WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. No. 42 Vrijdag 17 October 1941 55e Jaargang UIT HET WOORD. Wat zijn stoottroepen Het zijn de ten doode gewijden, die voorop gaan, met inzet van hun leven. Geen vreesachtige, geen, die'zijn leven boven alles liefheeft, kan tot de stoot troepen behooren. Het moeten doods- verachters zijn. Zij zijn in oude tijden reeds bekend. Koning David had de Krethi en de Plethi, een keurkorps, een lijfwacht, zóó dapper, dat zij liever stierven dan gevangen genomen wil den worden. Wat zijn eerstelingen Heel een voudig zoudt gij kunnen zeggen het zijn de eerstgeborenen van mensch of dier, of ook de eerste nieuwe brooden van de rijpe tarwe. Maar daarmee zijt ge niet klaar. Dan blijft gij bij de rang orde in den tijd staan en juist heeft het woord eersteling in Mozes' cere- monieele wetten een rangorde in de re ligie op het oog. Let ge enkel op den tijd, dan spreekt ge van eerstgeborene, of van no. 1, of van vroegrijp. Maar Mozes bedoelt met „eerstelin gen" gansch iets anders. Hij bedoelt een religieuze zaak, hij ziet de verhou ding tot God. De eerstelingen van den akker werden Gode gewijd. Gelijk ook de eerstelingen van Isrels kracht den Heere toebehoorden en ge lost moesten worden. En de eerstelingen der reine dieren werden op het heilig altaar geslacht. Wordt nu het tekstwoord, dat wij neerschreven, u bang, óf liefelijk Ja cobus, de broeder des Heeren, de voor ganger van Jeruzalems kerk, die met zijn lezers zoo goed betrouwd was met de oude ceremonieele wetten, schrijft over de wedergeboorte hij zegt: „naar „Zijn wil heeft Hij ons gebaard door „het woord der waarheid", en dan voegt hij daar aan toe „opdat wij zou- „den zijn als eerstelingen Zijner „schepselen". Gode gewijde slachtschapen; offers, die den Heere aangenaam zijn Wordt gij bang Of begint er in u iets te trillen van verheuging Ik denk aan het woord van onzen Meester „die zijn leven wil behouden, „zal het verliezen maar die het zal „verliezen om Mijns Naams wil, die „zal het behouden Weet gij niet, dat de wereld met al haar begeerlijkheid voorbij gaat, maar dat degene, die den wil van God doet, blijft tot in der eeuwigheid Vreest dan hen niet, die het lichaam kunnen dooden, maar vreest veelmeer Hem, Die beide lichaam en ziel kan verderven in de hel. Eerstelingen Zijner schepselen, Godgewijden, door Christus gemaakt tot koningen en priesters Gode en Zij nen Vader Dat het u iets groots zij, dat het u aangenaam worde, dat uw hart er naar uitga Waarom zoudt gij uw beste, uw jon ge, uw reine krachten geven aan de wereld, aan den zondedienst, aan den duivel, die toch een menschenmoorder is van den beginne Stelt dan uwe leden niet tot wape nen der ongerechtigheid, maar stelt uzelf Gode en uwe leden tot wapenen der gerechtigheid. Het einde is zoo groot Paulus heeft het aan 't eind van zijn leven kunnen zeggen „ik word nu tot „een drankoffer geofferd, ik heb den „goeden strijd gestreden, voorts is mij „weggelegd de kroon der rechtvaar digheid En Petrus geeft ons zijn apostoli- schen zegen aldus „de God nu aller „genade, Die ons tot Zijn eeuwige „heerlijkheid geroepen heeft in Chris tus Jezus, nadat wij een weinig tijds „geleden hebben, Die volmake, beves- „tige, versterke en fundeere ulieden". Er ligt voor de wedergeborenen iets groots in, dat zij Gods eerstelingen zijn zij zijn het offer, dat aangenomen wordt in Jezus Christus. En dan dit nog. Waarom bestaat de wereld voort 7 Gij zegtomdat Gods raad moest wor den uitgevoerd zoudt gij ook niet kunnen zeggen om de kerk Is de kerk niet de kerk, waarop de wereld drijft De wedergeborenen dragen de we reld, ook al wil die wereld hen er uit werpen. Gij zijt, als door het woord der wreedheid veranderden, vernieuw den, wedergeborenen, Gods oogappel; en gij verlengt den tijd, opdat nog meerdere* godgewijden zullen geboren worden. Gij zijt in nood, in zorg over den vreeselijken oorlog Ik ook, wat kun nen wij er aan doen Niets zegt gij daar kan een mensch niets aan veran deren dat moet uitgevochten worden. Gij hebt gelijk Gods Raad moet uit gevoerd Maar vergeet toch niet, broe der en zuster, dat gij de eerstelingen van Gods schepselen zijt, en dat uw gewijd leven van groote beteekenis is voor .uw medemenschen. Uw gebed als kerk, uw schuldbelij denis, uw levensoffer, uw geloof in Jezus Christus, uw vreeze des Heeren. uw bereidheid in Zijn dienst, dit alles heeft invloed ook op den oorlog. Niet omdat gij zelf zooveel waard zijt, immers gij zijt ook maar een arm, ellendig, boos schepsel in uzelven maar om Christus' wil gij zijt toch een christen, een christin, gebaard door het woord der waarheid En dan volgt daar zoo schoon ach ter, wat Gods eigen bedoeling is met dit genadewerkdan zegt Jacobus, door den H. Geest„opdat wij zouden „zijn als eerstelingen Zijner schepse len". En nu behoeft gij het niet altijd zoo ver te zoeken blijf maar dicht bij huis: van welk een buitengewone beteekenis is uw Christelijk leven voor uw omge ving, voor uw medemenschen, voor uw woonplaats, voor uw volk De ze gen, de welstand, het geluk, de levens duur van een volk hangt af van de eerstelingen en die eerstelingen zijt gij- Zoo gij immers Gode gewijd zijt, zoo uw geloof spreekt is in den Chris tus Gods, zoo gij eerstelingen zijt zon der gebrek, zoo gij u benaarstigt, on bevlekt en onbestraffelijk van Hem be vonden te worden in vrede. Gelijk Hij ons heeft uitverkoren in Hem, voor de grondlegging der we reld, opdat wij zouden heilig en onbe rispelijk zijn voor Hem in de liefde. Nieuwdorp. E. BEUKEMA. DADERS DES WOORDS- ZEEUWSCHE KERKBODE HOOFDREDACTEUR: Ds A. H. OUSSOREN. REDACTEUR: Ds A. C. HEIJ. MEDEWERKERSD,D, W. M. LE COINTRE, F, Jv. d. ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W, M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ fb OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 „Opdat wij zouden zijn als eerstelin gen Zijner schepselen." Jacobus 1 18b. - r v T-T Kte*5'* vV';; GIDEON. (3) Richteren 6:1124. (De verlossing van Israël door den Engel des Heeren en Gideon.) Het zenden van een profeet was niet het eenige antwoord, dat de Heere gaf op het gebed van zijn volk. Wel niet met zooveel woorden wordt gemeld, dat Israël zich op het woord van den profeet be keerde, maar, als het vervolg gaat spreken van een komende verlossing, mag daaruit wel wor den afgeleid;- dat de profeet bij het volk een open oor vond. Van die komende verlossing wordt dan aldus gesproken, dat verhaald wordt van de verschij ning waarmee de Engel des Heeren verscheen aan Gideon en de roeping, waarmee Hij Gideon riep om Israël te verlossen (vs 16). Allereerst is de vraag, aan wien we te denkeh hebben bij den Engel des Heeren, die aan Gideon verscheen. Als we aandachtig lezen wat hier van Hem gezegd wordt, blijkt, dat we niet kunnen denken aan een gewonen Engel. In vs 14 treedt deze Engel des Heeren op als degene, die Gideon zendt. „Heb ik u niet gezon den En volgens vs 16 moest het Gideon ge noeg zijn, dat deze Engel des Heeren hem de belofte gaf van met hem te zijn. „Ik zal met U zijn." Deze uitdrukkingen doen de vraag rijzen, of wel aan een gewonen Engel gedacht kan wor den, of die zich zou kunnen aandienen als de Zender van Gideon, wiens nabijheid voor hem moest genoeg zijn. Wanneer we echter niet meer gegevens had den, zouden we niet veel meer kunnen doen dan die vraag stellen, zonder ze met zekerheid te kunnen beantwoorden. Van dezen Engel des Heeren lezen we echter bij herhaling en dan telkens zoo, dat het heel bijzondere van dezen Engel duidelijk uitkomt. We lezen van Hem bij de roeping van Mozes. De Engel des Heeren verscheen aan hem in een vlam des vuurs uit het midden van een braam bosch en zeide tot hem „Ik ben de God uws vaders, de God Abrahams, de God Izaks en de God Jacobs. (Ex. 3 :'2 vlg.) Bij die uitspraak kan wel geen twijfel over blijven, dat bij dien Engel des Heeren niet te denken is aan een gewonen Engel. Die zou niet kunnen zeggen Ik ben de God Uws Vaders. Van dien Engel des Heeren wordt dan verder gezegd, dat Hij voor Israëls aangezicht zou heen gaan om het te behouden op den weg en het brengen in Kanaan. (Ex. 23:2023.) Dezen Engel des Heeren zien we weer ver schijnen aan Jozua, als deze zich gereed maakt het land Kanaan te veroveren. En aan Jozua openbaart Hij zich dan als de Vorst van het heir des Heeren, die aan den opperbevelhebber van Israëls leger bevelen geven komt, hoe deze moet handelen bij de inname van Jericho (Joz. 5: 13 vlg). Ook in Richt. 2 lezen we van dezen Engel des Heeren, dat Hij zeide Ik" heb ulieden uit Egypte- land opgebracht en u gebracht in 'dit land en gezegd Ik zal Mijn verbond met ulieden niet verbreken in eeuwigheid. Overal spreekt die Engel des Heeren dan zoo als alleen God de Heere van zichzelf spreken kan. En toch onderscheidt Hij zich ook weer van God. Deze verborgenheid heeft voor ons haar ver klaring ontvangen door de verschijning van den Heere Jezus Christus, die zeggen kon „die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien" „Ik en de Vader zijn één". Jezus kon als Zoon Gods, als zijnde zelf God, spreken als God. Maar de Zoon Gods, mensch geworden zijnde, is ook de Gezondene des Vaders. Hij is dan ook van God weer onderscheiden. Zoo wordt bij Nieuw-testamentisch licht deze Oud-testamentische plaat duidelijk. Bij den En gel des Heeren, die aan Gideon verscheen, is te denken aan den Middelaar, den waren verlosser van Gods volk. Aan Hem, die Zijn werk tot verlossing niet pas begon, toen Hij in 't vleesch kwam, maar die vóór Zijn vleeschwording reeds werkzaam was tot Israëls verlossing, bij de uit tocht uit Egypte, bij de intrede in Kanaan, en die over Israël waken bleef en Zijn bemoeienis over. het volk bleef uitstrekken ten goede. Zoo wordt het iets heel groots wat hier staat in vs 11 en 12, dat de Engel des Heeren tot Gi deon kwam om dezen te roepen Israël te ver lossen. Dat was dan het heerlijk antwoord, dat God gaf op het gebed van Zijn volk. God zond den grooten den eigenlijken Verlosser, den grooten Koning, dien Hij over Israël gezalfd had. Hét was waarlijk niet om Zijn volk te bespot ten, dat de Heere, op het gebed van dat ver armde volk, een profeet zond, die het de bood schap bracht, dat zij de stem des Heeren waren ongehoorzaam geweest. In dat woord kwam de Heere zelf reeds om Zijn volk te bestraffen. En als het volk zich dan van zijn zonden bekeert, dan komt de Heere met Zijn verlossing door den Verlosser te zenden. Van dezen Engel des Heeren, lezen we dan verder, dat Hij Gideon, den zoon van Joas, roept om als Israëls verlosser op te treden. Hier rijst de vraag, waarom deze Engel des Heeren, die ook God is en de Koning van Israël, niet zelf rechtstreeks, zonder gebruik te maken van den dienst van een mensch, Israël verloste van de Midianieten. Deze Engel des Heeren had die verlossing kunnen bewerken zonder medewerking van een mensch. En, zoo Hij dan nog van een dienst knecht zich wilde bedienen, waarom zond deze Engel des Heeren dan niet een gewonen engel Eén engel was meer dan voldoende geweest om het heele heirleger der Midianieten op de vlucht te drijven en zelfs te dooden. Waarom volgde de Engel des Heeren dezen zooveel moeilijker weg Dat roepen van een mensch zou toch heel wat bezwaren meebrengen. De geschiedenis van Gideons roeping toont dat. Gideon maakte tegenwerpingen en was er niet dan met moeite toe te bewegen om de hem op gedragen taak te aanvaarden en te volvoeren, terwijl een engel, zonder eenig tegenspreken ge willig en aanstonds het bevel Gods zou uitge voerd hebben. Toch volgt de Engel des Heeren dezen weg, die moeilijker was. Hij roept niet een engel maar een mensch. Hij vernedert Zich om met een mensch te gaan spreken en dezen met groot ge duld er toe te bewegen, dat hij in gehoorzaam heid Israël gaat verlossen. Zoo deed de Engel des Heeren, omdat zóó Gods ordening was en moest zijn. Hier was Gods wet, dat het kwaads dat door den mensch geko men is, ook door den mensch moet worden weg genomen. Als dus de Engel des Heeren komt tot Israëls verlossing, moet Hij zich aan deze wet houden. Dan kan Hij niet rechtstreeks met Zijn godde lijke almacht ingrijpen, dan kan Hij maar niet een engel' zenden, dan moet Hij den mensch tot Zijn instrument en medewerker maken en dan verne dert Hij zich om met den mensch Gideon een lange onderhandeling te hebben en dezen te be wegen, dat hij, als dienstknecht van Hem Israël gaat verlossen. Naar diezelfde wet zou deze vernedering, waarmee de Engel des Heeren zich vernederde, niet de diepste zijn. Als, wat door den mensch

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1941 | | pagina 1