FEUILLETON.
DE LICHTENDE STER
DA COSTA.
I.
Een aantrekkelijk onderwerp het leven, de
strijd, de arbeid van den man uit het oude volk,
die met volle overtuiging tot het christelijk ge
loof overging en sedert zijn bekeering met be
schamende bezieling getuigd heeft van zijn Hei
land door heel zijn leven, getuigd door zijn vrome
zangen en zijn vele andere geschriften.
Een afgezaagd onderwerp Zeker, er is veel
over dezen nobelen Christendichter geschreven
en het oude geslacht kende hem goed en genoot
van zijn verzen, die ook door het eenvoudige
volk werden begrepen.
Toen ik de twee deeltjes „Kompleete Dicht
werken" ter hand nam, dacht ik terug aan mijn
jeugd, toen mijn vader 's Zondagsavonds uit een
van de deeltjes ons voorlas. Niet altijd maakten
wij, kinderen, de rechte toepassing en nog dagen
later kon door het huis een soort Indianen-gebrul
klinken ,,En wee, en wee, en wee, en wee en
wee de Halvemaan" of„Toch had de Moor
gezegevierd bij Alcazarkebier(Woorden uit
zijn gedicht Uit Portugal.)
Maar onder 't luisteren waren we toch stil en
voelden instinctief dat hier een man sprak, die
door zijn'onderwerp bezield was en met heel zijn
hart zijn verheven stof behandelde.
Hoe staat 't nu met het jongere geslacht
Waardeert dat nog den dichter van vóór 1880,
of blijven zijn bundels voor het tegenwoordig
geslacht een gesloten boek en glimlacht men hei
melijk om de gezwollen rhetoriek van den ouder-
wetschen veelschrijver
Dit zou toch jammer zijn, want onder zijn ge
dichten zijn er vele van groote schoonheid en
hijzelf was zoo'n geheiligde persoonlijkheid, dat
het slappe geslacht van tegenwoordig door aan
raking met den man, die bloedigen ernst met zijn
geloof maakte, kan worden gestaald en gesterkt.
Het was mij althans een groote vreugde mij
eenigen tijd te verdiepen in dit rijke leven en ik
hoop dat vele lezers na het „lezen van deze ar
tikelen naar de werken van den grooten dichter
en „selfmade" theoloog zullen .grijpen en er mede
van zullen genieten. Laat vooral het jongere ge
slacht de verheven zangen van dezen christen-
dichter niet vergeten, maar ze blijven lezen
Zijn tijd.
Zoowel Bilderdijk als Da Costa traden met
felle verontwaardiging en brandenden hartstocht
tegen den alles bedwelmenden geest der „Auf
klarung" op.
Die geest was de hunne niet en daarom voel
den zij zich vreemd in hun tijd en ijverden voor
een nieuwe toekomst.
Bilderdijk bad
„Geef Heiland, 't zij mijn oog haar ziet,
Of 't rijzend kroost haar heil geniet,
Geef, dat zij haast verschijne
De Aufklarung Verlichting), die in de da
gen van Da Costa nog allerwege den toon aan
gaf, was het gedachtenstelsel, dat in de 18de
eeuw gevormd werd en dat zich met alle vragen
van godsdienst, wetenschap, politiek, opvoeding,
enz. bezig hield.
De filosofie van de Aufklarung is de wijsbe
geerte van het Gezonde Verstand.
Kenmerkend is haar verwerping van de Hei
lige Schrift als bovennatuurlijke Openbaring
Gods, want alleen is te aanvaarden hetgeen met
de rede overéénkomt.
De mensch moet alle vooroordeelen afleggen,
niets gelooven op gezag, maar alles zelf onder
zoeken, geheel alleen op zichzelf vertrouwen. In
verband hiermede heeft hij ook zelf in eigen
kracht het goede te willen en te doen, en in den
weg der deugd de hemelsche zaligheid en het
eeuwige leven te verwerven.
De Aufklarung een Europeesch verschijn
sel riep de autonomie van den mensch uit,
d.w.z. de mensch zou voortaan zijn eigen heer en
meester zijn. Vroeger was hij aan allerlei mach
ten in kerk en staat, in religie en moraal onder
worpen geweest nu moest alles zich richten
naar den mensch, en staat en maatschappij, we
tenschap en kunst, godsdienst en zedeleer nieuw
worden opgebouwd op den door den mensch zelf
gelegden grondslag en volgens het door hem ge
maakt bestek.
Ook in de theologie en de kerk brak een
nieuw „verlicht" tijdperk aan, het tijdperk van
het Christendom boven geloofsverdeeldheid.
De band aan de oude belijdenis werd losgera-
feld en Jezus Christus niet langer als Verlosser
en Verzoener beleden, maar alleen als voorbeeld
door CEKA,
9) (Nadruk verboden)
De onverwachte en ongedachte verschijning
van de politie bracht schrik en ontsteltenis te
weeg in het hok. De mannen sprongen op, wat
tengevolge had dat een schroot, op een paar
schragen rustend, en die als tafel dienst deed, in
heftige beweging gebracht werd, zoodat hier en
daar een glas omrolde en op den grond in scher
ven kletterde. Jammer van 't glas, maar nog meer
van 't kostelijk vocht. En dat deed zeker de
toorn rijzen.
„Gooi ze d'r uit", klonk het hier.
„Sla d'r op klonk het daar.
Maar noch de dreigende gezichten, noch de
woedende kreten vermochten eenige invloed uit
te oefenen op de politiemannen.
„Kalm, mannen", maande de rijksveldwachter,
„je zou de zaak er maar erger door maken. We
hebben al genoeg uit jullie woorden gehoord.
We weten wat jullie uitgevoerd hebt."
Maar de gemoederen waren zoo gauw niet
gekalmeerd.
Toen echter Piebe het woord nam, werd het
even stil. Hij was trouwens de eenige, die nog
volkomen nuchter was van de strandjutters.
Trouwens, dat was 's mans taktiek bij zulke ge
legenheden. Hij moest helder blijven om de gas-
erkend. De wetten van den heiligen Jezus willen
ons geluk bevorderen en wekken ons op ,tot
deugdzaamheid.
Dc mensch kwam in het middelpunt te staan.
Die mensch is geen zondaar hij is van natuur
goed en is gered, wanneer hij verstandelijk het
verkeerde van de zonde (of liever van zijn on
volkomenheid, van zijn fouten of gebreken) in
ziet. Dan immers zal hij ook zoo verstandig zijn
om die gebreken te bestrijden.
Prof. van Oosterzee geeft den inhoud van dit
nieuwe geloof duidelijk weer in de woorden
„Met het begrip van bijzondere openbaring werd
(door het Rationalisme) natuurlijk ook dat van
het wonder verwijderd; de zonde heette voortaan
onvolkomenheid de verlossing verlichting, het
geloof verstandsovertuiging, de bekeering ver
betering, de Christus een zedeleeraar, de Kerk
verbeterhuis en ontwjkkelingsschool, de doop
formaliteit, het Nachtmaal een broederfeest".
De ware burger was tegelijk de ware Chris
ten, burgerplicht gelijk aan Christenroeping. Deze
oppervlakkige verstandelijke leer leidde tot zelf
genoegzame deugdzaamheid, tot beginsellooze
verdraagzaamheid en laffe gematigdheid.
Gematigdheid ja, dat was het wachtwoord.
De gematigden konden rekenen op de gunst
van het brave Nederland, dat bang was voor
alle afwijking van het gewone, en al wat het
rustige leven verstoorde als overdrijving en dwe
perij brandmerkte.
Niet Bilderdijk, maar iemand als de gematigde
en middelmatige Van der Palm was de man voor
dien tijd, toen naar het snijdend-scherpe woord
van Willem De Clercq (een beschaafd man
de geestdriftigen voor gekken doorgingen.
De wijze, waarop de jeugd werd opgevoed en
onderwezen, stemde met den algemeenen gezellig-
gemoedelijken, braven geest overeen.
Hemelhoog werd verheven het onuitstaanbaar-
zoetelijke boekje van Nicolaas Anslijn „De brave
Hendrik" (met „De brave Maria" van denzelf
den schrijver).
De brave Hendrik beleefde in 1867 een vijf
tigsten druk en werd zelfs in het Engelsch ver
taald.
Wat leven we dan tegenwoordig in een ge
zonden en nuchteren tijd
Omdat het wonderproduct thans weinig meer
gelezen zal worden, haal ik het begin hier aan
„Kent gij Hendrik niet, die altijd zoo beleefd zijn
hoed afneemt als hij voorbijgaat Vele menschen
noemen hem den braven Hendrik, omdat hij zoo
gehoorzaam is en omdat hij zich zoo vriendelijk
jegens ieder gedraagt. Hij doet nooit iemand
kwaad. Er zijn wel kinderen, die hem niet lief
hebben. Ja, maar dat zijn ook ondeugende kin
deren. Alle brave kinderen zijn gaarne bij Hen
drik. Als Hendrik zoo braaf is, dan zal hij ook
zijne ouders wel liefhebben. Alle brave kinderen
hebben hun ouders lief".
En zoo gaat het geleuter dan verder Hendrik
is altijd vroolijk en vergenoegd en krijgt toch
geen lekker eten en drinken. Zijn kleederen zijn
altijd even zindelijk, nooit ziet men een vlekje
daaraan enz., enz.
Het voorbeeld op .'een schoolbord uit dien tijd
luidde De mensch is een voortreffelijk wezen
De godsdienstige zijde van de opvoeding uit
dien tijd leeren we kennen uit het versje
Een deugdzaam kind
Ziet zich bemind
Bij alle brave menschen
Wie zou daar niet naar wenschen
Maar grooter loon
En eerekroon
Kan hij bij God verwachten
Wie zou daar niet naar trachten
Ziedaar het ideaaleen braaf mensch en een
deugdzaam leven.
Van het „ideale" ouderpaar heet de een
„Deugdlief" en de ander „Eerlijk".
Ook in het staatkundige leven had de nieuwe
geestesrichting zich baangebroken. De „verlich
te" tijd eischte eerbiediging van de rechten van
den mensch. Zeker, de revolutie lag achter den
rug, maar de beginselen bleven leven, de geest
zette zich voort in het Liberalisme. De mensch
was tot bewustzijn van zijn krachten gekomen,
hij voelde zich burger, medebouwer van den
staat. Dit burgerschap vroeg om een vastlegging
van zijn rechten, zijn onvervreemdbare menschen
en burgerrechten. Men wilde niet meer geregeerd
worden door een vorst, die onbeperkte heer
schappij bezat, doch men riep om een constitu-
ten des te beter te kunnen bedotten. En de oude
visscher spon er zijde bij. Niet weinig
„Ja, jongens", begon hij, „kalm blijven. We
zitten er voor deze maal in, door onze eigen
stommiteit. We hadden betere maatregelen moe
ten nemen. En die mannen" hierbij wees hij
op de agenten „doen hun plicht. Dat kunnen
we ze niet kwalijk nemen. Daar' zijn ze nu een
maal voor
„Wat bazel je, ouwe", schreeuwde er een,
inhebbe acht man twee van die „blauw
vliegen" om hals gebracht en ze hebbe d'r nooit
naar durve informeeren. Wij zijn met ons twaa-
leve
„Koen Sytsma, matig je", viel de rijksveld
wachter streng in.
Maar Koen liet zich niet raden.
De drank begon bij hem te werken. En als
Koen geproefd had, dan was-ie ruziezoekerig.
Hij had nu eenmaal een kwaje dronk over zich.
En dan was er geen huis met hem te houden.
„Breng hem weg", zei Piebe tegen een paar
mannen.
Dit was echter heelemaal niet naar den zin
van Koen. Hij rukte zich los, trok zijn mes en
onder de uitroep „Ik steek je hartstikke dood
stortte hij zich op den voorsten agent.
Deze, op zoo'n aanval niet bedacht, viel. Reeds
hief Koen zijn mes op om toe te stooten, toen
Piebe bliksemsnel ingreep, terwijl de andere dien
der ook toeschoot. De overige kerds keken ont
hutst toe en wisten niet wat ze zouden doen.
Koen, die zich bij de arm voelde grijpen en
meende, dat het de agent was, deed een wilde
zwaai met het mes.
tie, waarin de rechten en plichten van vorst en
onderdaan beiden waren vastgelegd. De „ver
lichte" onderdanen wilden door een „verlicht"
vorst geregeerd y/orden, die er rekening mee
hield, dat de mensch tot besef was gekomen van
zijn waarde en zijn rechten.
Den tijd van Da Costa leeren we kennen uit
zijn merkwaardig boekje, waarin hij de dwalin
gen en dwaasheden van zijn tijd striemt en het
volk hartstochtelijk terugroept tot de erkenning
van den van God gezalfden Koning.
In 1823 verscheen zijn vlugschrift, dat in heel
het zelfgenoegzame, rustige Nederland geweldige
opschudding verwekteBezwaren tegen den
geest der eeuw.
Deze consciëntiekreet was een openlijke oor
logsverklaring aan de godsdienstige, staatkundige
en maatschappelijke denkbeelden van zijn tijd.
Een maand vóór het verschijnen van deze
brochure had intellectueel Nederland een grootsch
feest gevierd het vierde eeuwfeest van de uit
vinding der boekdrukkunst. Dit feest der ver
lichting was, zooals Dr Rullmann opmerkt, het
vereenigingspunt geworden voor al wat in Ne-
j derland uitmuntte door kennis en beschaving,
wetenschap en verlichting, en als verlichtings
vrienden zich gezamenlijk keerden tegen de Bil-
derdijksche factie, die immers den nacht der Mid
deleeuwen over het beschaafd en verlicht Europa
durfde terugwenschen.
Da Costa was over deze dwaze cultuuraan
bidding slecht te spreken en vroeg aan Bilder
dijk, of deze het programma van de heidensche
plechtigheden ter eere van Koster reeds gezien
had. „En Van der Palm prêteert (leent) zich tot
"die verfoeilijke afgoderij." De verontwaardigde
dichter kon geen verzen meer maken, doch voelt
zich geroepen een stuk proza te schrijven, waarin
hij waarschuwt tegen den heerschenden tijdgeest,
tegen het gevaarlijke, hoovaardige gevoelen van
zijn eeuw.
Alles over geheel Europa zoo schrijft hij
.is in een staat van verwarring, van spanning of
gisting. De oude beginselen zijn overal in haat
en verachting gebracht, en al wat daarop ge-
:bouwd is, is over een groot gedeelte reeds af
gebroken, en wordt het iederen dag verder. In-
tusschen is het niet mogelijk op de nieuwe be
ginselen te herbouwen, en zoo is de gansche
maatschappij in een staat van onzekerheid.
Een geest van dwaling, is uitgegaan over het
menschdom. Op het eens ingeslagen pad draaft
men hollende voort en stoot met geweld alle
hinderpalen omver. De afbraak gaat iederen dag
verder. Duister is het om ons heen, waarheen
wij het oog ook wenden.
In tien korte hoofdstukken vat hij zijn bezwa
ren samen.
Hoe staat het met den godsdienst „Slechts
weinigen durven het zich nog herinneren, dat de
leer der vrije Genade en Onvoorwaardelijke
Verkiezing Gods aan onze Nederlandsche Ker
ken eigen is, en haar kenmerkt." Zeker, ook
vroeger werden de heerlijke waarheden van onze
aangeboren zondigheid en van de verzoening
door des Heilands bloed weersproken en bestre
den. Maar in die dagen heette dit ketterij en af
val, in de onze godsdienstige verlichting. In die
dagen werdendeze leerstukken aangevallen bui
ten de kerkgemeenschap, in de onze even sterk
daarbinnen.
Munt dan de negentiende eeuw uit door zede
lijkheid? Allerminst! Vele funeste schrijvers
:hebben de zedelijkheid belemmerd en ondermijnd.
Het derde hoofdstuk handelt over verdraag
zaamheid en menschelijkheid.
Verdraagzaamheid is ook al een van die too-
verwoorden, waarmede men het onnadenkend
verstand van menig welmeenende begoochelt, en
hem de vreeselijkste misbruiken onder den naam
der heiligste deugden weet op te dringen.
Onze eeuw beroemt zich op haar menschelijk
heid. Niets dan grootspraak en ijdelheid Met
de wetenschappen is 't niet beter. Welke weten
schap heeft men niet trachten te misbruiken in
deze eeuw tot een wapen ter bestrijding van
Gods openbaring, Zijn geboden, Zijn bestaan
Wat het maatschappelijk en staatkundig leven
betreft het is niet waar, dat de maatschappij
haar oorsprong heeft in een verdrag. De ver
plichting van den burger jegens den Staat is even
weinig het gevolg van èen voorafgaand verdrag,
als die van een kind jegens zijn ouders.
Bij het onderwijs merkte Da Costa tweeërlei
misbruik op. Eenerzijds het overmatig prikkelen
van de eerzucht der leerlingen. Dit acht hij nood
lottig, omdat er toch hoogere drijfveeren tot
werkzaamheid en deugd moeten zijn.
Anderzijds schifte men niet en werd aan allen
Een rauwe gil.
De getroffene zakte ineen.
„Ha, dat is één", brulde de woesteling.
Ja, dat was er een, maar geen van de dienders.
Oude Piebe kreeg een diepe steek in zijn zijde
en het bloed stroomde uit de wonde.
't Gezicht van bloed hergaf de anderen de
bezinning. Enkelen ontfermden zich over den
gewonde en de overigen hielpen de dienders om
Koen te knevelen.
Toen het echter tot dezen doordrong wat hij
gedaan had, werd hij plotseling gedwee, 't Ver
zet was gebroken en maakte plaats voor doffe
moedeloosheid. Pas' nu begon men zich reken
schap te geven van de mogelijke gevolgen. En
die zouden ernstig zijn, inzonderheid voor Koen-
raad Sytsma. Betrapt op diefstal, verzet tegen
de politie, manslag.
Ontegenzeggelijk had geen hunner 't zoo ge
wild noch bedoeld.
Evenwelgedane zaken nemen geen keer.
Maar nu moest gehandeld.
Oude Piebe werd, na voorloopig verbonden
te zijn, voorzichtig naar zijn woning gedragen.
De dokter, die opgehaald was reeds dadelijk na
dat de noodlottige steek was toegebracht, kwam
al heel gauw en constateerde, dat de wonde wel
diep was, maar niet levensgevaarlijk.
Nu moest de dader mee.
„Maak me maar los.' 'k Zal gewillig mee
gaan", zei hij met toonlooze stem.
De dienders, die wel begrepen, dat Koen geen
poging zou doen om te ontvluchten en bovendien
wisten, dat de jongeman absoluut niet ongunstig
bekend stond, maakten geen bezwaar.
alles geleerd. Zoo was er veel „of onnutte of
onvolmaakte kennis". Zonder begrijpen leeren
de kinderen na te praten. Het'was beter, wan
neer men de leerlingen zelf leerde zien en op
merken en nadenken.
Eindelijk de negentiende eeuw werd de eeuw
der vrijheid en verlichting genoemd, maar het
was een eeuw van slavernij, een eeuw van a*f-
goderij en bijgeloof, van onkunde en duisternis.
Maar niet alleen breekt Da Costa af en klaagt
hij aan.
Hij roept in een slotwoord vorsten, staatslie
den, krijgslieden, leeraars der jeugd, bedienaars
des Woords op om werkelijk Christen te zijn
„En wij allen, laten wij Christenen zijn Bidden
wij daartoe om geloof, om liefde, om nederig
heid, om zelfverloochening, om heiliging, om
ijver, om moed, om standvastigheid, om vertrou
wen, om den Heiligen Geest".
Ziedaar Da Costa's eigen kijk op den tijd,
waarin hij leefde.
Zaamslag. KOK.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, October 1941.
Eenigen tijd geleden heeft de Classis Amster
dam aan een Commissie opgedragen een Rapport
op te stellen o.a. over de werfkracht onzer ker
ken.
Bedoeld werd vooral de kracht der kerk, zoo
als zij zich openbaart in het winnen van hen,
die buiten zijn.
Dit Rapport is zóó belangrijk, dat ik er eerst
iets uit overneem.
Geconstateerd wordt, dat de laatste jaren geen
groote scharen van buiten tot onze KerkehJ toe
getreden zijn.
Dit vindt zijn oorzaak in verschillende om
standigheden.
Het kerkelijk leven heeft zich min of meer
„gezet" en is tot een zekere afsluiting gekomen.
Een pas tot reformatie gekomen kerk zal in den
regel een veel breedere stroom van zoekenden
en onbevredigden tot zich trekken dan later,
wanneer een bepaalde beslissing genomen, is.
Ook andere dingen worden genoemd, doch
daar gaan we nu niet op in.
Maar dan worden ook de fouten en gebrekeh
aangewezen, die de werfkracht onzer Kerken be
lemmeren en gaat de Commissie na, wat gedaan
moet worden om de werfkracht der kerk te ver-
hoogen.
Ook hier doe ik een keuze.
Wie, aldus de Commissie, onze kerkelijke sa
menkomsten als vreemdeling binnentreedt, blijft
niet zelden vreemdeling.
Echte gastvrijheid wordt weinig gevonden in
onze vergaderingen en een buitenstaander wordt
niet of weinig door ons gedrag aangemoedigd tot
een tweede bezoek.
Inderdaad is dit juist.
't Is mij gebeurd, dat ik in een badplaats naar
een bank werd verwezen, waar ik dan wel kon
gaan zitten, wanneer tenminste de eigenaar niet
kwam.
Deze kwam wél en telkens werd ik een plaats
verder geschoven, totdat ik aan den anderen
kant naast de bank stond.
Natuurlijk mogen we niet generaliseeren. Er
zijn vriendelijke kosters, die welwillend de be
zoekers tegentreden. Maar er zijn ook geweldige
manden onder hen, die over de kerk heerschen
alsof het gebouw hun eigen domein ware.
'k Herinner me hoe, toen ik met andere stu
denten nu en dan een bezoek bracht aan de En-
gelsche kerk te Amsterdam, de ontvangst sterk
afstak bij die in onze Nederlandsche kerken.
Terstond trad iemand op ons toe, die ons bijbel
en gezangboek gaf en een prettige plaats aan
wees. Ook de stilte en rust viel op in tegenstel
ling met het rumoer en gepraat in onze kerken.
Nogmaalser zijn uitzonderingen. Om één'
voorbeeld te noemen 'k zal nooit vergeten de
werkelijk stichtelijke diensten, die ik twee jaar
geleden, te Bilthoven bijwoonde.
De Commissie roert ook een ander belangrijk
punt aan.
Zij rapporteertOok de prediking lokt niet
steeds tot bezoek uit. Dit komt zeer zeker mee
daardoor, dat de gemeente in de Gereformeerde
Kerken op een zoodanig theologisch en confes
sioneel peil staat, dat de prediking, die voor haar
opbouwend en onderwijzend is, voor een begin
neling maar moeilijk te volgen is. Maar ook ligt
Juist waren de banden los of de deur werd
weer geopend.
„De boer", mompelde men, en men week eer
biedig terzij.
Inderdaad was het Koens vader, de oude eer
waarde grijsaard, gevolgd dogr zijn jongste zoon
Jelte.
„Mijn jongen", was het eenige, dat de oude
landbouwer hevig aangedaan kon uitbrengen.
Maar in die stem klonk innige liefde. Hij pakte
de beide handen van Koen in de zijne.
Toen werd het meer dan een van die stoere
dijkbewoners te machtig. Ja, ze konden zich hard
voordoen, die kerels, maar onder ruwe bolster
klopte vaak een week hart. En o, wat waren de
dienders blij, dat ze Koen van de boeien hadden
ontdaan. Dat pijnlijke hadden ze tenminste den
grijsaard gespaard.
„Boer", zei een van de omstanders, „wij zijn
evengoed schuldig."
Sytsma hoorde 't niet.
Die was te veel vervuld met gedachten over
het lot van zijn oudsten zoon. O ja, hij begreep
de houding die men aannam. Dat ging uit ach
ting voor hem. Maar de ontzettende werkelijk
heid was, dat Koen straks als een eerlooze zou
worden weggeleid en de gevangenisdeuren voor
een zoon van den algemeen geachten en geëerden
Sytsma zich zouden openen en sluiten
En toch, de vader deed geen verwijten.
Anders stond het met den broer.
Donker keek hij Koen aan en barstte eindelijk
uit„Je moet je schamen. Dat komt van je ge-
zuip
(Wordt vervolgd)