WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
No* 39
Vrijdag 26 September 1941
55e Jaargang
UIT HET WOORD.
HET WONDER DER
UITVERKIEZING.
De bedoeling van bovenstaand op
schrift ,,het wonder der uitverkiezing"
is niet om de uitverkiezing onder de
wonderen te gaan rangschikken.
We moeten terstond de hoofdge
dachte van het woord Jacob heb Ik
liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat" op
den voorgrond stellen.
Wanneer de uitverkiezing een won
der genoemd wordt, dan moet dit zoo
verstaan, dat ieder geloovige, die de
waarheid der verkiezing belijdt, daarin
voor zichzelf uitspreekt, dat het hem
het grootste wonder is, en dat hij het
met verwondering en met verootmoe
diging aanvaardt.
Deze gedachte ligt in de redeneering
van den apostel Paulus, waarmee hij
komt tot de aanhaling van dit woord
uit Mal. 1.
Door dien profeet werd het voor
eeuwen gezegd met het oog op de
openbaring van de beide volken uit
Jacob en Ezau voortgekomen, Israël
en Edom, waar Ezau's bergen gesteld
zijn tot een verwoesting en zijn erf tot
de draken der woestijn.
Het wordt hier in 't Nieuwe Testa
ment, tot leering van de Christenen uit
de Joden, op de beide broeders zelf
toegepast, wier geschiedenis aan allen
bekend is.
Hierbij moet terstond in 't oog wor
den gevat, dat Paulus allen nadruk
legt op het éérste gedeelte Jacob heb
Ik liefgehad" en niet op de verwerping
van Ezau, zooals hetr helaas, tot ver
bijstering van vele geloovigen, meestal
wordt verstaan.
p;;\
Blijkens het verbanSd is de bedoeling
van den H. Geest niet de aanhaling
van dit woord geen andere, dan de
verkiezing van het volk der Joden tot
een wonder te maken voor de Chris
tenen uit dit volk.
Zij begingen de groote fout, dat zij
de voormalige heidenen, die in 't ge
loof tot Christus kwamen, niet als
broeders wilden erkennen.
Israël was toch het uitverkoren volk!
Dat nu juist, dat Israël het uitver
koren volk is, moet hun een krachtige
prikkel zijn om alle geloovigen in
Christus, uit welk volk ze ook komen,
als broeders te aanvaarden.
De apostel gebruikt het voorbeeld
der uitverkiezing juist om het volk klein
te maken.
Zij zelf verhoovaardig^n zich altijd
op het feit, dat zij waren, het uitverko
ren volk. A
Om hun dit af te leeren, smeekt hij,
evenals Christus Zelf, vrij en zonder
omwegen over de eeuwige uitverkie
zing, waarvan de geloovigen de voor
werpen zijn, die allen met Israël in
Christus het uitverkoren volk zijn, „ge
lijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem
vóór de grondlegging der wereld".
In de voorgaande verzen heeft hij
pas gezegd „Wie zal beschuldiging
inbrengen tegen de uitverkorenen
Gods God is het die rechtvaardig
maakt. Wie is het die verdoemt En
hier smeekt hij met het oog op het volk
Israël van het vaste voornemen Gods,
dat naar de verkiezing is.
Hij leert hen vervolgens uit het
voorbeeld van den pottenbakker en het
leem, hoe dwaas het is, dat het maaksel
zegtWaarom hebt gij mij alzoo ge
maakt Geheel in overeenstemming
met het profetische woord: „Wee dien,
die met zijn Formeerder twist". Jes.
45:9.
De behoudenis van Zijn volk is ge
heel en alleen een werk Gods. Hiertoe
ligt geen grond in den mensch. „Niet
uit de werken, maar uit den roepende",
uit Hem, Die ons tot aanzijn en tot da
den geroepen heeft.
Dit wordt zuiver en klaar door het
woord verkiezen uitgesproken.
Aan heel dit betoog ligt de waarheid
ten grondslag, dat de wereld voor God
verdoemelijk is.
Dat God dus naar Zijn vrijmachtig
Welbehagen uitverkiest uit een ver
dorven en verloren menschengeslacht,
dat tegen Hem gezondigd heeft, af
schuwelijk voor Hem en des doods
schuldig is.
Van verwerping" mag alléén ge
sproken worden in dezen zin, dat God
de door de zonde verdorvene en ver
lorene massa in het verderf laat, waar
in zij zich door de loslating van Hem
gestort heeft. Dat zijn allen. Niemand
die leeft is voor Gods Aangezicht
rechtvaardig.
Slechts wanneer men dit goed in 't
oog houdt, verstaat men de waarheid
der uitverkiezing, zooals de Schrift
haar leert.
Dan ziet men, dat de uitverkiezing
enkel en alleen is een daad van barm
hartigheidvan ontferming jegens ver
lorenen, die niets waardig zijn, maar
alles verbeurd hebben.
(Ik zal Mij ontfermen diens Ik Mij
ontferm, en zal barmhartig zijn dien Ik
barmhartig ben. Rom. 9:15, Ex 33:19.)
En dat dit in den weg van het god
delijke Recht alléén geschieden kan
met het oog op het bloed van den Borg.
In dit licht der Waarheid wordt de
uitverkiezing voor ieder geloovige een
wonder van genade.
Dit wordt wel het allerduidelijkst
bewezen in de uitverkiezing van het
volk Israël zelf als volk van God.
De apostel spreekt uit den H. Geest
in groote liefde over het volk der Jo
den. Maar hij wijst er den joodschen
Christenen toch op, dat het gebleken
is, dat zij niet allen Israël waren, die
uit Israël zijn. Dat er dus een andere
band moet zijn dan de vleeschelijke,
zal men behooren tot degenen, die uit
verkoren zijn in Christus vóór de
grondlegging der wereld.
Dat was al bij Abraham gebleken.
Want Ismaël was evengoed een zoon
van Abraham als Izaak. Ze waren
beide zonen van Abraham. En dat
Izaak, hun vader, met zijn geslacht uit
verkoren was om het volk van God te
zijn, lag dus niet in de voortreffelijk
heid van dezen zelf, maar alléén in de
verkiezende liefde Gods.
En wanneer misschien dit voorbeeld
nog eenige mogelijkheid van twijfel
mocht laten, nog sterker gaat dit door
bij Jacob en Ezau, waarvan Rebecca
zou kunnen getuigen. Want zij waren
tweelingbroeders, niet alleen van één
vader, maar ook van één moeder. Vóór
hun geboorte wist Rebecca 't al. Hier
was dus in 't geheel geen onderscheid,
waardoor Jacob eenige reden van
voorkeur in zichzelf zou gehad hebben.
Het volk Israël heeft dus in eigen af
komst een dubbele les ontvangen, dat
het zich nooit zou verheffen.
't Is alleen de uitverkiezing.
God heeft het bepaald.
De mensch dus in 't geheel nietsen
God allesDeze vaste regel vloeit
voor ieder geloovige voort uit het voor
beeld van Jacob en Ezau. „Jacob heb
Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat."
Dit is voor allen, die naar den Heere
vragen, geen woord van afschrik, maar
een woord vol van troost. Want dat
vragen naar Hem is een werk van den
H. Geest, die het ook verhooren zal.
Dat werk kan niet sterven, want het is
het leven in de ranken, dat hun toe
vloeit uit den Wijnstok Christus.
Dat leven is het geloofdat uit de
liefde werkende is, dat, helaas, vaak
zeer wankel is, maar dat toch het be
wijs is, dat de Heere ons als zijn kin
deren kent, en van eeuwigheid gekend
heeft.
Wanneer we dan acht geven op het
laatste deel van het woord, dat we
overdenken „en Ezau heb Ik gehaat"
dan belijden we ootmoedig, dat wij met
Ezau behooren tot dat geslacht, dat
hatelijk is voor God, waarbij Ezau ge
bleven is. Maar kennende eigen on
waardigheid en doemschuld, leert het
woord, dat hier op den voorgrond
springt „Jacob heb Ik liefgehad" ons
onze eigene uitverkiezing zien als een
aanbiddelijk wonder.
Want hoeveel zonde we voor den
Heere hebben te belijden en hoe boos
onze aard is, Hij heeft ons lief, ons
persoonlijk. Het voornemen Gods, dat
naar de verkiezing is, gaat door, het
kan niet wankelen, Hij voert ons tot
onze bestemming. Want niets zal ons
kunnen scheiden van de liefde Gods.
Axel. J. S. POST.
DADERS DES WOORDS*
ZEEUWSCHE KERKBODE
HOOFDREDACTEUR: Ds A. H. OUSSOREN. REDACTEUR: Ds A. C. HEIJ.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, Dr N. J. HOMMES, A. B. W. M. KOK, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT,
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Gelijk geschreven is Jacob heb Ik
liefgehad en Ezau heb Ik gehaat.
Rom. 913.
„HET NOODIG WETEN."
Onder bovenstaanden titel gaf Dr B. Wielen-
ga, een toelichting op het Kort begrip der Chris
telijke religie. Uitgave J. HL Kok N.V., Kampen.
Dit catechisatieboekje is een van de vele, die
ons binnen enkele maanden werden toegezonden.
We gaan die niet alle noemen, maar willen in
't algemeen iets zeggen over die veelheid van
boekjes.
Daaruit zou kunnen blijken, dat er aan zulke
boekjes behoefte bestaat, zal men zeggen en zoo
wordt ook wel gezegd. Men oordeelt, dat we in
de plaats van den Catechismus wat anders moe
ten hebben en daarom voelen velen zich gedron
gen en geroepen zulk een werkje te schrijven.
Daarnaast zou men kunnen opmerken, dat er
bij de schrijvers dan ook een nog al groot opti
misme moet aanwezig zijn, wanneer ze meenen,
dat het hun gelukken zal een boekje te schrijven,
dat den Catechismus overtreft en dus beter zou
kunnen dienst doen voor de onderwijzing van
het zaad der gemeente.
Toen door de Gen. Synode van onze kerken
zulk een proeve van een nieuw leerboek werd
gevraagd, zijn er heel wat ingediend. Die zijn
toen door deskundigen, bekwame theologen en
paedagogen, op hun waarde en bruikbaarheid
onderzocht, maar niet één ervan kon de volko
men goedkeuring der Synode wegdragen.
Daaruit blijkt wel, dat het een heel moeilijk
werk is een boekje te schrijven, dat de plaats
van den Catechismus zou kunnen innemen. En
daarom kan het ook eenige verwondering baren,
dat niet alleen oudere maar ook jongere cateche
ten, die nog geen lange ervaring hebben, de vrij
moedigheid vinden het door hen opgestelde leer
boek in 't licht te geven, dat dan, beter dan den
Catechismus, geschikt zou zijn om de jeugd te
onderwijzen, in de leer der zaligheid.
We meenen, dat we daarmee niet op den goe
den weg zijn. We zouden niet willen pleiten
voor een kerkelijk verbod, om hier orde op zaken
te stellen. De vrijheid is een zeer kostbaar goed.
Maar het zou, dunkt ons, wel goed zijn, als bij
het gebruiken van die vrijheid meer gedacht werd
aan de bekende waarschuwing, die Dr Kuyper
deed hooren in z'n voorrede van zijn uitgaaf van
,,De drie formulieren van Eenigheid".
Als we daarnaar verwijzen is het niet om te
beweren, dat alles wat daarin staat ook toepas
selijk zou zijn op de door ons bedoelde vraag
boekjes. Zeker niet, dat die niet zuiver in de leer
zouden zijn. Ook niet, dat ze het individualisme
van den predikant op den troon zouden heffen
of van de formulieren zouden afvoeren. Maar
een en ander van die waarschuwing is ook hier
ter harte te nemen. Zoo, als hij schreef, dat ze
in juistheid van formuleering niet halen konden
bij de juiste woordenkeus van onzen Catechis
mus, en dat ze vaak de zalving van onze For
mulieren van Eenigheid missen.
Daarin wordt aangewezen een groot bezwaar,
dat we tegen veel van die boekjes hebben.
In dat van Dr Wielenga vinden we op bl. 177
deze prijzende lofuiting op de verklaring van de
Wet, zooals die in den Catechismus gegeven
wordt. ,,De Catechismus geeft een bijzonder
schoone, diepzinnige en doeltreffende verklaring
van de Wet des Heeren. Dit is voorbeeldige be
diening des Woords, die de kerk met dank aan
vaardt en nog steeds met vrucht gebruikt. De
catechisant moet deze verklaring in de eigen on
overtroffen taal van het groote leerboek lezen."
En op bl. 185 over de Zondagen, die handelen
over het gebed. Hij schrijft daar ,,Wat wij bo
ven aangaande de verklaring der tien geboden
opmerkten, geldt niet minder hier. De uitlegging
is een meesterstuk, zoowel om de klare, warme,
innige taal, als om den schat der gedachten".
Zoo komen we op de uitgave van het Kort
Begrip door Dr Wielenga.
Een groot deel van de bezwaren bestaat hier
niet.
Het Kort Begrip is kerkelijk goedgekeurd op