor hun persoon ge voelde hij niets. Ondertusschen kan Bilderdijk het in Amster dam niet meer uithouden. Hij wil weg naar Lei den, naar zijn geliefden leerling en daar de jon gelingschap om zich heen verzamelen en het oog haar openen voor het rev.olutionair en ongeloo- vig karakter van den geest zijner eeuw. Bitter was hij ook teleurgesteld, dat in 1816 hem het professoraat in de Vaderlandsche Ge schiedenis en Letterkunde aan het Amsterdam- sche Athenaeum niet was toegewezen, hoewel de koning hem de aanstelling beloofd had. Ook al heeft hij meermalen verzekerd den weg der Voorzienigheid ook daarin te willen eeren - hij heeft zijn leven lang over deze teleurstelling gezucht. Hij vraagt Prof. Tydeman naar een huis voor hem om te zien hij kan 150, hoogstens 200 verwonen. Wanneer deze niet gauw slaagt, wordt het verzoek dringender„Een huis, een huis al ware 't de ton van Diogenes". In Mei 1817 verhuist hij dan naar Leiden. Op de Hooigracht huurt hij een huis, dat jaren leeg had gestaan en veel ongemakken had. 't Is echt iets voor een onrustigen natuur als Bilderdijk om, toen hij eenmaal in Leiden was, het goede van Amsterdam te gaan waardeeren. Wat was Leiden, vergeleken bij vroeger Men hoort niets dan klompen zoo klaagt hij en alles bedelt of schelt onophoudelijk aan ieder huis om zwavelstokken te verkoopen, terwijl de kinderen op de stoepen liggen te bulken. Neen, dan de oude tijd, toen alles wat weven en spin nen kon nog aan zijn getouw en wiel zat. Wat ging 't toen deftig toe En dan 't huis de vochtigheid heeft zijn vrouw ziek gemaakt en de rioolstank aan die lage zijde van de Hooigracht is ondraaglijk. Ach, alles is mis. Uit alles blijkt duidelijk, dat het einde van deze geheele maatschappij nabij is. Iedere nieuwe ontdekking brengt ons een stap dichter tot de voleinding der dingen. Maar hij leefde op, zoodra hij zijn profetische roeping kon vervullen en een kring vond, waarin hij zijn ideeën kon ontwikkelen en propageeren. Zulk een kring van begaafde, edele jonge man nen groepeerde zich in Leiden rondom den man, wiens leven verteerd is in de poging om den storm der nieuwe ideeën te stuiten en te breken. In het najaar van 1817 opende hij zijn privaat colleges over Vaderlandsche Geschiedenis, waar de stof op geheel nieuwe wijze door hem behan deld werd. Op het Rapenburg, in een donkere achterka mer, werd zijn eerste cursus door zes studenten gevolgd. Ieder jaar kwamen er nieuwe hoorders bij, zoodat gedurende de jaren 18171827 (in dat jaar verhuisde hij naar Haarlem) zijn lessen door een veertigtal studenten gevolgd zijn. En vrijwel ieder kwam onder de bekoring van deze fascineerende persoonlijkheid en werd een vurig discipel van den meester. „Bij gebrek aan stoelen zitten de discipelen meerendeels op den grond. Maar niet slechts in letterlijken, ook in figuurlijken zin zit deze „school van Bilderdijk" aan de voeten van den genialen Meester, die met de macht zijner reus achtige wetenschap, den rijkdom zijner verbeel ding, de oorspronkelijkheid zijner gedachten en de onstuimigheid zijner hartstochten den geest der eeuw op ieder gebied aanviel. De nieuwer- wetsche Constitutie, de anti-Oranjegezinde par tijen, de z.g. verlichte denkbeelden in Kerk en Staat, de Rede, de philosophische deugd, de volkswil, de vrijheid geen der afgoden van zijn tijd spaarde hij." (Rullmann.) Zoo zijn deze lessen, die een ergernis waren voor de mannen der officieele wetenschap,, een evenement geworden in onze historie. Bilderdijk had iets Socratisch in zijn lesgeven. Hij opende perspectieven en maakte vooral door paradoxen het denken wakker. Onder de latere studenten behoorden nobele tobbers begaan mocht zijn. De menschen hadden 't slecht. En van vak- vereenigingen of sociale wetgeving was toenter tijd nog geen sprake. Het is zelfs te betreuren, dat die noodig geweest zijn om de werkgevers hun verplichtingen te doen verstaan. Over 't geheel genomen was men met het so ber bestaan tevreden. Men stelde geen eischen en kon dus met weinig toe. Dat neemt echter niet weg, dat wel degelijk op verbetering aan gedrongen mocht worden. Gemakkelijk kreeg hij 't niet, als hij de ideeën van de „nieuwlichters" ingang wou verschaffen. De bevolking was streng orthodox. Maar de gestage droppel holt de hardste steen uit Aanhouden en handig zijn Nu, handig was Piebe. Onze menschen moesten nu de leiding nemen in deze beweging, vond de man. Jawel, hij ver gat één ding, n.l. dat onze lui niet voor kunnen, gaan in een zaak, die er op berekend is haat te., verwekken en de hartstochten te ontketenen. De oude visscher kon 't mooi zeggen. Dat maakte hem echter des te gevaarlijker. Toch moest hij zich in acht nemen, omdat hij, ernstig vermoedde, dat boer Sytsma hem door zag. O, hoe verheugde het hem, toen 't merkbaar, werd, dat de zoons van boer Klaas niet wandel den op den weg huns vaders. Ah, nou behoefde die vrome boer hem ook, niet meer te vermanen, hij had nu genoeg aan., zijn eigen jongens t Piebe zou nog grooter vreugde smaken. De jongens van „Haersathe" kwamen hem mannen als Groen van Prinsterer, Mackay en Elout. Van de eerste studenten noemen we Da Cos ta, Abraham Capadose, Willem en Dirk van Hogendorp. Abraham Capadose. Tot Da Costa's intiemste vrienden blijft ook aan de academie zijn oude speelmakker Abraham Capadose behooren. Capadose studeerde in de medicijnen en was toen een min of meer pantheïstische levensbe schouwing toegedaan. Hij was eenigszins dweep achtig, had behoefte aan sympathie en liefde, doch kon zich ook in stuggen trots terugtrekken. Zijn weelderig-zinnelijke verbeelding en scherp- berekenend verstand streden met elkander, maar in den grond der ziel was hij edelmoedig. Hij is minder actief dan zijn neef Da Costa, doch wan neer hij zijn geheelen persoon inzet, gaat 't recht op het doel af. Bilderdijk heeft het verschil tus- schen beide vrienden eens zóó weergegeven „Da Costa is gemaakt om een Paulus te zijn, de zachte Capadose minder tot uitgeven dan ont vangen de eerste moet opbruischen, de ander innig smelten". Of, zooals W. G. C. Byvoanck opmerkt„Da Costa is een vorstCapadose, naast hem, blijft een pretendent". Capadose genoot van den omgang en de lessen van Bilderdijk. Zijn pantheïstische gevoelens kre gen voedsel in Bilderdijks gedachten over de al- bezieling van het heelal. Bovendien deed zijn leermeester bij zijn colleges uitstapjes naar het gebied van de medicijnen, hetgeen den jongen medicus zeer aangenaam was. Hoever zoowel Capadose als Da Costa in den eersten studententijd nog van het christelijk ge loof afstonden, blijkt hieruitom de eer van hun nationaliteit in de christelijke academiewereld op te houden, hadden ze het besluit genomen om op bepaalde tijden het Oude Testament te lezen. Spoedig werd echter het lezen gestaakt, omdat de heeren spotten met de kinderachtige verzin sels uit de patriarchale wereld. Willem en Dirk van Hogendorp. Willem en Dirk waren de zonen van den be roemden staatsman Gijsbert Karei. Willem was de oudste zoon en had met zijn eenige jaren jon geren broer Dirk de zwakke gezondheid gemeen, waarom zij dan ook beiden voor de studie be stemd werden. Willem had het briljante van zijn vader, de uitnemende gaven van de familie. „Er zat geest in dien kleinen tengeren knaap, niet te onder drukken door al het beplakken, bepappen en snijden, niet te verdooven door het regime van staalwater en kinine, waaraan Dr Deymann, de huisdokter, hem onderwierp." Wanneer Bilderdijk zijn profetieën over den naderenden ondergang geeft, luistert hij met aan dacht, maar met een schier onmerkbaar spot lachje op zijn aristocratisch gezicht. Dirk was niet iemand van direkt-opvallende gaven en in menig opzicht het tegenbeeld van zijn broer. Hij voelde, dat hij bij zijn schitteren den broer achterstond, was in zichzelf gekeerd en uitte zich niet gemakkelijk. Maar hij was ern stig en vastberadenvan karakter, en flink, als het op doen aankwam. „Hij gaf vastheid aan ieder met wien hij omging. Zoo heeft hij ook ongemerkt aan den kring van Bilderdijks leer lingen zijn energie meegedeeld." De lessen van den „domper". Het sprak vanzelf, dat de studenten niet bij den privaat-docent konden promoveeren. Toch bemerkte spoedig de buitenwereld, welke denk beelden Bilderdijk op zijn colleges ontwikkelde, omdat in enkele proefschriften van z'n leerlingen de historisch-politieke denkbeelden van den grooten meester doorklonken. Welke waren dan die denkbeelden Bilderdijk ging uit van de gedachte, dat het gezag zijn oorsprong in God vindt. Het is ver keerd om het gezag voor te stellen als voort vloeiende uit een verdrag van individuen om een gemeenschappelijk bestuur op te richten. De volksregeering is een misgeboorte van het men- schelijk onverstand, vrucht van den hersenschim- migen afgod „volksmajesteit". Bilderdijk zag dan ook in de verheerlijking van het staatkundig verdrag de constitutie een offer aan den verwerpelijken afgod der volks majesteit en een symptoom van de verkeerde op vattingen over den oorspronkelijken staat van den mensch. Hiji was voorstander van het gezag van een vorst, die, vrij van den knellenden band eener constitutie, in zijn geweten aan Gods wet gebon- - meermalen opzoeken. Dat ging nu wel niet be paald om den ouden visscher, maar 't was meer een gevolg van 't feit, dat ze zich schaarden bij hen, die 't zoo nauw niet namen. En die bevon den zich vaak onder Piebe's gehoor. Buitengewoon vriendelijk en met eenige on derscheiding ontving en behandelde hij Koen en Jelte. En dezen, nog jong, vonden dat niet on aardig. Boer Klaas had zijn kinderen aanvankelijk ver boden er heen te gaan en liet niet na hen te waarschuwen. Maar toen ze ouder werden gin gen ze ook in dezen hun gang. Ze deden het niet om; vader te plagen en nog minder om Piebe te behagen, neen, 't gezelschap trok hen met on weerstaanbaar geweld. Evenwel beseften ze niet welk een leed ze hun vader berokkenden en hoe ze Piebe in de kaart speelden. Als deze den eigenaar van Haersathe kon treffen, liet hij 't niet. En waarom Enkel en alleen, omdat hij 't niet zetten kon, dat boer Sytsma beter was dan hij. Tevreden met het behaalde succes was Piebe nog allerminst. Elke gelegenheid moest te baat genomen. Als 't kon tweedracht teweeg brengen om zoo mogelijk de beide broers tegen elkaar op te zet ten. En ook dat gelukte. 't Ging wel niet ineens, maar dat was ook niet noodig. Doortrapt gemeen werkte hij daarin. De eerste maal, dat Piebe dit onderwerp aan sneed was op een mooien zomernacht. Jelte den was en door de gebondenheid aan God lief derijk en vaderlijk over zijn volk regeerde. Zwaait, zwaait uw scepter vrij, en laat hem niet verbreken God is uw Oppervorst, wien ge op uw throon vervangt Zijn wet moet in uw hart, in 't vrij geweten spreken, Dat aan geen onderdaan, geen blaam of lofspraak hangt." Deze en dergelijke ideeën dronken de Leidsche studenten, die zich de kampers onder Teister- bants banier noemden, gretig in en straks zou deze groep vereerders de geheele academiewereld in opschudding brengen. Zaamslag. KOK. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 105. Jeugdgevaren. Bij al het teleurstellende en neerdrukkende en droevige van onze tijden is het toch ook zulk een treffend en verheugend verschijnsel, dat er nog zoo vele elementen in ons volksleven zijn, die oproepen tot iets hoogers en iets beters, inzon derheid voor onze jeugd. Er gaan heel wat stem men op, die de fouten en gebreken en zonden van het opkomend geslacht zien en uitspreken en daarbij met kracht en liefde aansporen tot een opheffing van dat jonge leven uit de veler lei gevaren, die het omringen. Dat is buitengewoon verblijdend, al is de oor zaak van dat roepen om redding ook diep be schamend. Immers die oorzaak is de verachte- ring in het zedelijk leven van breede lagen onzer jeugd. Laten we dankbaar zijn, dat groote mannen en vrouwen, menschen van aanzien en stand, die het door ambt en werkkring weten kunnen, hun stem verheffen, in liefde tot ons volk. En dat er zoo gehoord wordt een ernstige waarschuwing en een krachtige oproep tot verbetering Ge meent toch niet, dat zulk een waarschu wing en zulk een opwekking wel aan ons kan voorbij gaan Alsof het voor onze Christelijke kringen en huisgezinnen niet noodig ware Alsof wij en onze kinderen hierin wel vrij uitgingen Laten we het ons voor gezegd houden en ons beijveren, de lessen ter harte te nemen. Meer nog laten wij als Christen-ouders met onze ge zinnen een voorbeeld geven van een ernstig be trachten der lessen. En dan kunnen we natuurlijk al weer niet beter doen, dan ons weer neer te zetten onder de lamp van Gods Woord en door dat Woord ons te laten leiden, ons en onze kinderen. Want dat Woord kan ons weer alleen het rechte licht werpen op de gevaren en op den juisten weg, dien we hebben te bewandelen. Dat Woord geldt voor alle tijden en bewijst daardoor onder .meer juist Gods Woord te zijn. Van Mozes, den middelaar des ouden ver- bonds, wordt ons in Deuteronomium 4 verhaald, hoe hij aan de kinderen Israels de rechten en de inzettingen des Heeren leerde, gelijk als de Hee- re, zijn God, hem geboden had. En hoe hij er steeds weer op aandrong, die te houden dat moest het leven zijn voor Israëls volk. Anders was er geen leven en wachtte slechts achteruit gang en verval en den dood. Daarom zegt Mozes dan ook in vers 6 „Behoudt ze dan en doet ze want dat zal uw wijsheid en uw verstand zijn voor de oogen der volkeren, die alle deze in zettingen hooren zullen, en zeggen dit groote volk alleen is een wijs en verstandig volk". Is het niet, alsof Mozes die woorden sprak voor onzen tijd en voor ons volk Dat is het in het behouden en in het doen van de rechten des Heeren is wijsheid en verstand, zoodat zelfs de volkeren dit moeten erkennen. Leven bij het Woord Gods en handelen daarnaar, in gedach ten en woorden en daden dat alleen kan ons behoud zijn. Er worden lange reeksen van klachten ge hoord over het opkomend geslacht. Ruwe taal, liegen en bedriegen, schelden en stelen, onzede lijke gebaren en woorden, vuile daden, verach ten van ouderlijke vermaningen, verachteren in kerkbezoek en catechisatie-gebruik, eigen dwaze wil volgen, in het donker van de avonden veel kwaad doen, verkeerd gezelschap zoeken, on christelijke lectuur lezen, meedoen met de we reld, die van God en Zijn gebod niet wil weten! God wil nog terug roepen door Zijn Woord Sytsma wou graag eens uit peuren met Piebe en deze vond het goed. Aanvankelijk hadden ze al de aandacht bij de visscherij, maar toen de vangst gedurig tegenviel, verminderde de animo en praatten ze over alles en nog wat. Zoo kwam 't gesprek ook op de boerderij. „Een fijn spul, heeft je vader daar toch", zei Piebe ineens. „Ja, 't kan er zijn", merkte de ander op. „Nou me dunkt het een pracht-hoeve, best land en dan een beslag vee om er trotsch op te zijn." „Er zijn er nog wel mooier", antwoordde Jelte, omdat hij toch wel wat zeggen moest. ,,'t Is toch een ellendige boel 'voor jou." „Voor mij vroeg Jelte verwonderd. „Ja, snap je dan niet, dat Koen krijgt, wat jou. toe komt „Neen. Dat komt hem toe." „Praatjes, 't Is hier altijd gewoonte, dat de jongste op de plaats komt. Je broer komt strakjes fijn op 't spul en jij kunt om een goed heenkomen zien. 't Is fraai." „Ho-ho, zoo erg is 't niet", lachte Jelte. „Lach nu maar, later betreur je 't vast en ze ker. Trouwens de een moet niet voor den ander getrokken worden. Dan moesten jullie als broers er om loten, dat was eerlijk, gelijke kans geven." „En mijn zuster dan Die vraag bracht Piebe wat in verlegenheid. Daar had hij heelemaal niet mee gerekend. Het was hem er louter om te doen de beide broers tegen elkaar uit te spelen. De man maakte er zich af met een „Nou, denk er maar eens over na." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 2