WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
No* 43
Vrijdag 24 October 1941
55e Jaargang
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
HOOFDREDACTEUR: Ds A. H. OUSSOREN. REDACTEUR: Ds A. C. HEIJ.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W, M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ 8 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 8
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GIDEON.
(4)
Richteren 6 1124.
(De verlossing van Israël door den Engel des
Heeren en Gideon.)
Als de Engel des Heeren Gideon roepen komt,
doet Hij het zoo, dat Gideon zekerheid krijgt èn
over dengene, die hem riep èn over de taak,
waartoe Hij hem riep.
Niet aanstonds deed de Engel des Heeren aan
Gideon verstaan, dat de Heere zelf tot hem af
daalde om met hem te spreken.
Die verschijning wordt aldus beschreven, dat
de Engel des Heeren kwam en zich zette onder
den eik (volgens sommigen terpentijnboom)die
te Ofra is, welke eik toebehoorde aan Joas, Gi
deons vader, uit het geslacht der Abiëzrieten.
uit den stam van Manasse.
In de nabijheid van dien boom was Gideon
aan het tarwe dorschen. Hij spreekt dan Gideon
aan ,,de HEERE is met u, gij strijdbare held".
Gideon antwoordt daarop, alsof hij was aange
sproken door een gewoon man van aanzien, dien
hij aansprak met „mijnheer".
De Engel des Heeren vertoonde zich dus aan
Gideon als een gewoon mensch. Wanneer hij
zich neerzette onder de schaduw van den boom,
deed hij ook alzoo wat gewoon was. De scha
duw van den boom, waaronder allicht een zit
bank was aangebracht, lokte uit om daar plaats
te nemen. In dat alles kon Gideon nog niet op
merken het buitengewone van dengene, die hem
aansprak.
Dat hier toch wel iets buitengewoons was liet
de Engel des Heeren merken in de aanspraak,
waarmee Hij Gideon aansprak ,,De HEERE is
met u, gij strijdbare held". Deze week van de
gewone heel sterk af.
Dit wekte dan ook aanstonds Gideons ver
wondering en bracht hem, blijkens zijn antwoord,
al dadelijk in de sfeer van de dingen, die de
Engel des Heeren met hem bespreken wilde. Dit
was z'n antwoord „Och, mijnheer, zoo de Hee
re met ons is, waarom is ons dan dit alles we
dervaren En waar zijn alle Zijne wonderen, die
onze vaders ons verteld hebbende, zeggende
Heeft ons de HEERE niet uit Egypte opgevoerd?
Doch nu heeft de HEERE ons verlaten en heeft
ons in der Midianieten hand gegeven" (vs 13).
Uit dit antwoord blijkt wat er in Gideons hart
omging. Hij worstelde er in z'n gedachten mee,
dat Israël zoo onder den druk kwam, terwijl de
HEERE toch ïsraëls God was. Dan moest de
HEERE toch Israël verlaten hebben. Hoe kon
dan deze man zeggen de HEERE is met u
De Engel des Heeren gaat zich dan duidelijker
openbaren door Gideon te bevelen „ga henen
in deze uwe kracht en gij zult Israël uit der
Midianieten hand verlossen heb Ik u niet ge
zonden 1"
Gideon zag het goed in, dat ïsraëls ellende
een gevolg was van de verlating des Heeren,
maar nu moet en mag hij gelooven, dat de Heere
tot Israël weerkeert in Zijn gunst en dat Hij
daarom Gideon roept.
Die nadere openbaring was aan Gideon niet
ontgaan. Weer sprak hij den vreemdeling aan
met „mijn Heer". Toch gebruikte hij nu (vs 15)
een ander woord dan in vs 13, nu niet „adoni"
maar „adonai" de aanspraak, waarmee God de
Heere werd aangesproken.
Een nog duidelijker openbaring geeft de Engel
des Heeren van zichzelf in antwoord op de eigen
aardige vraag, die Gideon hem stelde, vs 17, „En
hij zeide tot Hem „indien ik nu genade gevon
den heb in uwe oogen, zoo doe mij een teeken,
dat Gij het zijt, die met mij spreekt".
Op zichzelf genomen een wonderlijke vraag.
Wie vraagt aan iemand, die met hem spreekt
een teeken om zeker te zijn, dat hij aangespro
ken wordt door den persoon, die voor hem staat?
Als Gideon deze wonderlijke vraag deed, had
dat deze beteekenis „ik kom tot het geloof, dat
Gij, die met mij spreekt, de Heere Zelf zijt, doe
mij een teeken, dat Gij dat metterdaad zijt".
En als de Engel des Heeren aan dat verzoek
voldoet en Gideon een teeken geeft, dan is hij
ten volle verzekerd, dat de Heere met hem ge
sproken heeft, dan vreest hij zelfs te zullen ster
ven omdat hij den Heere gezien had aangezicht
tot aangezicht (vs 22).
Zoo wist Gideon dan met zekerheid, dat de
Heere zelf hem riep om Israël te verlossen.
Het was voor Gideon dan echter niet vol
doende te weten, dat de Heere hem riep, hij
moest ook weten, waartoe hij door den Heere
geroepen werd.
Ook dat heeft hem de Engel des Heeren be
kend gemaakt. Hij liet het niet bij de algemeene
uitspraak „de Heere is met u" om het voorts
aan Gideon over te laten wat hij zou doen, maar
de Engel des Heeren gaf met zooveel woorden
aan Gideon de opdracht, dat hij Israël uit der
Midianieten hand moest verlossen.
Zoo zegt dit Schriftdeel van Hem, die Gideon
riep, drie dingen.
Allereerst dit, dat die hem riep was de Heere
Jezus Christus, Gods Zoon, die nog wel niet in
't vleesch was verschenen, maar ook toen al met
Israël zich bemoeide, omdat Hij de eigenlijke
verlosser ïsraëls is.
Dan, dat de Christus zich voor die verlossing
moest vernederen en een mensch roepen, opdat
Hij door den dienst van dien mensch Israël ver
lossen zou.
En in de derde plaats, dat de Engel des Heeren
Gideon zekerheid gaf over zijn roeping, dat het
n.l. de Heere was, die hem riep èn welke de
taak was waartoe hij geroepen werd.
Deze drie dingen zijn voor het geloofsleven
ook nu van de grootste beteekenis.
Als de Heere op het gebed uit den nood op
stijgend, met nadruk ons doet wijzen op Zijn
Woord, laat ons dan dat Woord niet verach
telijk verwerpen, als hadden we daaraan niets,
maar zij er een hooren en een doen naar dat
Woord. Die God die tot bekeering roept, geeft
ook de verlossing door niemand minder dan Zijn
eigen Zoon. Achter den mensch door wien God
ons een verlossing kan doen toekomen, moeten
we den Heere zelf zien door het geloof, Hem
alleen komt de eere van onze verlossing toe.
Door dat geloof alleen kunnen we zeker zijn van
onze verlossing.
Maar dan mag ook niet veracht worden de
mensch, door wien God verlossen wil. Als dan
de Zoon Gods mensch werd en deze aan het
Jeruzalemsche publiek door Pilatus werd voor
gesteld „zie de mensch", dan zondigt de wereld,
die Hem, in Wien onze verlossing ligt, veracht
en dan is zalig de mensch, die, in aanbidding der
groote liefde van Christus, in Hem zijn verlosser
aanvaardt.
En eindelijk leert dit Schriftdeel ook, dat de
Heere, die verborgen is, zich ook openbaart, op
dat degenen, die Hij roept zeker zijn, dat er
door den Heere geroepen werden en zeker zijn
ook van de taak, die hun opgedragen werd.
Zoo was Christus zeker, dat Hij van den Va
der gezonden werd en Hij wist met zekerheid,
welke Zijn taak was.
Naar die zekerheid moeten ook wij staan. Men
spreke niet te spoedig van roeping tot een be
paalde taak, maar sta naar de zekerheid daar
over door onderzoek der Schriften en biddend
nauwkeurig letten op de leiding Gods in het
leven.
En als die zekerheid ontvangen werd, dan
moet er ook zijn een onvoorwaardelijk gehoor
zamen, omdat we uit het geloof leven, dat de
Heere daartoe roept.
HEIJ.
DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
Het is ongeveer een vijftien jaar geleden, dat
Dr S. Greijdanus na zijn reis naar Amerika zijn
studenten op het college een boekje liet zien, dat
getiteld is Things of the Spirit. Meditations on
Spiritual Life and Prayer bij Rev. P. J. Hoeken-
ga. Zijn Hooggeleerde heeft toen enkele dingen
van dit werkje gezegd, o.a. dat de hoofdinhoud
was wat het geestelijk leven is en hoe we dit
moesten onderhouden en dat het tweede gedeelte
van dit werkje bestond uit „gedachten over het
gebed". Zijn doel was aan zijn studenten dit
werkje sterk aan te bevelen, niet om, zooals hij
zeide, het na een keer lezen in de kast te zetten
en er verder niet naar om te zien, neen „de hee
ren moeten dit werkje lezen, herlezen en telkens
weer lezen".
Ik weet, dat vele studenten dit toen gedaan
hebben. En inderdaad, dit boekje is een juweel.
Natuurlijk zouden we enkele dingen nu weer
anders zeggen dan toen. Ook in theologicis is er
geen stilstand. Maar toch lezing en herlezing
brengen ons diep onder den indruk van de nood
zakelijkheid en heerlijkheid van het leven met
den Heere. Vooral ook het stuk over het gebed
is een bron van lafenis voor dorstende harten.
Nu is er dezer dagen een dergelijk werkje
verschenen. Ds W. H. van der Vegt van Goes
is de auteur. Van der Peyl in Souburg de uit
gever. Wanneer we den titel lezen, dan komen
er bij velen gedachtenassociaties. We denken
immers onmiddellijk aande Navolging van
Christus van Thomas a Kempis. Velen zullen
wellicht dit Roomsche boekje gelezen hebben.
Thomas noemt het de Imitatio Christi. Reeds die
titel van Thomas spreekt van zijn Roomsche
standpunt. Maar veel meer nog de onschriftuur
lijke inhoud, hoe veel schoone woorden die
Thomas ook zeggen moge. Zijn mystiek is niet
schriftuurlijk.
Wanneer we rustig het werkje van Ds van der
Vegt lezen, dan treft ons allereerst den bezadigder,
toon, en de klare wijze van zeggen. Hier is niets
geleerds bij. Een kind kunt ge dit boekje in han
den geven. We zouden zeggen hier is de Schrift
en de belijdenis aan het woord. Schrift en be
lijdenis ze gebruiken ook geen snorkende woor
den, daar zien we ook geen vertoon van geleerd
heid, maar eenvoud, die het kenmerk van het
ware is.
We zeggen niet, dat achter dit werkje geen
studie ligt en dat een kind zoo iets zou kunnen
schrijven integendeel. Overal zal het oog van
den kenner de fijne Calvinistische constructie
ontwaren. Telkens merkt men hier worden ge
dachten naar voren gebracht, die bij ons aan het
wegzinken waren, maar die toch leefden in de
harten der Reformatoren. Ik wil hier doorgeven
de inhoud van het ruim 90 pagina's tellende
werkje Wat is navolging, Christus maakt ons
tot de zijnen. Hoe komt navolging tot stand. Tot
gehoorzaamheid geroepen. Onze strijd. Tegen
stellingen. Christus ons voorbeeld. Geen voor
beeld op voet van gelijkheid. Het kruis dragen.
Het loon der navolging.
Reeds uit deze inhoudsopgave zien we, wat de
schrijver wil. Hij wil, dat we in ons dagelijksch
leven den Heiland zullen volgen. Dat ons ge-
heele leven een leven der heiligmaking zal zijn.
Wanneer er ooit een werkje verschenen is, dat
we heel gaarne in iedere woning zouden zien,
een werkje, dat zieken kan troosten en gezonden
kan sterken, dan is het dit. Het vermoeit niet en
toch sterkt het ons geloofsleven zoo ongemeen.
Waarlijk, ik weet zeker, dat niemand spijt zal
hebben van de aanschaffing van dit boekje.
Eén ding moet me echter van het hart. Dit
boekje is wat de vorm betreft ook echt Gerefor
meerd. Immers, Gereformeerde menschen maken
niet veel vertoon naar buiten. Ze weten het
komt op de inhoud, het hart aan. Praal en pronk
vindt men meer in de wereld, dan in de kerk van
Christus. Zoo is het met dit werkje. Wie het in
handen krijgt, staat eenigszins versteld over de
sobere wijze van uitvoering. Ons inziens te so
ber. Het papier is slecht, al is de letter helder.
Tijdsomstandigheden Hoe het ook zij, dit boekje
zou evengoed Gereformeerd zijn als de uitvoe
ring een tikje schooner ware geweest. Hier is
tusschen vorm en inhoud wel een te groot onder
scheid.
We keeren terug naar ons begin Prof. Greij
danus ried zijn studenten aan het werkje „Things
of the Spirit" te lezen en te herlezen. Wij raden
onze lezers en allen, die de Heere Jezus liefheb
ben aan dit werkje te lezen en te herlezen. Het
is een schatboek. Ook aan tafel laat het zich
zeer wel gebruiken, daar de verdeeling van de
hoofdstukken ook op onderdeelen is doorge
voerd. Vooral in deze tijden, waarin we zooveel
steun noodig hebben, en waarin allerlei gevaren
opdoemen, is het van groot belang gewapende
christenen te zijn. Welnu, wie sterk wil zijn of
worden, leze dan dit schoone werkje en hèrleze
het.
GEPRIKKELDHEID.
Telkens weer blijkt, dat vele menschen hun
zenuwen niet meer de baas zijn. Vele ouders
klagen er over, dat hun kinderen zoo spoedig
„boos" zijn. Meer dan één tijdschrift heeft arti
kelen geschreven over de snelle en spoedige re
acties van menschen over dingen, die hun niet
aanstaan. Dingen, waarover men zich in normale
tijden niet opwindt zijn voor menigeen nu een
reden, om het hart uit te storten. Zooals een
roode lap op een stier werkt, zoo werkt bij den
geprikkelden mensch een gedachte, een woord,
een gebaar, dat hem niet zint.
Nu zijn het echter niet alleen de ouders die
klagen over de geprikkeldheid van hun kinderen,
maar omgekeerd wordt hetzelfde verschijnsel ge
constateerd. Vele ouders beheerschen zich niet
tegenover hun kinderen. Ze laten zich gaan, wan
neer hun kind iets misdoet en ze zeggen meer
dan ze verantwoorden kunnen. Het gevolg is na
tuurlijk, dat daardoor op den duur een verhou
ding wordt geschapen, die funest werkt. Het
vertrouwen gaat teloor en de band der liefde
lijdt.
Wat nu in het intieme gezinsleven door meer
deren als een feit is geconstateerd, wordt ook
openbaar in het leven der geloovigen. Er zijn
tal van oprechte christenen, die me verzekerden,
dat hun geloofsleven lijdt. En dat hun dit spijt.
Maar dat de tijdsomstandigheden zulk een in
vloed op hen hebben, dat ze zich dikwijls niet
meer de baas zijn. Overladen met werk als ze
zijn, gejaagd als ze moeten werken, zien ze er
geen gat meer in. Ze hebben geen doorzicht
meer. En vele dingen loopen hun tegen, we den
ken o.a. aan den landbouw en de weersomstan
digheden. In plaats van het rustige overgeven
van al die zorgen aan den Heere, is er gekomen
de bezorgdheid. In plaats van het pak van de
schouders af te wentelen, wil men zelf alles dra
gen.
Nu zullen er wel weinig menschen zijn, die de
oorzaak van deze geprikkeldheid niet verstaan.
Het leven grijpt ons nu veel meer aan dan vroe
ger. Telkens wordt ons a.h.w. halt toegeroepen
en in plaats dat we verder kunnen met onzen
arbeid, moeten we weer even onze aandacht be
steden aan dingen, die ons niet aangenaam, maar
helaas noodzakelijk zijn. We kunnen niet meer
voort, vooruit, zooals we dat zelf gaarne willen.
We worden geremd. Er zijn weerstanden, die
we zelf niet beheerschen, maar die helaas feiten
zijn. Dus is de geprikkeldheid alleszins te ver
staan. Ouders begrijpen heel goed, waarom kin
deren deze zonde meer openbaren dan vroeger.
En ze begrijpen dit ook heel goed van zichzelf
en dat het geestelijk leven er onder lijden moet.
Welnu, als we dit dan verstaan, en als de
aanleiding tot die zonde door ons goed gezien
wordt, dan gaan we met die zonden naar den
Heere. En dan leert de Heere ons dat de oor
zaak van dit kwaad in ons hart schuilt. Wanneer
er tusschen ons hart en de ellende buiten ons
niet een gemakkelijke brug te slaan ware, dan
zou die zonde zich niet zoo licht openbaren.
Maar de vijand binnen de vesting heult met den
vijand buiten de vesting en dat is het gevaarlijke.
Zie, daarom past ons meer dan ooit versterking
van den band des levens met den Heere. Als de
machten in en buiten ons sterk worden, dan
zoekt het kind van God de hand van Zijn hemel-
schen Vader en bidtHoudt gij mijn handen,
beide met kracht omvat. We hebben allen meer
steun, meer sterkte noodig, om staande te blij
ven. Laat ons dan den Heere zoeken. Vooral
door het waarachtig gebed. Wanneer dit ver
slapt, wanneer het gebedsleven verstikt, dan
missen we de kracht om tegen onze zonden te
strijden en dan zal ook die geprikkeldheid niet
bestreden worden in den Naam des Heeren.
Maar wanneer we de sterkte zoeken, waar ze
te vinden is, dan zullen we ook dien vijand ver
slaan. Zeker, dat zal een strijd zijn, die nu moei
lijker is dan in normale tijden. Maar ook hier
geldtwie overwint, die zal Ik geven de kroon
des levens.
Stoïcijnen zeiden beheersch u. Laat de affec
ten op u geen invloed hebben. Sterft uw Vader
en Moeder, treft u het felst verdriet, doe alsof
er niets is gebeurd. Sta boven de omstandighe
den.
De christen is geen Stoïcijn. En deze houding
is geen medicijn. Het is verdringing van de el
lende. Geen oplossing. Wie tot Zijn Vader gaat
en als kind Zijn Vader zegt wat hem scheelt, die
vindt gehoor. Want geen Vader ziet met grooter
mededoogen op teeder kroost ooit zijn ontfer
mende oogen dan ïsraëls Heer op ieder die Hem
vreest.
A. H. OUSSOREN.
DA COSTA.
III.
In aanraking met Bilderdijk.
Bilderdijk was de geweldige geest, die schier
op elk gebied botste tegen de heerschende mee
ningen van zijn tijd en tegen liberalisme en ra
tionalisme zijn vlammend protest deed hooren.
De geest van zijn tijd was hem vreemd
Deze eeuw zal nooit de mijne zijn
Ach, rees in 't eind de mijne
Hij leefde naar zijn eigen getuigenis met zijn
gedachten niet in deze eeuw „Ik ben een man
van de 11de of 12de eeuw.
Zijn genialiteit en romantische geest deden
hem reeds antithetisch tegenover heel zijn tijd
staan, maar die antithese was tegelijk een prin-
cipieele en positieve, omdat hij de Schrift aan
vaardde, voor het kruis van Christus als zondaar
neerknielde en in 't algemeen de christelijke we
reldbeschouwing poneerde tegenover de „on
godisterij" en het zedenbederf van zijn tijdgenoo-
ten.
Hij was een profetische figuur, een wonder van